Home

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen {SEC(2007) 596} {SEC(2007) 603} {SEC(2007) 604}

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen {SEC(2007) 596} {SEC(2007) 603} {SEC(2007) 604}

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen {SEC(2007) 596} {SEC(2007) 603} {SEC(2007) 604} /* COM/2007/0249 def. - COD 2007/0094 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.5.2007

COM(2007) 249 definitief

2007/0094 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

(door de Commissie ingediend) {SEC(2007) 596}{SEC(2007) 603}{SEC(2007) 604}

TOELICHTING

CONTEXT VAN HET VOORSTEL |

110 | Motivering en doelstellingen van het voorstel Dit voorstel maakt deel uit van de EU-maatregelen voor de ontwikkeling van een integraal migratiebeleid. In september 2007 zal de Commissie in overeenstemming met haar beleidsplan van december 2005[1] een eerste voorstel over legale migratie indienen. Een van de factoren die de illegale immigratie in de EU bevorderen, is de mogelijkheid om werk te vinden. Dit voorstel heeft tot doel die aantrekkende factor te verminderen door de arbeid van onderdanen van derde landen die illegaal in de EU verblijven, aan te pakken. Het doel is, voortbouwend op bestaande maatregelen in de lidstaten, ervoor te zorgen dat alle lidstaten vergelijkbare sancties invoeren voor werkgevers van onderdanen van derde landen en die ook daadwerkelijk handhaven. De Commissie heeft deze maatregelen voorgesteld in haar mededeling van juli 2006 inzake de beleidsprioriteiten bij de bestrijding van illegale immigratie van onderdanen van derde landen[2]. De Europese Raad heeft deze mededeling in december 2006 bekrachtigd en de Commissie verzocht voorstellen in te dienen. |

120 | Algemene context De arbeid van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (hierna "illegale arbeid" genoemd) hangt samen met het feit dat migranten op zoek zijn naar een beter leven en een antwoord bieden op de vraag van werkgevers die willen profiteren van arbeiders die bereid zijn meestal laaggeschoolde en slechtbetaalde arbeid aan te nemen. De omvang van dit verschijnsel is uiteraard moeilijk te kwantificeren: de ramingen van het aantal onderdanen van derde landen die illegaal in de EU verblijven, schommelen tussen 4,5 en 8 miljoen. Illegale arbeid is geconcentreerd in de sectoren bouw, landbouw, schoonmaak en horeca. Enerzijds leidt illegale arbeid, die een aantrekkende factor voor illegale immigratie vormt, net zoals zwartwerk door EU-burgers tot verliezen voor de overheidsfinanciën, neerwaartse druk op lonen en arbeidsomstandigheden, potentiële concurrentiedistorsies tussen bedrijven en het ontbreken voor zwartwerkers van ziekteverzekering en pensioenrechten, die afhankelijk zijn van bijdragen. Anderzijds bevinden zwartwerkers uit derde landen zich in een dubbel kwetsbare positie, omdat zij bij betrapping waarschijnlijk naar hun land van oorsprong zullen worden teruggestuurd. Dit voorstel heeft betrekking op het immigratiebeleid en niet op het arbeids- of sociaal beleid. Krachtens dit voorstel zullen de werkgevers en niet de zwartwerkers uit derde landen worden bestraft (maar krachtens het voorstel van de Commissie van 2005 voor een richtlijn inzake terugkeer zouden de lidstaten in het algemeen verplicht worden aan illegaal verblijvende onderdanen van derde landen een terugkeerbesluit af te geven). |

130 | Bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel De aanbeveling van de Raad van 22 december 1995 inzake de harmonisatie van de middelen ter bestrijding van illegale immigratie en illegale arbeid[3] bepaalt dat werkgevers die buitenlandse onderdanen in dienst wensen te nemen, moeten worden aangemoedigd de woon- of arbeidsomstandigheden van die werknemers te verifiëren en dat aan werkgevers van buitenlandse onderdanen die geen vergunning hebben, sancties moeten worden opgelegd. De aanbeveling van de Raad van 27 september 1996 inzake de bestrijding van illegale tewerkstelling van onderdanen van derde landen[4] bepaalde meer in het bijzonder dat de indienstneming van onderdanen van derde landen die niet de nodige vergunning bezitten, moet worden verboden en bestraft met strafrechtelijke en/of administratieve sancties. Het onderhavige voorstel bouwt voort op die aanbevelingen doordat de lidstaten gehouden zijn illegale arbeid te verbieden, sancties vast te stellen en werkgevers te verplichten preventieve maatregelen en andere controles uit te voeren. Het EU-beleid tegen illegale immigratie omvat bepalingen tegen mensenhandel en grensoverschrijdende mensensmokkel. Het kaderbesluit van de Raad inzake bestrijding van mensenhandel[5] stelt mensenhandel met het oog op arbeids- of seksuele exploitatie strafbaar en harmoniseert de sancties. Krachtens dat voorstel zou illegale arbeid ook kunnen worden gelijkgesteld met het zwaardere misdrijf van mensenhandel indien aan de voorwaarden van het kaderbesluit is voldaan, met inbegrip van het gebruik van dwang of misleiding met het doel van exploitatie op arbeidsgebied. Dit voorstel betreft evenwel situaties waarin geen sprake is van dwang of misleiding. Een richtlijn van 2002[6] en het bijbehorende kaderbesluit[7] hebben betrekking op mensensmokkel door het definiëren van de misdrijven hulp bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, en de harmonisatie van de sancties. Het valt niet uit te sluiten dat illegale arbeid wordt gekoppeld aan hulp bij illegale binnenkomst en/of verblijf, maar dit voorstel omvat ook werkgevers die zich niet bezighouden met de binnenkomst of het verblijf van illegale werknemers uit derde landen. |

140 | Samenhang met overige beleidslijnen en doelstellingen van de Unie De arbeid van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen maakt deel uit van het bredere probleem van zwartwerk, dat wil zeggen betaalde activiteiten die op zich wettig zijn maar niet aan de overheid worden aangegeven[8]. Zwartwerk en daarmee verband houdende aspecten hebben evenzeer betrekking op EU-burgers als op onderdanen van derde landen, en de Commissie zal in de herfst van 2007 een mededeling hierover presenteren. De maatregelen in het kader van dit voorstel hangen samen met en ondersteunen het beleid en de maatregelen op communautair niveau voor de preventie en bestrijding van belastingfraude. Dit voorstel voldoet aan de fundamentele rechten. Het heeft geen weerslag op de rechten van onderdanen van derde landen als werknemers, zoals het recht om toe te treden tot een vakbond, deel te nemen aan en te profiteren van collectieve arbeidsovereenkomsten en te werken onder arbeidsomstandigheden waarbij de gezondheids- en veiligheidsnormen worden nageleefd. Wat betreft de inbreuken waarvoor werkgevers kunnen worden aangeklaagd, zullen werkgevers die de documenten van potentiële werknemers controleren krachtens dit voorstel bijvoorbeeld niet aansprakelijk worden gesteld indien die documenten vervalst blijken te zijn. Strafrechtelijke sancties zijn beperkt tot ernstige gevallen en staan in verhouding tot de omvang of de ernst van de inbreuk. De persoonsgegevens die werkgevers en autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van dit voorstel moeten behandelen, zullen moeten worden verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens[9]. |

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING |

Raadpleging van belanghebbenden |

211 | Raadplegingsmethoden, belangrijkste doelgroepen en algemeen respondentenprofiel Er hebben vergaderingen plaatsgevonden met EVV en UNICE/Business Europe. De lidstaten zijn geraadpleegd in het kader van het Comité van de Commissie inzake immigratie en asiel. De uitwerking van het voorstel is voorts gebaseerd op seminars en workshops met vertegenwoordigers van de sociale partners en andere NGO's. Via de externe studie die de Commissie ter ondersteuning van de effectbeoordeling had besteld, zijn de lidstaten (inclusief hun handhavingsorganen), vakbonden, werkgeversorganisaties en NGO's verder geraadpleegd aan de hand van vragenlijsten en interviews. |

212 | Samenvatting van de antwoorden en de wijze van verwerking De Commissie heeft rekening gehouden met opmerkingen in verband met haar mededeling van juli 2006. |

Inwinnen en aanwenden van expertise |

229 | Er bestond geen behoefte aan externe expertise. |

230 | Effectbeoordeling De volgende mogelijkheden zijn in de effectbeoordeling overwogen: Optie 1: Status quo. Hoewel in de meeste (maar niet alle) lidstaten al sancties tegen werkgevers en preventieve maatregelen bestaan, zijn die niet doeltreffend gebleken. Deze optie zou geen gelijke voorwaarden creëren, en de situatie zou er zelfs op achteruit kunnen gaan aangezien de verschillen tussen de lidstaten groter zouden kunnen worden. De bestaande sancties zouden zo beperkt kunnen zijn dat zij niet opwegen tegen het economisch voordeel van illegale arbeid. Er zou geen duidelijk signaal naar werkgevers, derde landen en onderdanen van derde landen worden gezonden dat de mazen in de wetgeving zouden worden gedicht. Optie 2: Geharmoniseerde sancties in de hele EU voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen met een handhavingsverplichting voor de lidstaten (verplichting een aantal inspecties op de werkplek uit te voeren). Deze optie zou de verschillen in wetgeving en handhaving verkleinen en gelijke voorwaarden bevorderen. De minimumsancties voor werkgevers zouden in verschillende lidstaten worden verscherpt, waardoor het afschrikkend effect zou worden verhoogd. Illegale arbeid zou mogelijk worden teruggedrongen als gevolg van verbeterde handhaving. Optie 3: Geharmoniseerde preventiemaatregelen: gemeenschappelijke verplichting in de hele EU voor werkgevers om de vereiste documenten (verblijfsvergunning) te kopiëren en de bevoegde nationale organen te informeren. Deze mogelijkheid zou illegale arbeid verminderen, aangezien de werkgever al in een vroegere fase zou kunnen bepalen of een potentiële werknemer mag werken. Voor werkgevers zou deze mogelijkheid leiden tot een minimale extra werklast: in verschillende lidstaten zijn de werkgevers al verplicht documenten te controleren. Gelijke voorwaarden zouden worden bevorderd, omdat in de hele EU dezelfde procedures zouden worden toegepast. Identiteitsfraude en documentvervalsing zouden echter kunnen toenemen, zodat maatregelen voor gegevensbescherming nodig zouden zijn. Optie 4: Geharmoniseerde sancties voor werkgevers en preventiemaatregelen (dat wil zeggen opties 2 en 3). Bij deze optie zouden de positieve effecten van opties 2 en 3 elkaar wederzijds versterken en zou een sterker signaal van het engagement van de EU voor de bestrijding van illegale arbeid worden uitgezonden. Optie 5: EU-bewustmakingscampagne over de gevolgen van het aanwerven van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Deze mogelijkheid zou beperkte uitvoeringsmiddelen vereisen en zou een klein, tijdelijk maar positief effect op de naleving inhouden. Zij zou evenwel niet leiden tot verlaging van de illegale arbeid op middellange of lange termijn. Werkgevers zijn al op de hoogte van de negatieve gevolgen van illegale arbeid. Optie 6: Definitie en uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten over de toepassing van sancties voor werkgevers. Alle betrokkenen achten een betere handhaving noodzakelijk, en deze optie zou de capaciteit en daardoor de doeltreffendheid van de handhavingsinstanties versterken. De middelen voor inspectie zouden evenwel nog steeds afhangen van de lidstaten. Er zou slechts een beperkte bijdrage tot het creëren van gelijke voorwaarden bestaan, omdat de verschillen in sancties en preventiemaatregelen zouden blijven bestaan en zelfs kunnen toenemen. Uit een vergelijking van de mogelijkheden en hun effecten en in het licht van de standpunten van de lidstaten en de betrokkenen verdient een combinatie van opties 4 en 6 de voorkeur. Ter ondersteuning van de voorgestelde nieuwe maatregelen zouden bewustmakingscampagnes kunnen worden gevoerd voor werkgevers (met name personen en het midden- en kleinbedrijf). Optie 4 is in dit voorstel vervat, terwijl optie 6 en de ondersteunende bewustmakingscampagnes hun weerslag vinden in het begeleidende werkdocument van de Commissie. |

JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL |

305 | Samenvatting van de voorgestelde maatregelen Het voorstel voorziet in een algemeen verbod op de arbeid van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Inbreuken zouden (eventueel administratief) kunnen worden bestraft met boetes en in het geval van bedrijven mogelijk met andere maatregelen, zoals uitsluiting en terugvordering van overheidssubsidies. In ernstige gevallen zouden strafrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd. Om het verbod doeltreffend te maken zouden de werkgevers verplicht worden vóór de indienstneming van een onderdaan van een derde land bepaalde controles uit te voeren; ook de klachtenprocedure zou worden vereenvoudigd en de lidstaten zouden worden verplicht een aantal inspecties uit te voeren. Deze richtlijn past strengere sancties en scherpere handhavingsverplichtingen toe met betrekking tot illegaal verblijvende onderdanen van derde landen vergeleken met die welke krachtens de bestaande communautaire instrumenten van toepassing zijn, in het bijzonder betreffende dienstverrichting door EU-burgers en legaal verblijvende onderdanen van derde landen. Dit is verantwoord gezien de doelstelling van deze richtlijn en niet discriminerend gelet op de andere status van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. |

Rechtsgrondslag Deze richtlijn heeft tot doel de illegale immigratie in de EU terug te dringen. Bijgevolg is de correcte rechtsgrondslag artikel 63, punt 3, onder b), van het EG-Verdrag. Deze rechtsgrondslag omvat geen maatregelen ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven maar in strijd met hun verblijfsstatus werken, bijvoorbeeld studenten uit derde landen die meer dan het toegestane aantal uren werken. Het aanpakken van die situaties is weliswaar ook belangrijk om de aantrekkende factor arbeid terug te schroeven, maar valt buiten dit voorstel. |

320 | Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. |

De lidstaten kunnen de doelstellingen van het voorstel om onderstaande reden(en) onvoldoende bereiken. |

321 | Indien de lidstaten alleen optreden, bestaat het risico dat de sanctie- en handhavingsniveaus in de verschillende lidstaten sterk uiteenlopen. Dit zou kunnen leiden tot concurrentiedistorsies op de interne markt en tot verdere migratie van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen naar lidstaten met lagere sanctie- en handhavingsniveaus. |

Om onderstaande reden(en) zal communautair optreden de doelstellingen van het voorstel beter kunnen bereiken. |

324 | In een gebied zonder binnengrenzen moet het optreden tegen illegale immigratie gemeenschappelijk worden aangepakt. Dit geldt niet alleen voor de gemeenschappelijke grenzen maar ook met betrekking tot maatregelen om de aantrekkende factoren terug te dringen. Om de aantrekkende factor arbeid terug te schroeven zal communautair optreden doeltreffender zijn. Het vaststellen van een gemeenschappelijk minimumpeil voor de sancties tegen werkgevers zal ervoor zorgen (1) dat in alle lidstaten voldoende hoge sancties bestaan om een afschrikkend effect te hebben, (2) dat de sancties niet zo sterk uiteenlopen dat secundair verkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen ontstaat, en (3) dat er gelijke voorwaarden voor het bedrijfsleven in de hele EU bestaan. |

325 | Het voorstel voorziet slechts in een minimale harmonisatie. |

327 | Daardoor beantwoordt het aan het subsidiariteitsbeginsel. |

Evenredigheidsbeginsel Het voorstel voldoet om onderstaande reden(en) aan het evenredigheidsbeginsel. |

Er is gekozen voor een richtlijn, een instrument dat de lidstaten een hoge mate van flexibiliteit bij de uitvoering verleent. Krachtens artikel 63, voorlaatste alinea, van het EG-Verdrag, staat het de lidstaten vrij andere dan de in de richtlijn vastgestelde maatregelen te handhaven of vast te stellen, op voorwaarde dat zij verenigbaar met het Verdrag en met internationale overeenkomsten zijn. |

331 | De tenuitvoerlegging van de richtlijn kan leiden tot een zekere extra financiële en administratieve last voor de nationale en regionale instanties van de lidstaten, teneinde de vereiste handhavingsstrategie te ontwikkelen en het voorgeschreven minimumaantal inspecties te halen. Bovendien zou een potentiële toename van het aantal administratieve en strafrechtelijke procedures ook extra werk voor die instanties met zich kunnen meebrengen. Die toegenomen werklast is evenwel beperkt tot de maatregelen die nodig zijn om het voorstel doeltreffend uit te voeren. Voor ondernemingen is de werklast beperkt tot het uitvoeren van voorafgaande controles voor de aanwerving van onderdanen van derde landen, kennisgeving aan de bevoegde instanties en het bijhouden van registers. Deze werklast is evenredig met het doel van het voorstel. |

332 | Keuze van instrumenten |

Voorgesteld instrument: richtlijn. |

341 |

342 | Andere instrumenten zouden om onderstaande reden(en) niet geschikt zijn. Een richtlijn is het passende instrument voor deze maatregel, omdat zij bindende minimumnormen inhoudt, maar de lidstaten de nodige flexibiliteit biedt bij de omzetting in de nationale wetgeving en de handhaving. |

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |

409 | Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting. |

AANVULLENDE INFORMATIE |

Toetsing/herziening/vervalclausule |

Het voorstel omvat een toetsingsclausule. |

531 | Concordantietabel De lidstaten moeten de Commissie de tekst van de nationale omzettingsbepalingen en een tabel inzake de concordantie tussen die bepalingen en de onderhavige richtlijn doen toekomen. |

550 | Gedetailleerde toelichting bij het voorstel Artikelen 1 en 2 EU-burgers, ook die van wie de arbeidsmogelijkheden in een bepaalde lidstaat door overgangsregelingen zijn beperkt, vallen niet onder het voorstel. De definitie van het begrip "werkgever" omvat niet alleen natuurlijke of rechtspersonen die anderen voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in dienst hebben, maar ook privépersonen in hun hoedanigheid van werkgever van bijvoorbeeld huishoudpersoneel. Aangezien het doel is de aantrekkende factor van illegale arbeid terug te dringen, heeft het geen zin particuliere werkgevers uit te sluiten. Artikel 3 De cruciale bepaling van het voorstel is een algemeen verbod op de indienstneming van onderdanen van derde landen die geen verblijfsvergunning voor de EU hebben. Artikelen 4 en 5 Werkgevers zouden vóór de indienstneming van onderdanen van derde landen moeten nagaan of die beschikken over een verblijfsvergunning of een andere verblijfsmachtiging. Werkgevers die een bedrijf of een rechtspersoon zijn (bijvoorbeeld een geregistreerde non-profitorganisatie) zouden bovendien worden verplicht tot kennisgeving aan de bevoegde nationale instanties. Werkgevers die kunnen aantonen dat zij die verplichtingen hebben nageleefd, zouden van sancties worden vrijgesteld. Wat betreft vervalste documenten, is het zonder meer onredelijk van werkgevers te eisen dat zij die opsporen. In de mededeling van de Commissie van juli 2006 wordt gesteld dat voor documenten zoals verblijfsvergunningen, gemeenschappelijke richtsnoeren voor minimumveiligheidsnormen moeten worden uitgewerkt, in het bijzonder voor de afgifteprocedures. Werkgevers mogen echter niet van vervolging worden vrijgesteld wanneer de documenten duidelijk vervalst zijn (bijvoorbeeld een document met een foto die zonder twijfel niet de foto van de potentiële werknemer is of een document waarmee duidelijk is geknoeid). Artikel 6 Op inbreuken van werkgevers zouden doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties moeten staan, die een administratief karakter mogen hebben. In ieder geval moeten deze sancties boetes en de terugkeerkosten van de onderdaan van het derde land omvatten. Aan de betrokken onderdanen van derde landen zouden krachtens dit voorstel geen sancties worden opgelegd. De Commissie heeft een afzonderlijk richtlijnvoorstel[10] uitgewerkt, op grond waarvan de lidstaten in beginsel aan iedere illegaal verblijvende onderdaan van een derde land een terugkeerbesluit moeten afgeven. Artikel 7 De werkgevers zouden nog verschuldigd loon aan de illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen altijd moeten uitbetalen, en de lidstaten zouden mechanismen moeten vaststellen om ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen, zelfs indien zij de lidstaat hebben verlaten, achterstallig loon ontvangen. Artikel 8 Voor ondernemingen zouden andere maatregelen gelden, zoals uitsluiting van overheidsuitkeringen, subsidies (met inbegrip van door de lidstaten beheerde EU-financiering) en procedures voor overheidsopdrachten. Voorts zou de mogelijkheid bestaan van de terugvordering van overheidssubsidies, met inbegrip van door de lidstaten beheerde EU-financiering, die tijdens de afgelopen twaalf maanden aan de werkgever zijn uitgekeerd. Krachtens het Financieel Reglement bestaat dezelfde mogelijkheid met betrekking tot direct door de Commissie beheerde EU-financiering. Artikel 9 Indien een boete niet van een onderaannemer kan worden geïnd, moet zij invorderbaar zijn van andere aannemers in de onderaannemingsketen, tot en met de hoofdaannemer. Artikelen 10 en 11 Het is mogelijk dat administratieve boetes en andere maatregelen onvoldoende zijn om bepaalde werkgevers af te schrikken. De lidstaten zouden daarom strafrechtelijke sancties moeten vaststellen in de vier volgende categorieën ernstige gevallen: herhaalde inbreuken, indienstneming van een groot aantal onderdanen van derde landen, grove uitbuiting op de werkplek en het feit dat de werkgever weet dat de werknemer het slachtoffer van mensenhandel is. Om er met name voor te zorgen dat aan particuliere werkgevers slechts in ernstige gevallen strafrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd, worden herhaalde inbreuken slechts strafbaar gesteld vanaf de derde inbreuk over een periode van twee jaar. Artikelen 12 en 13 De lidstaten moeten ervoor zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor strafbare feiten. Er wordt niet nader bepaald of het hierbij gaat om strafrechtelijke aansprakelijkheid. Bijgevolg hoeven lidstaten die de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet erkennen, hun stelsels niet te wijzigen. Artikel 14 Met het oog op een meer doeltreffende handhaving moeten mechanismen worden vastgesteld aan de hand waarvan onderdanen van derde landen direct of via aangewezen derden klacht kunnen indienen. Die derden moeten worden beschermd tegen mogelijke sancties krachtens regels die de bevordering van verboden toegang en verblijf verbieden. De vakbonden en NGO's hebben nadrukkelijk op de noodzaak van die bepaling gewezen. Er worden aanvullende maatregelen voorgesteld voor de bescherming van onderdanen van derde landen in geval van grove uitbuiting op de werkplek die aanleiding tot strafrechtelijke aansprakelijkheid kan geven. Ten eerste zouden personen die aan het onderzoek meewerken, dezelfde mogelijkheid van een tijdelijke verblijfsvergunning moeten krijgen als die welke krachtens de EG-wetgeving al wordt toegekend aan slachtoffers van mensenhandel die met de autoriteiten samenwerken. Ten tweede moet hun terugkeer worden uitgesteld tot zij daadwerkelijk de achterstallige betaling van hun loon hebben ontvangen. Artikel 15 De lidstaten zouden een aantal controles op basis van risicobeoordeling moeten uitvoeren. |

1. 2007/0094 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie[11],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[12],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[13],

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[14],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Europese Raad is op zijn bijeenkomst van 14 en 15 december 2006 overeengekomen de samenwerking tussen de lidstaten voor de bestrijding van illegale immigratie te versterken en in het bijzonder de maatregelen tegen illegale arbeid op het niveau van de lidstaten en de EU op te voeren.

(2) Een cruciale aantrekkende factor bij illegale immigratie in de EU is de mogelijkheid om in de EU werk te vinden zonder de vereiste juridische status. Optreden tegen illegale immigratie en illegaal verblijf moet daarom maatregelen tegen die aantrekkende factor omvatten.

(3) De kern van die maatregelen moet bestaan in een algemeen verbod op de indienstneming van onderdanen van derde landen die geen recht op verblijf in de EU hebben, samen met sancties tegen werkgevers die dat verbod overtreden.

(4) De bepalingen mogen geen betrekking hebben op onderdanen van derde landen die niet illegaal verblijven. Dit sluit onderdanen van derde landen uit die verwant zijn met burgers van de Unie en die hun recht op vrij verkeer in de Gemeenschap uitoefenen, evenals onderdanen die op grond van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de landen waarvan zij onderdaan zijn anderzijds, een gelijk recht op vrij verkeer genieten als de burgers van de Unie. Ook onderdanen van derde landen die zich in een door de communautaire wetgeving bestreken situatie bevinden, zoals personen die in een andere lidstaat wettige arbeid verrichten en door een dienstverrichter in het kader van de dienstverrichting naar een andere lidstaat zijn gedetacheerd, vallen buiten deze richtlijn.

(5) Om de arbeid van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen te voorkomen, moeten werkgevers vóór de indienstneming van een onderdaan van een derde land, ook wanneer de onderdaan van het derde land in het kader van dienstverrichting wordt aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, controleren of de betrokkene beschikt over een verblijfsvergunning of een andere vergunning voor een geldig verblijf tijdens de arbeidsperiode. De verplichting voor de werkgevers moet beperkt blijven tot het controleren of het document niet duidelijk vervalst is, bijvoorbeeld doordat het een manifest onjuiste foto bevat. Om de lidstaten in staat te stellen vervalste documenten op te sporen, moeten ondernemingen en rechtspersonen de bevoegde instanties ook in kennis stellen van de indienstneming van een onderdaan van een derde land.

(6) Werkgevers die aan de verplichtingen van deze richtlijn hebben voldaan, mogen niet aansprakelijk worden gesteld omdat zij illegaal verblijvende onderdanen van derde landen tewerkgesteld hebben; dit geldt met name wanneer de bevoegde instantie achteraf constateert dat het door een werknemer voorgelegde document vervalst of onrechtmatig gebruikt was.

(7) Met het oog op de handhaving van het algemeen verbod en de afschrikking van inbreuken moeten de lidstaten passende sancties vaststellen. Die moeten financiële sancties en bijdragen tot de kosten van de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen omvatten.

(8) De werkgever moet in ieder geval aan de onderdanen van derde landen al het nog verschuldigde loon betalen, alsmede de nog verschuldigde belastingen en socialezekerheidsbijdragen.

(9) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat vorderingen worden ingediend en mechanismen vastgesteld om te garanderen dat de teruggevorderde bedragen van nog verschuldigd loon worden uitgekeerd aan de onderdanen van derde landen die er recht op hebben.

(10) De lidstaten moeten bovendien bepalen dat het vermoeden van een arbeidsverhouding betrekking heeft op een periode van ten minste zes maanden, zodat de bewijslast voor minstens een bepaalde periode op de werkgever rust.

(11) De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van verdere sancties tegen ondernemingen, met inbegrip van de uitsluiting van het recht op overheidsuitkeringen, steun of subsidies inclusief landbouwsubsidies, de uitsluiting van overheidsopdrachten, en de terugvordering van overheidsuitkeringen, steun of subsidies, inclusief door de lidstaten beheerde EU-financiering, die al zijn uitgekeerd.

(12) Deze richtlijn en met name de artikelen 8, 11 en 13, mag geen afbreuk doen aan Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[15].

(13) Aangezien in bepaalde getroffen sectoren onderaanneming op grote schaal voorkomt, moet ervoor worden gezorgd dat alle ondernemingen in een onderaannemingsketen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van financiële sancties tegen een werkgever aan het eind van de keten, die illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in dienst heeft.

(14) De bestaande sanctiesystemen zijn onvoldoende gebleken om te komen tot een volledige naleving van het verbod op de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Een van de redenen is dat administratieve sancties alleen waarschijnlijk onvoldoende zijn om bepaalde gewetenloze werkgevers af te schrikken. Naleving kan en moet worden versterkt door de toepassing van strafrechtelijke sancties.

(15) Om de volledige doeltreffendheid van het algemeen verbod te garanderen is het dus noodzakelijk meer afschrikkende sancties vast te stellen in ernstige gevallen zoals herhaalde inbreuken, illegale arbeid van een groot aantal onderdanen van derde landen, grove uitbuiting op de werkplek en het feit dat de werkgever weet dat de werknemer het slachtoffer van mensenhandel is. Er is sprake van grove uitbuiting op de werkplek indien er een groot verschil in loon of arbeidsvoorwaarden bestaat met de voorwaarden van legale werknemers, vooral op het gebied van gezondheid en veiligheid op de werkplek.

(16) In alle gevallen die overeenkomstig deze richtlijn als ernstig worden beschouwd, moeten opzettelijk begane inbreuken dus in de gehele Gemeenschap als een strafbaar feit worden beschouwd, onverminderd de toepassing van Kaderbesluit 2002/629/JHA van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel[16].

(17) Het feit moeten strafbaar zijn met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, die ook moeten gelden voor rechtspersonen in de Gemeenschap, aangezien werkgevers vaak rechtspersoonlijkheid hebben.

(18) Ter vergemakkelijking van de handhaving moeten er doeltreffende klachtmechanismen bestaan aan de hand waarvan onderdanen van derde landen hun klachten direct of via aangewezen derden zoals vakbonden of andere verenigingen kunnen indienen. De aangewezen derden moeten bij het verlenen van steun voor de indiening van klachten worden beschermd tegen mogelijke sancties op grond van regels inzake het verbod op hulp bij illegaal verblijf.

(19) Ter aanvulling van de klachtmechanismen moeten de lidstaten aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn geweest van grove uitbuiting op de werkplek en meewerken aan de strafzaak tegen hun werkgever, verblijfsvergunningen van beperkte duur afgeven naar verhouding van de lengte van de desbetreffende nationale procedures. Die vergunningen moeten worden afgegeven onder dezelfde voorwaarden als de vergunningen krachtens Richtlijn 2004/81/EG van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.[17].

(20) Om ervoor te zorgen dat er in voldoende mate sprake is van handhaving en er op dat punt geen grote verschillen tussen de lidstaten bestaan, moet in elke lidstaat een zeker aantal bedrijven worden geïnspecteerd.

(21) Iedere verwerking van persoonsgegevens met het oog op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[18].

(22) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bestrijding van illegale immigratie door maatregelen tegen arbeid als aantrekkende factor, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(23) In deze richtlijn worden de fundamentele rechten en de beginselen nageleefd die met name zijn verankerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Meer in het bijzonder moet zij worden toegepast met eerbiediging van de vrijheid van ondernemerschap, juridische gelijkheid, het beginsel van non-discriminatie, het recht op daadwerkelijk beroep en op een eerlijk proces en het legaliteits- en evenredigheidsbeginsel van delicten en straffen overeenkomstig de artikelen 16, 20, 21, 47 en 49 van het Handvest.

(24) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor noch van toepassing in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1. In deze richtlijn worden met het oog op de bestrijding van illegale immigratie gemeenschappelijke sancties en maatregelen vastgesteld die in de lidstaten worden toegepast op werkgevers van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven.

Artikel 2Definities

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) "onderdaan van een derde land": ieder natuurlijk persoon die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

(b) "arbeid": het uitoefenen van betaalde activiteiten voor en onder leiding van een ander persoon;

(c) "illegaal verblijf": de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor een woon- of verblijfplaats in die lidstaat;

(d) "illegale arbeid": arbeid van een onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft;

(e) "werkgever": een natuurlijk of rechtspersoon voor wie en onder wiens leiding een onderdaan van een derde land betaalde arbeid verricht;

(f) "onderaannemer": een natuurlijk of rechtspersoon die met de gehele of gedeeltelijke uitvoering van de verplichtingen van een eerder contract wordt belast.

Artikel 3Verbod op illegale arbeid

De lidstaten verbieden de arbeid van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

Inbreuken op dit verbod worden bestraft met de in deze richtlijn vastgestelde sancties en maatregelen.

Artikel 4Verplichtingen van werkgevers

2. De lidstaten verplichten de werkgevers:

(a) van onderdanen van derde landen te eisen dat zij een verblijfsvergunning of een andere verblijfsmachtiging overleggen die geldig is voor de betrokken arbeidsperiode;

(b) de gegevens van de verblijfsvergunning of de andere verblijfsmachtiging vóór de aanvang van de arbeidsperiode te kopiëren of te registreren;

(c) de kopieën of gegevens gedurende ten minste de duur van de arbeidsperiode voor inspectie door de bevoegde instanties van de lidstaten beschikbaar te houden.

3. De lidstaten verplichten de werkgevers die handelen in het kader van de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit of rechtspersoonlijkheid hebben, de door de lidstaten aangewezen bevoegde instanties uiterlijk na een week in kennis te stellen van de datum van aanvang en beëindiging van het arbeidscontract van onderdanen van derde landen.

4. De lidstaten zien erop toe dat werkgevers worden geacht aan hun verplichting krachtens lid 1, onder a), te hebben voldaan tenzij het document dat als verblijfsvergunning of een andere overgelegde verblijfsmachtiging duidelijk vervalst is.

Artikel 5Effect van de naleving door werkgevers van hun verplichtingen

De lidstaten zien erop toe dat werkgevers niet aansprakelijk worden gesteld voor een inbreuk op artikel 3 indien zij kunnen aantonen dat zij aan de verplichtingen van artikel 4 hebben voldaan.

Artikel 6Financiële sancties

1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere inbreuk op artikel 3 leidt tot doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties tegen de werkgever.

2. Sancties wegens inbreuken op artikel 3 zijn onder meer:

(a) financiële sancties wegens illegale arbeid van onderdanen van derde landen;

(b) betaling van de terugkeerkosten van illegaal tewerkgestelde onderdanen van een derde land wanneer terugkeerprocedures worden toegepast.

Artikel 7Nabetalingen door werkgevers

1. Met betrekking tot inbreuken op artikel 3 zorgen de lidstaten ervoor dat de werkgever:

(a) al het nog verschuldigde loon aan de illegaal werkende onderdanen van derde landen betaalt;

(b) alle nog verschuldigde belastingen en socialezekerheidsbijdragen, met inbegrip van administratieve boetes, betaalt.

2. Met het oog op de toepassing van lid 1, onder a):

(a) stellen de lidstaten mechanismen vast om ervoor te zorgen dat de nodige procedures voor de invordering van nog verschuldigd loon automatisch in werking worden gesteld zonder dat de onderdaan van een derde land een vordering moet indienen;

(b) bepalen de lidstaten dat wordt uitgegaan van een arbeidscontract van minstens zes maanden, tenzij de werkgever het tegendeel kan bewijzen.

3. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen iedere krachtens lid 1, onder a), ingevorderde nabetaling van loon ontvangen, ook wanneer zij, al dan niet vrijwillig, zijn teruggekeerd.

4. Met betrekking tot onder artikel 10, lid 1, onder c), vallende misdrijven treffen de lidstaten alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van een terugkeerbesluit wordt uitgesteld tot de onderdaan van een derde land de nabetaling van zijn krachtens lid 1, onder a), ingevorderde loon heeft ontvangen.

Artikel 8Overige maatregelen

De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zo nodig ook de volgende maatregelen op werkgevers bij de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit kunnen worden toegepast:

(a) uitsluiting van het recht op overheidsuitkeringen, steun of subsidies gedurende ten hoogste vijf jaar;

(b) uitsluiting van overheidsopdrachten gedurende ten hoogste vijf jaar;

(c) terugvordering van overheidsuitkeringen, steun of subsidies, met inbegrip van door de lidstaten beheerde EU-financiering, die aan de werkgever zijn uitgekeerd gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan de vaststelling van illegale arbeid;

(d) tijdelijke of permanente sluiting van de vestigingen die voor de inbreuken zijn gebruikt.

Artikel 9Onderaanneming

1. Wanneer de werkgever een onderaannemer is, zorgen de lidstaten ervoor dat de hoofdaannemer en iedere intermediaire onderaannemer verschuldigd zijn tot de betaling van:

(a) alle krachtens artikel 6 opgelegde sancties, en

(b) alle nabetalingen krachtens artikel 7.

2. De hoofdaannemer en iedere intermediaire onderaannemer zijn krachtens lid 1 hoofdelijk aansprakelijk, onverminderd de nationale bepalingen betreffende het beroepsrecht.

Artikel 10 Strafbare feiten

1. De lidstaten zien erop toe dat de in artikel 3 bedoelde inbreuken strafbaar zijn wanneer zij opzettelijk en onder de volgende omstandigheden worden begaan:

(a) de inbreuk blijft doorgaan of wordt herhaald nadat de bevoegde nationale instanties of rechtbanken binnen een periode van twee jaar tweemaal hebben vastgesteld dat de werkgever artikel 3 heeft overtreden;

(b) de inbreuk heeft betrekking op een aanzienlijk aantal illegaal tewerkgestelde onderdanen van derde landen. Dat is het geval wanneer ten minste vier onderdanen van derde landen illegale arbeid verrichten;

(c) de inbreuk gaat gepaard met een bijzonder grove uitbuiting op de werkplek zoals een sterk verschil in de arbeidsomstandigheden met die van legale werknemers; of

(d) de inbreuk wordt begaan door een werkgever die onder dwang werk of diensten laat verrichten door een persoon van wie hij weet dat die het slachtoffer van mensenhandel is.

2. De lidstaten doen het nodige opdat deelname aan of aanzetten tot de in lid 1 bedoelde gedragingen een strafbaar feit vormen.

Artikel 11Sancties op strafbare feiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 10 bedoelde strafbare feiten worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

2. De in dit artikel bedoelde strafrechtelijke sancties kunnen worden vergezeld van andere sancties of maatregelen, met name die welke worden genoemd in de artikelen 6, 7 en 8, en van de publicatie van de rechterlijke beslissing betreffende de veroordeling of de opgelegde sancties of maatregelen.

Artikel 12Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 10 bedoelde strafbare feiten wanneer die misdrijven tot hun voordeel zijn begaan door een persoon die hetzij individueel hetzij als onderdeel van een orgaan van die rechtspersoon handelt en een leidende positie binnen die rechtspersoon bekleedt op basis van:

(a) bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de rechtspersoon,

(b) bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen,

(c) bevoegdheid om binnen de rechtspersoon controle uit te oefenen.

2. De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer het gebrek aan supervisie of toezicht door een in lid 1 bedoelde persoon het mogelijk heeft gemaakt dat het in artikel 10 bedoelde strafbare feit ten voordele van die rechtspersoon is begaan door een ondergeschikte van die rechtspersoon.

3. De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 sluit geen strafrechtelijke procedures uit tegen natuurlijke personen die als dader, aanzetter of medeplichtige bij een in artikel 10 bedoeld strafbare feit zijn betrokken.

Artikel 13Sancties tegen rechtspersonen

De lidstaten zorgen ervoor dat rechtspersonen die op grond van artikel 10 aansprakelijk worden gesteld voor een strafbaar feit, kunnen worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, die onder meer strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke boetes omvatten alsook andere sancties zoals:

(a) uitsluiting van het recht op overheidsuitkeringen of steun;

(b) uitsluiting van overheidsopdrachten gedurende ten hoogste vijf jaar;

(c) tijdelijk of permanent verbod op de uitoefening van agrarische, industriële of commerciële activiteiten;

(d) plaatsing onder rechterlijk toezicht;

(e) rechterlijk bevel tot ontbinding.

Artikel 14Vergemakkelijking van klachten

1. De lidstaten zorgen voor doeltreffende mechanismen aan de hand waarvan illegaal werkende onderdanen van derde landen direct of via aangewezen derden een klacht tegen hun werkgever kunnen indienen.

2. De lidstaten leggen geen sancties wegens hulp bij illegaal verblijf op aan aangewezen derden die aan onderdanen van derde landen bijstand bij de indiening van klachten verlenen.

3. Met betrekking tot de onder artikel 10, lid 1, onder c), vallende misdrijven geven de lidstaten onder de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 15 van Richtlijn 2004/81/EG aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer van uitbuiting op de werkplek zijn of geweest zijn en die meewerken aan het onderzoek tegen de werkgever, verblijfsvergunningen van beperkte duur af, gekoppeld aan de lengte van de desbetreffende nationale procedure.

Artikel 15Inspecties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat ten minste 10% van de op hun grondgebied gevestigde bedrijven jaarlijks worden geïnspecteerd met het oog op de controle van de arbeid van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

2. De te inspecteren bedrijven worden geselecteerd op basis van een risicobeoordeling door de bevoegde instanties in de lidstaten, rekening houdend met factoren zoals de sector waarin een bedrijf actief is of eerdere overtredingen.

Artikel 16Rapportage

Uiterlijk in [ drie jaar na de in artikel 17 bedoelde datum ] en vervolgens om de drie jaar leggen de lidstaten de Commissie een verslag voor over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, waarin de aantallen en resultaten worden beschreven van de inspecties die op grond van artikel 15 zijn uitgevoerd, alsmede de maatregelen die op grond van artikel 8 zijn toegepast.

Op basis van deze verslagen dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 17Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk in [24 maanden na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van de tekst van die bepalingen en van een tabel met de concordantie tussen die bepalingen en deze richtlijn.

De bepalingen die door de lidstaten worden goedgekeurd, bevatten een verwijzing naar deze richtlijn of worden bij hun officiële publicatie van die verwijzing vergezeld. De lidstaten bepalen in welke vorm die verwijzing geschiedt.

2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de belangrijkste nationale bepalingen die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied goedkeuren.

Artikel 18Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 19Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

[1] COM(2005)669.

2 COM(2006)402.

3 PB C 5 van 10.1.1996, blz. 1.

[2] PB C 304 van 14.10.1996, blz. 1

5 PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1.

6 PB L 328 van 5.12.2002, blz. 17.

7 PB L 328 van 5.12.2002, blz. 1.

8 COM(98)219.

[3] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

[4] COM(2005)391.

[5] PB C […], […], blz. […].

[6] PB C […], […], blz. […].

[7] PB C […], […], blz. […].

[8] PB C […], […], blz. […].

[9] PB L 248 van 19.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. 1995/2006 van 13 december 2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

[10] PB L 203 van 1.8.2002, blz. 1.

[11] PB L 261 van 6.8.2004, blz. 19.

[12] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.