Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Territoriale agenda

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Territoriale agenda

20.7.2007

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/16


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Territoriale agenda”

(2007/C 168/03)

Het Duitse ministerie van Vervoer, Openbare Werken en Planologie heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité op 7 november 2006 namens het toekomstige Duitse Raadsvoorzitterschap verzocht een advies op te stellen over de Territoriale agenda.

De afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 20 maart 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Pariza.

Het Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 april 2007 gehouden 435e zitting (vergadering van 25 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC prijst en dankt het Duitse voorzitterschap voor het voorbereidende werk, de betoonde transparantie en de raadpleging inzake de Territoriale agenda.

1.2

Het EESC acht de tijd rijp om van de huidige fase, waarin het beleid op informele wijze wordt gecoördineerd in de Raad, over te gaan naar de volgende fase, waarin echt werk wordt gemaakt van politieke samenwerking. In het licht van de werkzaamheden die zijn verricht en van de nieuwe inbreng die van ESPON mag worden verwacht is het zaak dat er in het integratieproces een nieuwe stap wordt gezet en dat de Commissie een duidelijk mandaat krijgt om initiatieven te nemen.

1.3

Het EESC zou graag zien dat de discussies in de Raad over de Territoriale agenda uitmonden in meer gedetailleerde politieke besluiten. Daartoe dient de Europese Commissie er meer bij te worden betrokken, want niemand kan de verschillende benaderingen van de territoriale samenhang in de EU beter op elkaar afstemmen dan zij.

1.4

In het streven naar territoriale samenhang binnen de EU moet er bij de Commissie een slagvaardige specifieke dienst worden opgezet die onderzoek doet, diagnoses stelt en beleidsvoorstellen formuleert waaruit blijkt dat een Europese aanpak van territoriale cohesie een meerwaarde biedt.

1.5

Het EESC zou graag zien dat er na afloop van het Duitse voorzitterschap voor continuïteit wordt gezorgd. De Commissie zou de Territoriale agenda moeten analyseren, samenvatten en implementeren door middel van een actieprogramma dat geen afbreuk doet aan de bevoegdheden van de lidstaten en regio's op ruimtelijkeordeningsgebied.

1.6

In het Vierde cohesieverslag waar de Commissie thans aan werkt, moet worden nagegaan wat de steunverlening uit de EU-fondsen voor impact heeft op het terrein en moet een koppeling worden gemaakt tussen het cohesiebeleid en de doelstellingen van de Territoriale agenda. Het EESC vindt dat de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking kracht moet worden bijgezet.

1.7

Bij het beheer van de Territoriale agenda moet sprake zijn van een evenwicht tussen de verschillende overheden (lokale, regionale, nationale en EU) en het maatschappelijk middenveld, dat vooraf dient te worden geraadpleegd.

1.8

Het EESC stelt de Raad voor om bij de Territoriale agenda aan de hand van gedetailleerde richtsnoeren de open coördinatiemethode toe te passen. Nadat het grondwettelijk verdrag is geratificeerd, zouden de desbetreffende kwesties via de communautaire methode moeten worden geregeld.

1.9

Het EESC zou graag zien dat de EU spoedig instemt met het grondwettelijk verdrag, waarin territoriale samenhang als doelstelling is opgenomen. Gezien de consensus die er rond de Territoriale agenda bestaat, stelt het EESC voor dat de informele Raad van Leipzig in zijn conclusies aanbeveelt om deze agenda geleidelijk te implementeren, in plaats van erop te wijzen dat de agenda niet bindend is.

1.10

Daarom verzoekt het EESC de Commissie de Raad voor te stellen om de toepassing van de Territoriale agenda op basis van de huidige rechtsgronden voort te zetten.

2. Raadpleging door het Duitse voorzitterschap

2.1

Het Duitse ministerie van Vervoer, Openbare Werken en Planologie heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) op 7 november 2006 namens het toekomstige Duitse Raadsvoorzitterschap verzocht een verkennend advies over de Territoriale agenda op te stellen.

2.2

De ter zake bevoegde Europese ministers zullen op 24 et 25 mei 2007 in Leipzig een informele vergadering over territoriale samenhang en stadsontwikkeling houden. Daarbij zullen zij de Territoriale agenda van de EU(1) goedkeuren, een politiek discussiestuk dat gebaseerd is op het rapport The territorial state and perspectives of the European Union(2). In dit rapport worden de voornaamste uitdagingen voor de EU op het gebied van het ruimtelijkeordeningsbeleid onder de loep genomen en wordt met voorbeelden aangetoond hoe de mogelijkheden van de gebiedsverscheidenheid in Europa beter kunnen worden benut om duurzame economische groei te bevorderen. De Territoriale agenda van de EU bestaat uit een aantal aanbevelingen waarmee beoogd wordt deze territoriale diversiteit in de EU beter in aanmerking te nemen, en uit een reeks voorstellen voor een actieprogramma inzake het ruimtelijkeordeningsbeleid.

2.3

Het EESC heeft al in 1995 gepleit voor meer politieke samenwerking inzake de ruimtelijke ordening van het Europese grondgebied:

„Europa 2000+ — Samenwerking inzake ruimtelijke ordening van het Europese grondgebied” — PB C 133 van 31 mei 1995, blz. 4;

„Ruimtelijke ordening en interregionale samenwerking in het Middellandse Zeegebied” — PB C 133 van 31 mei 1995, blz. 32 + bijl.;

„Europa 2000+ — Samenwerking inzake de ruimtelijke ordening van het Europese grondgebied” — PB C 301 van 13 november 1995, blz. 10.

Ook in recentere adviezen wordt een lans gebroken voor meer betrokkenheid en inachtneming van de ruimtelijke dimensie van de Europese integratie:

„Metropolitane gebieden: sociaal-economische gevolgen voor de toekomst van Europa” — PB C 302 van 7 december 2004, blz. 101;

„Thematische strategie voor het stadsmilieu” — PB C 318 van 23 december 2006, blz. 86;

„De effecten van het structuurbeleid op de samenhang binnen de Europese Unie” — CESE 84/2007;

„Huisvesting en regionaal beleid” — CESE 42/2007.

3. Territoriale agenda: de daad bij het woord

3.1

De eerste informele vergadering van de ministers van Ruimtelijke Ordening en Territoriaal beleid vond in 1989 in Nantes plaats.

3.2

Dergelijke vergaderingen worden georganiseerd op initiatief van de landen die het halfjaarlijkse EU-Raadsvoorzitterschap bekleden. In 1993 is tijdens zo'n vergadering in Luik besloten tot de uitwerking van een Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP)(3). Het EROP is in 1999 in Potsdam goedgekeurd en biedt de informele vergaderingen van de ministers van Ruimtelijke Ordening en Territoriaal beleid een gemeenschappelijk referentiekader.

3.3

Tijdens de informele ministervergadering over territoriale samenhang die in november 2004 in Rotterdam is gehouden, hebben de ministers afgesproken dat er tegen 2007 een synthesedocument moet worden opgesteld over The territorial state and perspectives of the European Union. Dit document ligt aan de Territoriale agenda ten grondslag.

3.4

De Territoriale agenda vormt een strategisch kader waarin de prioriteiten voor de ruimtelijke ontwikkeling van de EU zijn vastgelegd. De agenda draagt bij tot economische groei en duurzame ontwikkeling door het versterken van de territoriale samenhang, die gedefinieerd kan worden als het vermogen om het cohesiebeleid aan te passen aan de specifieke behoeften en kenmerken die de verschillende geografische gebieden met elk hun eigen problemen en mogelijkheden hebben, teneinde tot een evenwichtige en duurzame territoriale ontwikkeling te komen.

3.5

Het streven naar territoriale samenhang is opgenomen in art. III-116 van het ontwerp van grondwettelijk Verdrag van juni 2003, naast doelstellingen als economische en sociale samenhang. De territoriale dimensie van Europese beleidsmaatregelen wordt ook geanalyseerd in het Derde cohesieverslag van de Commissie uit 2005. Ook uit de in 2006 goedgekeurde strategische communautaire richtsnoeren voor het cohesiebeleid blijkt dat de cohesie er een derde dimensie, namelijk een territoriale, heeft bijgekregen.

3.6

Tijdens de informele ministervergadering over territoriale samenhang in mei 2005 in Luxemburg zijn de ministers het eens geworden over de volgende thema's en speerpunten van de Territoriale agenda:

bevordering van een polycentrische stadsontwikkeling;

intensivering van de samenwerking tussen stad en platteland;

aanmoediging van transnationale clusters die innoverend en concurrerend zijn;

versterking van de trans-Europese technologienetwerken;

stimulering van trans-Europees risicomanagement;

bescherming van ecosystemen en culturele rijkdommen.

3.7

In dit verband worden de volgende maatregelen van belang geacht:

maatregelen om het Europese beleid vanuit territoriaal oogpunt samenhangender te maken;

maatregelen om een Europees instrumentarium voor territoriale samenhang te faciliëren;

maatregelen om de territoriale samenhang in de lidstaten te verbeteren;

gezamenlijke activiteiten van de ministers.

4. Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP)

4.1

Het EROP biedt de verschillende actoren op het gebied van ruimtelijke ordening en ontwikkeling (EU, lidstaten, regio's en andere decentrale overheden) een gemeenschappelijk referentiekader ter ondersteuning van de territoriale dimensie van een polycentrisch Europa en de noodzakelijke decentralisering van sectorale beleidsmaatregelen van de EU. Het is een intergouvernementeel initiatief dat in 1999 in Potsdam werd goedgekeurd en niet bindend is. In de praktijk is het EROP alleen toegepast in verband met de inwerkingtreding van het Europees Waarnemingsnetwerk voor ruimtelijke ordening (ESPON(4)) en indirect via de drie INTERREG-programma's.

4.2

Met het EROP wordt beoogd:

in Europees verband te omschrijven door welke algemene beginselen de EU zich in haar territoriale beleid moet laten leiden om voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het Europese grondgebied te zorgen;

bij te dragen tot de economische en sociale samenhang die op het grondgebied concrete vorm aanneemt;

de natuurlijke leefomgeving en het cultureel erfgoed te beschermen;

meer evenwichtig in concurrentievermogen te bereiken op het Europese grondgebied.

4.3

Er zijn vier belangrijke, elkaar onderling beïnvloedende factoren die de territoriale ontwikkeling aanzienlijk onder druk zetten:

de groei van de stedelijke gebieden: meer dan drie kwart van de Europese bevolking leeft in steden;

de manier waarop plattelands- en berggebieden, die bijna drie kwart van het Europese grondgebied beslaan, zich ontwikkelen;

vervoer en de ruimtelijke verdeling van infrastructuurvoorzieningen;

het behoud van het natuurlijke en culturele erfgoed.

4.4

Uitgaande van het bovenstaande zijn in het EROP de volgende richtsnoeren vastgesteld:

een polycentrische ruimtelijke ontwikkeling;

versterking van het partnerschap tussen stad en platteland;

gelijke toegang tot vervoersinfrastructuur, telecommunicatie en kennis;

behoedzaam beheer van het natuurlijke en culturele erfgoed.

4.5

Onder meer de volgende concrete maatregelen staan op stapel:

bij de toepassing van de structuurfondsregelingen en in het ruimtelijkeordeningsbeleid van de lidstaten moeten de EROP-beleidsrichtsnoeren in aanmerking worden genomen;

er moet geëxperimenteerd worden met grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in het kader van INTERREG;

er moet rekening worden gehouden met de ruimtelijke implicaties van maatregelen op andere beleidsterreinen, bijv. vervoer;

de Europese samenwerking op het gebied van stadsbeleid moet worden uitgebreid;

ESPON moet op gang worden gebracht.

4.6 ESPON — Europees Waarnemingsnetwerk voor ruimtelijke ordening

4.6.1

ESPON is een programma voor toegepast onderzoek op het vlak van territoriale ontwikkeling. Het wordt door INTERREG en de lidstaten gefinancierd en is bedoeld om de nationale en regionale beleidsverantwoordelijken uit de EU systematische, actuele gegevens te verschaffen over territoriale ontwikkelingen en over de gevolgen die beleidsmaatregelen hebben voor de Europese regio's en gebieden. Deze gegevens kunnen rechtstreeks helpen om beleid uit te stippelen en te implementeren.

4.6.2

Het toegepaste onderzoek van het ESPON-programma betreft het grondgebied van 29 Europese landen: de 27 EU-lidstaten plus Noorwegen en Zwitserland.

4.6.3

Er is gepland om het budget fors op te trekken, van € 7 mln voor de periode 2000-2006, naar € 34 mln voor het nieuwe ESPON 2013-programma (periode 2007-2013). Als hier de nationale bijdragen nog bij worden opgeteld, kan dit bedrag tot € 45 mln oplopen.

5. Opmerkingen

5.1 Rechtsgrond en communautaire methode

5.1.1

Inzake kwesties die het grondgebied betreffen, is de meerwaarde van een gemeenschappelijke Europese aanpak onmisbaar. Gezien de ervaringen die de voorbije decennia zijn opgedaan en vanwege de noodzaak om rekening te houden met de territoriale dimensie van de Europese integratie, dient beleid dat het gehele Europese grondgebied als zodanig betreft, geleidelijk aan op communautaire leest te worden geschoeid.

5.1.2

EU-beleidsmaatregelen op allerlei terreinen (mededinging, trans-Europese vervoers-, telecommunicatie- en energienetwerken, milieu, landbouw, onderzoek en technologische ontwikkeling, regionaal beleid, EIB-investeringen) werken door op het grondgebied. Toch ontbeert de EU een gemeenschappelijke benaderingswijze om de gevolgen van deze beleidsmaatregelen voor het Europese grondgebied mee te nemen, te evalueren en te coördineren.

5.1.3

Een gezamenlijke aanpak van het Europese grondgebied vereist gemeenschappelijke Europese doelstellingen en richtsnoeren. Dat er met dergelijke Europese territoriale richtsnoeren voor een meerwaarde kan worden gezorgd, is duidelijk wanneer het gaat om doelstellingen als milieubescherming, duurzame polycentrische stadsontwikkeling, trans-Europese netwerken en de preventie van door techniek, natuur of klimaatverandering veroorzaakte rampen via Europese plannen.

5.1.4

De communautaire methode(5) houdt in dat de Commissie uit eigen beweging of op initiatief van andere communautaire instanties met concrete voorstellen komt die ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Raad en — in gevallen waarin de codecisieprocedure moet worden gevolgd — aan het Europees Parlement.

5.1.5

Voor sommige beleidsterreinen heeft de Raad de „open coördinatiemethode” ingevoerd, die minder ver gaat en minder precies is dan de communautaire methode. Het EESC is van mening dat de open coördinatiemethode bij de Territoriale agenda nuttig kan zijn voordat tot de communautaire methode wordt overgegaan. Zolang het grondwettelijk verdrag, dat het gebruik van de communautaire methode op het onderhavige gebied mogelijk maakt, niet is geratificeerd, kan er met de open coördinatiemethode worden gewerkt.

5.1.6

De ervaring die in Europa op andere beleidsterreinen is opgedaan, toont evenwel aan dat dit systeem alleen nuttig is als de Commissie een zeer actieve rol speelt en als er wordt opgetreden aan de hand van nauwkeurig uitgewerkte doelstellingen en richtsnoeren.

5.1.7

Welke oplossing er ook uit de bus komt voor het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, waarin territoriale samenhang met steun van het EESC in Hoofdstuk III van Deel III is opgenomen, zouden de volgende artikelen uit het thans geldende EG-Verdrag als rechtsgrond moeten dienen voor de uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak voor het Europese grondgebied, ervan uitgaande dat dit een bevoegdheid van de EU is:

art. 2, op grond waarvan de Gemeenschap tot taak heeft „een harmonische, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap” te bevorderen;

art. 16, waarin sociale en territoriale samenhang genoemd worden in verband met diensten van algemeen economisch belang;

art. 71, in het kader van een gemeenschappelijk vervoerbeleid;

art. 158: „Teneinde de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, ontwikkelt en vervolgt de Gemeenschap haar optreden gericht op de versterking van de economische en sociale samenhang”;

art. 175.2.b, waarin bepaald is dat de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen neemt betreffende ruimtelijke ordening.

5.2 Regionaal beleid

5.2.1

Het regionale beleid van de EU is van cruciaal belang voor de economische en sociale samenhang, de economische convergentie en uiteindelijk voor de hele Europese integratie.

5.2.2

Dit beleid, waarmee er met succes naar gestreefd wordt om de verschillen tussen de Europese regio's te verkleinen, is door het EESC altijd gesteund.

5.2.3

Het regionale beleid is een van de grootste succesverhalen van de EU. Aangezien er sinds de uitbreiding van de EU nieuwe verschillen zijn bijgekomen, moet dit beleid worden voortgezet.

5.2.4

Regionaal beleid druist allesbehalve in — het tegendeel is waar — tegen een doeltreffend beleid voor territoriale samenhang zoals dat in de Territoriale agenda wordt voorgesteld voor de periode 2007-2013.

5.3 Uitbreiding van de EU

5.3.1

De twee laatste uitbreidingsronden hebben Europa voor nieuwe uitdagingen geplaatst. Sinds 2004 is het aantal lidstaten gestegen van 15 tot 27 en het aantal inwoners met 28 % (van 382 tot 490 mln), terwijl het grondgebied met 34 % in omvang is toegenomen (van 3,2 naar 4,3 mln km2). Door deze nieuwe omvang en de toegenomen diversiteit van het grondgebied is het hoog tijd dat er een visie wordt ontwikkeld op de territoriale en geografische realiteit en de ontwikkelingen die ons in dit verband te wachten staan.

5.3.2

De nieuwe territoriale situatie die er sinds de twee laatste uitbreidingsronden bestaat, moet door de Commissie grondig worden geanalyseerd.

5.3.3

Er zijn heel wat grensregio's bijgekomen aan de binnen- en aan de buitengrenzen van de EU. Deze regio's bieden concrete mogelijkheden om het integratieproces in tastbare resultaten te vertalen.

5.4 Het Europese grondgebied

5.4.1

Er is een Europese aanpak nodig om de uitdagingen en risico's voor het Europese grondgebied het hoofd te kunnen bieden. Een visie op het Europese grondgebied in zijn geheel heeft ontegenzeglijk meerwaarde. Zo'n totaalvisie zou erkend moeten worden als een cruciale strategische noodzaak.

5.4.2

Het grondgebied kan met enkele trefwoorden gekarakteriseerd worden:

ononderbroken: het heeft geen grenzen;

schaars: het is niet hernieuwbaar;

divers: het is niet homogeen;

stabiel: er wordt niet geïmproviseerd;

kwetsbaar: het staat bloot aan gevaren en rampen;

onomkeerbaar: het is niet makkelijk om het gebruik ervan te veranderen.

Als fysisch-geografische structuur is het grondgebied derhalve van fundamenteel strategisch belang. In haar effectrapportages zou de Commissie deze territoriale benadering ter harte moeten nemen. Daartoe is het zaak dat er wordt samengewerkt met ESPON.

5.5 Bestuurssysteem

5.5.1

De EU moet beschikken over een adequaat bestuursmodel waarin de verschillende bestuursniveaus met elkaar in evenwicht zijn. De lokale, regionale en nationale overheden en de EU drukken immers allemaal op hun eigen manier hun stempel op het grondgebied. Het subsidiariteitsbeginsel moet in acht worden genomen, maar tegelijkertijd dient de samenhang te worden gewaarborgd en de gezamenlijke holistische aanpak algemeen te worden onderschreven.

5.5.2

Ook is het zaak dat het maatschappelijk middenveld op de verschillende niveaus inspraak heeft via de procedures van de sociale dialoog en de burgerdialoog. In veel EU-lidstaten en regio's bestaan er sociaal-economische raden (of soortgelijke instellingen). Deze moeten worden aangespoord om samen met de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties actief aan het overleg over en het beheer van territoriale aangelegenheden deel te nemen.

6. De Territoriale agenda: situatie en vooruitzichten voor het EU-grondgebied

6.1

De Territoriale agenda is gebaseerd op het document „The Territorial State and Perspectives of the European Union”. Meer dan een overzichtsdocument is dit een tekst waaraan de achtereenvolgende Raadsvoorzitters hun bijdragen hebben geleverd. In 197 paragrafen passeren alle uitdagingen voor het grondgebied de revue. In die zin vormt het document een zeer nuttige handleiding op basis waarvan de Commissie een actieplan kan voorstellen.

6.2

In de Territoriale agenda zouden de territoriale strategieën van de lidstaten moeten worden verwerkt en zou rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijke implicaties van EU-beleidsmaatregelen op andere terreinen, zodat zij elkaar aanvullen en versterken. Doel moet zijn om via richtsnoeren voor een territoriale EU-strategie, die hieronder in paragraaf 8 worden voorgesteld, tot een Europese synthese te komen.

6.3

De Territoriale agenda moet ervoor zorgen dat de EU zich ontwikkelt op een wijze die in economisch, sociaal en milieuopzicht als duurzaam kan worden bestempeld.

7. Doelstellingen voor de Territoriale agenda

7.1 Territoriale samenhang

7.1.1

Bij het streven naar territoriale samenhang gaat het om de invoering van een Europese territoriale aanpak die moet dienen als een kader waarmee de territoriale strategieën die door de verschillende lidstaten en regio's geformuleerd en uitgevoerd worden, op elkaar kunnen worden afgestemd.

7.1.2

Het beleid m.b.t. territoriale samenhang moet in eerste instantie gericht worden op ruimtelijke ordening en in tweede instantie op stedelijke en regionale planning. In 1994 heeft de CEMAT(6) het volgende opgemerkt: „Ruimtelijke ordening is het middel bij uitstek om op territoriale schaal werk te maken van duurzame ontwikkeling”.

7.1.3

In dit verband dient in conceptueel, methodologisch en semantisch opzicht te worden verduidelijkt waar ruimtelijke ordening voor staat. Ruimtelijke ordening strekt zich uit over verschillende disciplines en vormt een horizontale prioriteit die op verschillende terreinen (met name milieu, vervoer en communicatie, huisvesting, woon- en industriegebieden, enz.) van invloed is.

7.2 Economische en sociale samenhang

7.2.1

In het kader van de Lissabonstrategie pleit het EESC voor een evenwichtigere economische ontwikkeling van het Europese grondgebied die profijtelijk is voor alle burgers en regio's, ook voor die met blijvende natuurlijke en structurele handicaps.(7)

7.2.2

Alle beleidsmaatregelen van de EU moeten de sociale samenhang ten goede komen. Volgens het EESC zou sociale samenhang ook een doelstelling van de Territoriale agenda moeten zijn, omdat het „grondgebied” de plek is waar mensen leven, kansen krijgen en problemen tegenkomen.

7.2.3

Als stedelijke en metropolitane gebieden een polycentrische ontwikkeling doormaken en zich op adequate wijze verhouden tot de gebieden in de periferie en op het platteland, kan er in Europa voor een beter economisch en sociaal evenwicht worden gezorgd. Met de territoriale aanpak moet ook worden beoogd om armoede en maatschappelijke uitsluiting te bestrijden, immigranten te helpen inburgeren(8), het huisvestingsbeleid nieuw elan te geven, gelijke kansen te bevorderen en goede openbare diensten te waarborgen.

7.3 Klimaatverandering en natuurlijke gevaren

7.3.1

Uit de meest recente rapporten over klimaatverandering blijkt hoe ernstig dit probleem is. Waar de opwarming van de aarde voorheen nog in twijfel werd getrokken, staat thans buiten kijf dat dit de realiteit is. Vele gevolgen van de klimaatverandering beginnen concreet merkbaar te worden. In het ruimtelijkeordeningsbeleid dient dit probleem te worden aangepakt om bepaalde effecten van de klimaatverandering te helpen tegengaan.

7.3.2

Er dient een Europees plan te worden uitgewerkt om door de natuur veroorzaakte gevaren en rampen het hoofd te kunnen bieden. Het gaat hierbij niet om science fiction. Een recent rapport van de econoom Stern(9) dat op verzoek van de Britse regering is opgesteld, geeft een idee van wat er op het spel staat: er zou ten belope van minstens 1 % van het mondiale BBP moeten worden geïnvesteerd in maatregelen tegen de klimaatverandering, want anders zullen de wereldwijde kosten van de klimaatverandering tot gevolg hebben dat het mondiale BBP met 5 % terugloopt. Mochten de meest schadelijke effecten van de opwarming even snel blijven stijgen als nu, dan zal de teruggang van het mondiale BBP zelfs 20 % kunnen bedragen.

7.3.3

De klimaatverandering zou wel eens sneller dan verwacht van negatieve invloed kunnen zijn op de cohesie, het concurrentievermogen, de levenskwaliteit en het streven naar duurzame ontwikkeling. Dit wordt onderschreven in het rapport van de groep VN-deskundigen over klimaatverandering dat op 2 februari 2007 in Parijs is bekendgemaakt. Het EESC zou graag zien dat bij de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering.

7.3.4

Er moet met name aandacht worden besteed aan de gevaren van technologische rampen (van radioactieve, chemische of bacteriologische aard) die voortvloeien uit ongelukken of uit terroristische aanslagen. Ook moet worden ingespeeld op de mogelijkheid dat burgers massaal gebieden moeten ontruimen.

7.4 Trans-Europese netwerken

7.4.1

Het idee om trans-Europese vervoersnetwerken te creëren is eind jaren 80 ontstaan in de context van de interne markt. Er werd geredeneerd dat er pas van een interne markt en vrij verkeer zou kunnen worden gesproken als de verschillende nationale en regionale vervoersnetwerken aan elkaar zouden worden gekoppeld via een modern en efficiënt Europees infrastructuursysteem.

7.4.2

Sinds 1992 is Titel XV van het Verdrag (artt. 154 t/m 156) aan trans-Europese netwerken gewijd. Vijftien jaar later moet geconcludeerd worden dat de balans teleurstellend en zelfs zorgwekkend is. De magere resultaten zijn deels te wijten aan financiële problemen en een gebrek aan politieke wil. Het EESC vindt het betreurenswaardig dat de regeringen het van 2003 daterende groei-initiatief(10), waar de aanleg van grote trans-Europese netwerken deel van uitmaakt, politiek hebben laten vallen. Het EESC vraagt zich af in hoeverre de magere resultaten van de trans-Europese vervoers-, telecommunicatie- en energienetwerken te maken hebben met het ontbreken van een totaalvisie op het Europese grondgebied en haar infrastructuur.

7.4.3

Volgens het EESC moet het een hoofddoelstelling zijn dat alle personen en gebiedsdelen kunnen beschikken over behoorlijke toegang tot vervoersnetwerken via een uitgebalanceerd pan-Europees net met goede verbindingen naar kleinere steden, landelijke gebieden en eilandregio's.

7.4.4

Europa beschikt momenteel niet over een adequaat energienetwerk (elektriciteit, aardolie en gas). Hierdoor dreigt het gevaar dat de economische bedrijvigheid instort. Bovendien kunnen de regio's en gebieden voor wie deze netwerken ontoegankelijk zijn, niet profiteren van gelijke kansen.

7.4.5

In het Europese energiebeleid moet er hoe dan ook aandacht komen voor de territoriale dimensie, zowel vanuit het oogpunt van bescherming van natuurlijke hulpbronnen als wat de sociale en territoriale samenhang betreft.

7.4.6

In verband met de Lissabonstrategie dienen alle burgers en gebiedsdelen toegang te hebben tot de informatiemaatschappij en haar netwerken, tot kennisverkeer en tot opleidingsmaatregelen. Dit dient een speerpunt in de Territoriale agenda te zijn.

7.5 Milieubescherming

7.5.1

De bescherming van het fysische milieu en de instandhouding van het natuurlijke milieu en de biodiversiteit in Europa zijn alleen mogelijk als er een gemeenschappelijke beleidsvisie op het grondgebied bestaat. In dit licht kan men niet om de meerwaarde van de EU heen.

7.5.2

Met de Territoriale agenda moet de basis worden gelegd voor een nieuw, doeltreffender Europees beleid voor bescherming van het natuurlijk milieu en behoud van de biodiversiteit.(11)

7.6 Cultureel erfgoed

7.6.1

Het Europees cultureel erfgoed is van het hoogste belang en dient door de EU te worden beschermd. De grote culturele diversiteit van de Europese regio's ligt ten grondslag aan de geschiedenis en de identiteit van de Europeanen.

7.6.2

Met de Territoriale agenda moet worden opgekomen voor het behoud van dit bijzondere culturele erfgoed, dat bovendien als endogene factor voor economische ontwikkeling en sociale cohesie dient te worden gestimuleerd.

8. Richtsnoeren voor een territoriale strategie van de EU

8.1

In de richtsnoeren voor een territoriale strategie van de EU dient gestreefd te worden naar maximale economische efficiency, sociale cohesie en milieuduurzaamheid, met inachtneming van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

8.2

Bij het opstellen van richtsnoeren voor een duurzame territoriale strategie voor het EU-grondgebied gaat het er niet om zich te mengen in de bevoegdheden van het ruimtelijkeordeningsbeleid van de lidstaten en regio's, maar om een referentiekader te scheppen dat de territoriale cohesie handen en voeten moet geven.

8.3

Met de richtsnoeren voor een territoriale strategie om economische, sociale en territoriale samenhang te bewerkstelligen, moet prioritair werk worden gemaakt van:

een Europese aanpak voor de vervoers- en communicatie-infrastructuur teneinde de trans-Europese vervoersnetwerken realiteit te doen worden;

een Europese aanpak voor het energiebeleid en in het bijzonder voor de trans-Europese energienetwerken;

een Europese aanpak voor de bescherming en het behoud van het natuurlijk milieu, met speciale aandacht voor de biodiversiteit en de culturele rijkdom;

een Europese aanpak voor de bestrijding van de negatieve effecten van de klimaatverandering en voor de uitwerking van een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van gevaren en mogelijke rampen op het Europese grondgebied;

een polycentrische en duurzame aanpak m.b.t. regionale en stedelijke planning.

Brussel, 25 april 2007

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS