Home

Aanbeveling voor een advies van de Raad overeenkomstig artikel 9, lid 3, vanVerordening (EG) Nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007

Aanbeveling voor een advies van de Raad overeenkomstig artikel 9, lid 3, vanVerordening (EG) Nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007

Aanbeveling voor een advies van de Raad overeenkomstig artikel 9, lid 3, vanVerordening (EG) Nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007 /* SEC/2005/0232 def. */


Brussel, 16.2.2005

SEC(2005) 232 definitief

Aanbeveling voor een

ADVIES VAN DE RAAD

overeenkomstig artikel 9, lid 3, vanVerordening (EG) Nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

In Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[1] is bepaald dat niet-deelnemende lidstaten, dat wil zeggen de lidstaten die de eenheidsmunt niet hebben aangenomen, bij de Raad en de Commissie een convergentieprogramma moeten indienen. Overeenkomstig artikel 9 van deze verordening dient de Raad elk convergentieprogramma te onderzoeken op basis van evaluaties door de Commissie en het bij artikel 114 van het Verdrag ingestelde comité (het Economisch en Financieel Comité). Op basis van een aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité dient de Raad vervolgens advies uit te brengen na zelf het programma te hebben onderzocht. Ingevolge de verordening moeten de lidstaten jaarlijks een geactualiseerd convergentieprogramma indienen, dat eveneens volgens deze zelfde procedure door de Raad kan worden onderzocht.

De tien landen die op 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, nemen niet deel aan de eenheidsmunt. Deze landen hebben toegezegd hun convergentieprogramma uiterlijk op 15 mei 2004 en een eerste actualisering ervan tegen het einde van 2004 in te dienen.

Het eerste convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007 werd op 14 mei 2004 ingediend en op 5 juli 2004 door de Raad beoordeeld. Op 14 januari 2005 heeft Litouwen een actualisering van het convergentieprogramma ingediend. De diensten van de Commissie hebben een technische analyse van dit geactualiseerde programma verricht en daarbij rekening gehouden met de economische najaarsprognoses 2004 van de diensten van de Commissie, de gedragscode[2], de algemeen aanvaarde methode voor de schatting van de potentiële productie, de aanbevelingen in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor de periode 2003-2005 en de beginselen die zijn vervat in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 27 november 2002 betreffende de verbetering van de coördinatie van het begrotingsbeleid[3]. Op grond hiervan zijn zij tot de volgende evaluatie gekomen:

- In het macro-economische scenario wordt erop gerekend dat de reële BBP-groei in 2004 en 2005 6,5% zal bedragen en vervolgens geleidelijk zal afnemen tot 6,0% in 2007. In vergelijking met het convergentieprogramma van mei 2004 is de groei voor de gehele programmaperiode neerwaarts bijgesteld. Verwacht wordt dat de productiegroei in 2004 lager zal uitvallen dan werd geraamd in de najaarsprognoses 2004 van de diensten van de Commissie. Voor 2005 en 2006 worden groeicijfers voorspeld die iets hoger liggen dan de ramingen in de najaarsprognoses 2004 van de diensten van de Commissie. Voor 2007 gaat het programma uit van een raming van de potentiële productiegroei die lager is dan de raming van de diensten van de Commissie. Afgaande op de momenteel beschikbare informatie kan het in het programma geschetste scenario als plausibel worden beschouwd.

- De CPI-inflatie is in opwaartse zin bijgesteld voor de volledige programmaperiode. Ze bedroeg 1,2% in 2004 en zal naar verwachting stijgen tot 2,9 % in 2005, 2,5% in 2006 en 2,9% in 2007. In juni 2004 is de Litouwse litas tot het WKM II toegetreden, waarbij Litouwen de eenzijdige toezegging heeft gedaan om de currency board-regeling te behouden. De litas is niet afgeweken van zijn spilkoers ten opzichte van de euro. In 2004 vertoonden de rentevoeten op middellange termijn een neerwaartse trend, waarbij ze schommelden binnen een bandbreedte van 0,65 procentpunt boven het niveau in de eurozone, waarbij er ook periodes voorkwamen waarin de bandbreedte aanzienlijk kleiner was. Litouwen is voornemens begin 2007 klaar te zijn voor de invoering van de euro.

- De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie op middellange termijn heeft als voornaamste doelstelling een overheidsbegroting te bewerkstelligen die over de hele conjunctuurcyclus bezien het evenwicht benadert. In het programma wordt ervan uitgegaan dat het overheidstekort in 2005 op 2,5% van het BBP gehandhaafd zal blijven, maar vervolgens geleidelijk zal afnemen tot 1,5% in 2007. Het primaire tekort kent een soortgelijk verloop in de tijd, met een geleidelijke verbetering van 1,5% van het BBP in 2004 tot 0,5% in 2007. Aangenomen wordt dat de consolidatie grotendeels tot stand zal worden gebracht door een verhoging van de inkomsten. Vanaf 2005 zouden ook de uitgaven tot de consolidatie bijdragen. Verwacht wordt dat de inkomsten zullen toenemen van 33% van het BBP in 2004 tot 34,5% in 2007, hoofdzakelijk als gevolg van hogere financiële overdrachten van de EU, de heffing van nieuwe belastingen en een betere belastinginning. In de loop van dezelfde periode zullen de overheidsuitgaven naar verwachting toenemen met 0,5% van het BBP, vooral als gevolg van een aanzienlijke toename van de kapitaaluitgaven uit hoofde van EU-projecten en een forse stijging van de "andere" uitgaven, welke voor het grootste deel toe te schrijven is aan overdrachten aan de EU-begroting en de kosten van de pensioenhervorming[4]. Deze ontwikkeling zal gedeeltelijk worden gecompenseerd door een daling van de consumptie, de overdrachten en de rentebetalingen. Momenteel wordt een aanzienlijk programma van overheidsinvesteringen ten uitvoer gelegd. Hierdoor lopen de overheidsinvesteringen op van 3,4% van het BBP in 2004 tot 5% in 2007, hetgeen resulteert in een gemiddelde investeringsquote van de overheid tijdens de programmaperiode van ongeveer 4,6% van het BBP. In vergelijking met het convergentieprogramma van mei 2004 wordt het feitelijke tekort voor 2004 - dankzij de meevallende inkomsten - lager geraamd dan oorspronkelijk was begroot. De doelstellingen voor 2005-2007 blijven behouden, ondanks een aanzienlijke neerwaartse herziening van de BBP-groei.

- De risico's met betrekking tot de in het programma opgenomen begrotingsprognoses lijken elkaar grotendeels in evenwicht te houden. In de voorbije jaren heeft de regering goede resultaten geboekt wat het halen van de begrotingsdoelstellingen betreft. De nieuwe groeiprognoses zijn voorzichtiger dan die uit het programma van mei 2004 en de neerwaartse macro-economische risico´s lijken beperkter te zijn. Het belangrijkste risico waaraan de begrotingsprognoses onderhevig zijn, vloeit voort uit de onzekerheid over de toepassing van de in het programma aangekondigde specifieke maatregelen. In het bijzonder zou het moeilijk kunnen worden om de doelstellingen voor 2005 op het vlak van de belastinginkomsten te halen indien geen compenserende maatregelen voor de afschaffing van de wegenbelasting worden genomen. Om uitgavenoverschrijdingen aan het einde van het jaar in de hand te houden, hetgeen in het verleden een vaak voorkomende begrotingspraktijk was die verhinderde dat de begrotingsconsolidatie sneller tot stand kwam, is het van cruciaal belang dat de inkomstenmeevallers en onbenutte medefinancieringsfondsen daadwerkelijk worden aangewend voor de afbouw van het tekort. Andere risico's vloeien voort uit de relatieve onzekerheid waarmee de kosten van de pensioenhervorming zijn omgeven, de aanzienlijke uitstaande latente verplichtingen, achterstallige begrotingsuitgaven, de verplichtingen die verband houden met verbintenissen tot teruggave van spaartegoeden en vastgoed, en de uitgaven voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina.

- In het licht van deze risicobeoordeling zou de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie niet toereikend kunnen zijn om een veiligheidsmarge te verschaffen die voldoende ruim is om te voorkomen dat het tekort in de loop van de programmaperiode, en in het bijzonder in 2005, bij normale macro-economische fluctuaties de drempel van 3% van het BBP overschrijdt. De strategie lijkt evenmin te volstaan om op middellange termijn een begrotingssituatie te bewerkstellingen die vrijwel in evenwicht is. Tegen de achtergrond van de sterke economische prestaties en het aanzienlijke tekort op de lopende rekening lijken de begrotingsdoelstellingen niet ambitieus te zijn, ook met het oog op het voorkomen van potentiële risico's van oververhitting.

- In het programma wordt uitgegaan van een aanvankelijke stijging van de schuldquote in 2004 met 0,8 procentpunt, hoofdzakelijk als gevolg van de toename van het overheidstekort in datzelfde jaar. Verwacht wordt dat de schuldquote tijdens de rest van de programmaperiode zal afnemen en in 2007 20,1% zal bedragen. Op middellange termijn is de regering voornemens het aantal leningen met overheidsgarantie te verminderen van 2% van het BBP tot 1,2%. Sedert 2003 zijn geen overheidsgaranties meer gegeven voor nieuwe leningen.

- In het programma wordt kort stilgestaan bij de structurele hervormingen van de regering, die vooral gericht zijn op het pensioenstelsel en de gezondheidszorg, de arbeidsmarkt, de landbouw en de productmarkten. Op lange termijn wordt verwacht dat de hervormingen van het pensioenstelsel en de gezondheidszorg zullen leiden tot een verbetering van de efficiëntie van de stelsels en de houdbaarheid van de openbare financiën. Op middellange termijn blijven de kosten van deze hervormingen met enkele onzekerheden omgeven. Er worden maatregelen voorgesteld om een beter evenwicht tot stand te brengen tussen vermogensheffingen en belastingen op arbeid (waarbij de belastingdruk op arbeid wordt verminderd) en om de controle op en de doeltreffendheid van de uitgaven te verbeteren.

- Litouwen lijkt zich in een vrij gunstige positie te bevinden met betrekking tot de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn, die in sterke mate wordt beïnvloed door de verwachte budgettaire kosten van de vergrijzing. De relatief lage schuldquote en de reeds tot stand gebrachte pensioenhervormingen (zoals onder meer de invoering van op kapitaaldekking gebaseerde pensioenpijlers) zullen ertoe bijdragen dat de gevolgen van de vergrijzing voor de begroting worden getemperd. De in het programma geschetste strategie is gebaseerd op een begrotingstekort dat op middellange termijn onder controle blijft en op de langetermijneffecten van de pensioenhervorming. Wel moeten de risico´s met betrekking tot de kosten van de hervorming van het pensioenstelsel en de uitstaande latente verplichtingen in het oog worden gehouden. Voorts zouden hervormingen in de gezondheidszorg aanleiding kunnen geven tot hogere uitgaven. Litouwen heeft een relatief lage belastingdruk. De houdbaarheidsproblemen die zich op lange termijn voordoen, kunnen dus wellicht worden opgevangen door de belastingdruk te verhogen.

- Algemeen genomen is het in het geactualiseerde programma geschetste economische beleid grotendeels in overeenstemming met de landenspecifieke globale richtsnoeren voor het economisch beleid op het gebied van de openbare financiën. Er is voorzien in maatregelen om meevallende inkomsten en besparingen die werden gerealiseerd bij begrote EU-medefinanciering aan te wenden voor de afbouw van het tekort en om de uitgavenoverschrijdingen in de hand te houden. De aangekondigde maatregelen zijn niet uitgebreid tot besparingen op begrotingsposten die los staan van de EU-medefinanciering.

In het licht van de bovenstaande beoordeling verdient het aanbeveling dat Litouwen:

(i) verdere vooruitgang boekt om een begrotingssituatie te bewerkstellingen die vrijwel in evenwicht is, met name gezien het tekort op de lopende rekening en de druk die onder invloed van de sterke kredietgroei van de binnenlandse vraag uitgaat;

(ii) streng de hand houdt aan de begroting voor 2005 om het risico te verkleinen dat de referentiewaarde van 3% van het BBP wordt overschreden;

(iii) meevallende of extra inkomsten en ongebruikte uitgavenposten aanwendt voor afbouw van het tekort.

Op grond van deze evaluatie heeft de Commissie de aangehechte aanbeveling voor een advies van de Raad over het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen vastgesteld. Zij zal deze aanbeveling doen toekomen aan de Raad.

Aanbeveling voor een

ADVIES VAN DE RAAD

overeenkomstig artikel 9, lid 3, vanVerordening (EG) Nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid[5], met name op artikel 9, lid 3,

Gelet op de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

1. Op [8 maart 2005] heeft de Raad het geactualiseerde convergentieprogramma van Litouwen voor de periode 2004-2007 behandeld. Het programma voldoet in grote lijnen aan de gegevensvereisten van de herziene "gedragscode voor de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's". Sommige vereiste gegevens over externe uitgangspunten zijn niet beschikbaar en een aantal facultatieve gegevens zijn evenmin verstrekt. De beoordeling van het programma wordt hierdoor evenwel niet bemoeilijkt. Litouwen wordt dan ook verzocht de gegevensvereisten van de gedragscode voortaan volledig in acht te nemen.

2. In het macro-economische scenario dat aan het programma ten grondslag ligt, wordt voor 2004 uitgegaan van een reële BBP-groei van 6,5%, die tijdens de rest van de programmaperiode zou vertragen tot gemiddeld 6,2%. Afgaande op de momenteel beschikbare informatie mogen de groeiprognoses van dit scenario aannemelijk worden genoemd. Ook de inflatieprognoses van het programma lijken realistisch, hoewel de prognose voor 2006 aan de lage kant lijkt te zijn.

3. De in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie op middellange termijn heeft als voornaamste doelstelling een overheidsbegroting te bewerkstellingen die over de hele conjunctuurcyclus bezien het evenwicht benadert. In het programma wordt ervan uitgegaan dat het overheidstekort in 2005 op 2,5% van het BBP gehandhaafd zal blijven, maar vervolgens geleidelijk zal afnemen tot 1,5% in 2007. Verwacht wordt dat het primaire tekort lichtjes zal verbeteren van 1,5% van het BBP in 2004 tot 1,4% in 2005 en vervolgens geleidelijk zal afnemen tot 0,5% in 2007. Aangenomen wordt dat de consolidatie grotendeels tot stand zal worden gebracht door een verhoging van de inkomstenquote, die zich op een laag niveau bevindt. Vanaf 2005 zouden ook de uitgaven tot de consolidatie bijdragen. Verwacht wordt dat de inkomsten zullen stijgen van 33% van BBP in 2004 tot 34,5% van het BBP in 2007, waarbij het hoogste niveau in 2006 zal worden bereikt. Naar verwachting zullen de uitgaven aanvankelijk stijgen van 35,5% van het BBP in 2004 tot 36,9% in 2005 om vervolgens geleidelijk te dalen tot 36% in 2007. Momenteel wordt een aanzienlijk programma van overheidsinvesteringen ten uitvoer gelegd. Hierdoor lopen de overheidsinvesteringen op van 3,4% van het BBP in 2004 tot 5% in 2007, hetgeen resulteert in een gemiddelde investeringsquote van de overheid tijdens de programmaperiode van ongeveer 4,6% van het BBP, tegenover een EU-gemiddelde van 2,4% van het BBP in 2004. In vergelijking met het programma van mei 2004 wordt het feitelijke tekort voor 2004 lager geraamd dan oorspronkelijk was begroot. De doelstellingen voor 2005-2007 blijven behouden, ondanks een aanzienlijke neerwaartse herziening van de BBP-groei.

4. De risico's met betrekking tot de in het programma opgenomen begrotingsprognoses lijken elkaar grotendeels in evenwicht te houden. In de voorbije jaren heeft de regering goede resultaten geboekt wat het halen van de begrotingsdoelstellingen betreft. De nieuwe groeiprognoses zijn voorzichtig en de neerwaartse macro-economische risico´s lijken beperkt te zijn. Het belangrijkste risico waaraan de begrotingsprognoses onderhevig zijn, vloeit voort uit de onzekerheid over de toepassing van de in het programma aangekondigde begrotingsmaatregelen. In het bijzonder zou het moeilijk kunnen worden om de doelstellingen voor 2005 op het vlak van belastinginkomsten te halen, indien geen compenserende maatregelen voor de afschaffing van de wegenbelasting worden genomen. De begrotingsdoelstellingen die in de loop van de programmaperiode moeten worden gehaald, kunnen in het gedrang komen, indien de voorgenomen maatregelen om uitgavenoverschrijdingen in de hand te houden, niet worden uitgevoerd. Andere risico's vloeien voort uit de relatieve onzekerheid waarmee de kosten van de pensioenhervorming zijn omgeven, de aanzienlijke uitstaande latente verplichtingen, achterstallige begrotingsuitgaven, de verplichtingen die verband houden met de verbintenissen tot teruggave van spaartegoeden en vastgoed, en de uitgaven voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina.

5. In het licht van deze risicobeoordeling zou de in het programma uitgestippelde begrotingsstrategie niet toereikend kunnen zijn om een veiligheidsmarge te verschaffen die voldoende ruim is om te voorkomen dat het tekort in de loop van de programmaperiode, en in het bijzonder in 2005, bij normale macro-economische fluctuaties de drempel van 3% van het BBP overschrijdt. De strategie lijkt evenmin te volstaan om op middellange termijn een begrotingssituatie te bewerkstellingen die vrijwel in evenwicht is, hetgeen de middellangetermijndoelstelling is die volgens het stabiliteits- en groeipact moet worden nagestreefd.

6. Volgens de ramingen bedraagt de schuldquote in 2004 20,1% van het BBP, waarmee ze ver onder de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% van het BBP ligt. Volgens het programma zal de schuldquote in 2007 op hetzelfde niveau blijven, na in 2005 met 20,9% van het BBP een hoogtepunt te hebben bereikt.

7. Litouwen lijkt zich in een vrij gunstige positie te bevinden met betrekking tot de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn, die in sterke mate wordt beïnvloed door de verwachte budgettaire kosten van de vergrijzing. De relatief lage schuldquote en de reeds tot stand gebrachte pensioenhervormingen (zoals onder meer de invoering van op kapitaaldekking gebaseerde pensioenpijlers) zullen ertoe bijdragen dat de gevolgen van de vergrijzing voor de begroting worden getemperd. De in het programma geschetste strategie is gebaseerd op een begrotingstekort dat op middellange termijn onder controle blijft en op de langetermijneffecten van de pensioenhervorming op de begroting. De risico´s met betrekking tot de kosten van de hervorming van het pensioenstelsel moeten evenwel in het oog worden gehouden. Voorts zouden hervormingen in de gezondheidszorg aanleiding kunnen geven tot hogere uitgaven. Litouwen heeft evenwel een relatief lage belastingdruk. De houdbaarheidsproblemen die zich op lange termijn voordoen, kunnen dus wellicht worden opgevangen door de belastingdruk te verhogen.

8. Algemeen genomen is het in het geactualiseerde programma geschetste economische beleid grotendeels in overeenstemming met de landenspecifieke globale richtsnoeren voor het economisch beleid op het gebied van de openbare financiën. Er is voorzien in maatregelen om meevallende inkomsten en besparingen die werden gerealiseerd bij begrote EU-medefinanciering aan te wenden voor de afbouw van het tekort en om de uitgavenoverschrijdingen in de hand te houden. De aangekondigde maatregelen zijn niet uitgebreid tot besparingen op begrotingsposten die los staan van de EU-medefinanciering.

* * *

Gezien deze beoordeling acht de Raad het wenselijk dat Litouwen:

(i) verdere vooruitgang boekt om een begrotingssituatie te bewerkstellingen die vrijwel in evenwicht is, met name gezien het tekort op de lopende rekening en de druk die onder invloed van de sterke kredietgroei van de binnenlandse vraag uitgaat;

(ii) streng de hand houdt aan de begroting voor 2005 om het risico te verkleinen dat de referentiewaarde van 3% van het BBP wordt overschreden; en

(iii) meevallende of extra inkomsten en ongebruikte uitgavenposten aanwendt voor afbouw van het tekort.

Vergelijking tussen de belangrijkste macro-economische en budgettaire prognoses

2004 | 2005 | 2006 | 2007 |

Reëel BBP (Verandering in %) | CP januari 2005 | 6,5 | 6,5 | 6,2 | 6,0 |

COM oktober 2004 | 7,1 | 6,4 | 5,9 | n.b. |

CP mei 2004 | 7,0 | 7,3 | 6,6 | 6,3 |

HICP1-inflatie (%) | CP januari 2005 | 1,2 | 2,9 | 2,5 | 2,9 |

COM oktober 2004 | 1,2 | 2,9 | 2,8 | n.b. |

CP mei 2004 | 0,9 | 2,0 | 2,1 | 2,5 |

Overheidssaldo (% van het BBP) | CP januari 2005 | -2,5 | -2,5 | -1,8 | -1,5 |

COM oktober 2004 | -2,6 | -2,5 | -1,9 | n.b. |

CP mei 2004 | -2,7 | -2,5 | -1,8 | -1,5 |

Primair saldo (% van het BBP) | CP januari 2005 | -1,5 | -1,4 | -0,8 | -0,5 |

COM oktober 2004 | -1,4 | -1,4 | -0,9 | -0,5 |

CP mei 2004 | -1,3 | -1,2 | -0,6 | -0,4 |

Bruto-overheidsschuld (% van het BBP) | CP januari 2005 | 20,1 | 20,9 | 20,3 | 20,1 |

COM oktober 2004 | 21,1 | 21,7 | 21,3 | n.b. |

CP mei 2004 | 22,4 | 22,2 | 21,4 | 21,0 |

Noot: 1 CPI-inflatie voor de gegevens uit het convergentieprogramma. Bronnen: Convergentieprogramma (CP); economische prognoses van de diensten van de Commissie (COM). |

[1] PB L 209 van 2.8.1997. Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op de volgende website: http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.

[2] Herzien advies van het Economisch en Financieel Comité over de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's, door de Raad (Ecofin) op 10.7.2001 bekrachtigd.

[3] COM(2002) 668 van 27.11.2002.

[4] In 2004 werd het pensioenstelsel uitgebreid met een tweede pijler. De bijdragen van de werknemers die aan de tweede pijler deelnemen, gaan niet rechtstreeks naar deze pijler. De overheid int alle bijdragen van de werknemers voor de eerste en de tweede pijler en maakt vervolgens het overeenkomstige bedrag (als een kapitaaloverdracht) over aan de tweede pijler. In de in het programma opgenomen cijfers voor de overheid komen de kosten van de pensioenhervorming daardoor tot uiting aan de uitgavenzijde.

[5] PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1. Alle documenten waarnaar in deze tekst wordt verwezen, zijn te vinden op de volgende website: http://europa.eu.int/comm/economy_finance/about/activities/sgp/main_en.htm.