Home

Werkdocument van de diensten van de Commissie - Analyseverslag van de antwoorden van de lidstaten op de vragenlijsten van de Commissie over inspraak van en informatievoorziening aan jongeren

Werkdocument van de diensten van de Commissie - Analyseverslag van de antwoorden van de lidstaten op de vragenlijsten van de Commissie over inspraak van en informatievoorziening aan jongeren

Werkdocument van de diensten van de Commissie - Analyseverslag van de antwoorden van de lidstaten op de vragenlijsten van de Commissie over inspraak van en informatievoorziening aan jongeren /* SEC/2003/0465 def. */


WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE - Analyseverslag van de antwoorden van de lidstaten op de vragenlijsten van de Commissie over inspraak van en informatievoorziening aan jongeren

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING

1. Inspraak

1.1. De feiten

1.1.1. Basisoverwegingen en -gegevens

1.1.2. Rechtsgrondslagen

1.1.3. Analyse van de kwaliteit van de gegevens

1.2. Betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap

1.2.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

1.2.2. Acties en strategieën op nationaal niveau

1.2.3. Verwachtingen van de lidstaten op Europees niveau

1.2.4. Goede praktijken

1.3. Inspraak van jongeren in de institutionele systemen van de representatieve democratie

1.3.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

1.3.2. Acties en strategieën op nationaal niveau

1.3.3. Verwachtingen van de lidstaten op Europees niveau

1.3.4. Goede praktijken

1.4. Inspraak leren uitoefenen

1.4.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

1.4.2. Acties en strategieën op nationaal niveau

1.4.3. Verwachtingen van de lidstaten op Europees niveau

1.4.4. Goede praktijken

2. Informatie

2.1. De feiten

2.1.1. Basisoverwegingen met betrekking tot informatie

2.1.2. Rechtsgrondslag

2.1.3. Analyse van de kwaliteit van de gegevens

2.2. Toegang tot informatie

2.2.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

2.2.2. Uitdagingen en acties op nationaal niveau

2.2.3. Verwachtingen ten aanzien van Europa

2.2.4. Goede praktijken

2.3. Kwaliteit van de informatie

2.3.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

2.3.2. Uitdagingen en acties op nationaal niveau

2.3.3. Verwachtingen ten aanzien van Europa

2.3.4. Goede praktijken

2.4. Betrokkenheid van jongeren bij de totstandbrenging en de verspreiding van informatie

2.4.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

2.4.2. Uitdagingen en acties op nationaal niveau

2.4.3. Verwachtingen ten aanzien van Europa

2.4.4. Goede praktijken

3. Overleg met jongeren met het oog op de antwoorden op de vragenlijsten

4. Samenwerking op Europees niveau

INLEIDING

Het in november 2001 goedgekeurd Witboek van de Commissie, "Een nieuw elan voor Europa's jeugd", noemt twee prioriteiten voor het politiek optreden op het gebied van jeugd, namelijk de betrokkenheid van jongeren bij het openbare leven en de informatievoorziening aan jongeren. Jongeren koesteren hoge verwachtingen op dit vlak. Hun betrokkenheid blijkt niet los te kunnen worden gezien van informatievoorziening, die daarvoor noodzakelijk is maar die nog niet toereikend is. Beide prioriteiten moeten bijdragen tot het bereiken van de bredere doelstelling van een actief burgerschap van jongeren teneinde "de burgers, in de eerste plaats de jongeren, nader tot het Europese project en de Europese instellingen te brengen" [1].

[1] Verklaring van Laken van 14-15.12.2001.

Met hun besluit om voor deze twee prioriteiten de open coördinatiemethode op het gebied van jeugdzaken toe te passen, hebben de lidstaten er blijk van gegeven dat zij nauwer willen samenwerken bij de uitvoering en de follow-up van het beleid op deze twee gebieden. Voor de toepassing van de open coördinatiemethode moet "een flexibele aanpak worden gevolgd, die is afgestemd op jeugdzaken en die de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigt" [2]. Om die reden, en op grond van het aan haar toevertrouwde mandaat, heeft de Commissie, in overleg met de lidstaten, voor elk van de twee prioriteiten afzonderlijk een vragenlijst opgesteld die zij heeft toegezonden aan de lidstaten en de kandidaat-lidstaten die "bij het kader voor Europese samenwerking op het gebied van jeugdzaken moeten worden betrokken".

[2] Resolutie van de Raad van 27.6.2002.

Deze twee afzonderlijke vragenlijsten zijn volgens eenzelfde methode opgesteld en hebben een identieke opbouw; allereerst werd gevraagd basisinformatie te verschaffen, vervolgens werd gevraagd richtsnoeren voor het huidig beleid te presenteren, vergezeld van voorbeelden van goede praktijken, en tot slot werd gevraagd wat de verwachtingen ten aanzien van Europa zijn.

In verband met de aangegane toezegging om de jongeren te raadplegen, moest ook worden aangegeven op welke wijze de jongeren op nationaal niveau zouden worden geraadpleegd.

Hoewel de manier waarop de vragen zijn behandeld van land tot land verschilt, afhankelijk van het nationale jeugdbeleid en de manier waarop jongeren hierbij worden betrokken, zijn de antwoorden - in de vorm van verstrekte gegevens, uitgewerkte onderwerpen, voorstellen en goede praktijken - een rijke en interessante basis voor de opstelling van dit beknopte document.

Het doel van dit verslag is een beknopte analyse te geven van de antwoorden op de vragenlijsten, die als basis kan dienen voor de uitwerking van een voorstel voor gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van inspraak en informatie met het oog op de goedkeuring ervan door de Raad. De antwoorden zijn voor elk van de thema's gegroepeerd rond drie hoofdpunten en worden voorafgegaan door een presentatie van de feiten.

Wat betreft het thema "inspraak" zijn er drie hoofdpunten geselecteerd: betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap, inspraak van jongeren in de institutionele structuren van de representatieve democratie en inspraak leren uitoefenen.

De drie hoofdpunten voor het thema "informatie" zijn: de toegang tot informatie, de kwaliteit van de informatievoorziening aan jongeren en de betrokkenheid van jongeren bij de totstandbrenging en de verspreiding van de informatie.

De antwoorden van de kandidaat-lidstaten zijn verwerkt in de analyse van de 15 lidstaten.

1. Inspraak

1.1. De feiten

1.1.1. Basisoverwegingen en -gegevens

De 15 lidstaten tellen gezamenlijk 50 miljoen jongeren. Als we de tien landen meetellen die zich in 2004 bij de Unie voegen, zijn dat er 60 miljoen en als we alle kandidaat-lidstaten meetellen, komen we uit op 75 miljoen. De bevolkingsgroep tussen de 15 en 25 jaar, voor de 27 landen die de vragenlijsten hebben beantwoord, vertegenwoordigt, afhankelijk van het land, tussen 11% en 19% van de nationale bevolking.

De gerechtigde leeftijd om te stemmen voor de nationale en Europese verkiezingen is in alle landen vastgesteld op 18 jaar. In sommige landen is de leeftijd voor de lokale verkiezingen 16 jaar. Afhankelijk van het land vertegenwoordigen de jongeren tussen de 10,5% en 17,5% van alle kiezers.

Het is niet altijd bekend hoeveel jongeren aan de verkiezingen deelnemen en wanneer dat wel is aangegeven, zijn hiervoor verschillende methoden gebruikt (enquêtes, opiniepeilingen, ad-hocstudies, enz.) die betrekking hebben op verschillende leeftijdsgroepen (18-25 jaar, 18-30 jaar, enz.).

In de landen waar stemmen niet verplicht is, lijkt er evenwel sprake te zijn van een daling van de deelname van alle kiezers. Het deelnamepercentage van jongeren is hier lager dan het gemiddelde (met ongeveer 10 punten) en het verschil tussen het deelnamepercentage van jongeren en dat van de andere bevolkingsgroepen wordt steeds groter.

Het percentage gekozen jongeren (jonger dan 30 jaar) is, afhankelijk van het land, tussen 0% en 7% op nationaal niveau, tussen 0% en 5% op regionaal niveau en tussen 0% en 10% op lokaal niveau. Tussen de 0,5% en 20% van de jongeren is lid van een politieke partij.

Bekend is dat tussen 0,7% en 16% van de jongeren lid is van een vakbond. Er zijn echter geen gegevens beschikbaar op grond waarvan we een globaal beeld krijgen van de actieve betrokkenheid van jongeren, vooral omdat deze betrokkenheid veelal is beperkt tot bepaalde gebieden en zeer gericht is.

Er is een groot en gevarieerd aanbod van inspraakstructuren. De meest voorkomende structuren zijn de jeugdraden, de jongerenparlementen en de jongerenverenigingen. Naast deze structuren, die alleen voor jongeren zijn bestemd, zijn er vaak op gemeenteniveau raden of comités opgericht waaraan jongeren mogen deelnemen om hun mening te geven of om deel te nemen in de besluitvorming. Ook zijn er veel leerlingen- en studentenraden waar de nadruk vooral ligt op vraagstukken die hoofdzakelijk betrekking hebben op het leven in de onderwijsinstellingen. Veel landen, ten slotte, willen beter op de hoogte zijn van de meningen en behoeften van jongeren en maken gebruik van overlegmethoden, zoals enquêtes, fora, rondetafelconferenties, debatten, enz.

1.1.2. Rechtsgrondslagen

De rechtsgrondslagen kunnen worden ingedeeld naargelang ze betrekking hebben op teksten die vallen onder het internationaal, nationaal of regionaal toepasselijk recht.

De rechtsgrondslagen met betrekking tot inspraak worden op een andere manier ingedeeld.

Op het meest internationale niveau bevinden zich landen die hun nationale wetten baseren op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind. Sommige van deze landen hebben inspraak opgenomen in de bepalingen van hun grondwet.

Op nationaal niveau zijn er maar zeer weinig wetten die specifiek op jongeren betrekking hebben. Veel landen hebben wel bepalingen inzake jongeren en inspraak opgenomen, niet alleen in wetten op het gebied van onderwijs, het gezin en werkgelegenheid, maar ook in wetten op het gebied van burgerschap, stemrecht en verkiesbaarheid. Sommige landen beschikken eveneens over rechtsgrondslagen wat betreft de vertegenwoordiging van jongeren, jeugdraden en verenigingen, die voornamelijk gaan over wettelijke financieringsverplichtingen. Hoewel nationale wetten die specifiek op jongeren betrekking hebben, zeldzaam zijn, hebben de landen met een federale staatsvorm over het algemeen regionale of lokale wetten betreffende jongeren. Sommige landen hebben niet zozeer wetten op dit gebied als wel politieke verklaringen die al dan niet door het Parlement zijn goedgekeurd.

1.1.3. Analyse van de kwaliteit van de gegevens

Elk land beschikt over veel gegevens, maar de aard ervan en de manier waarop en de regelmaat waarmee deze gegevens worden verzameld, lopen zeer uiteen. Hierdoor is het moeilijk de gegevens met elkaar te vergelijken.

Wat betreft de inspraak die jongeren uitoefenen op de institutionele mechanismen van de representatieve democratie, wordt de informatie op verschillende manieren verkregen. De gegevens zijn meestal schattingen die zijn gedaan aan de hand van instrumenten, variërend van indicatoren die zijn verkregen op basis van verslagen over jongeren, tot resultaten van gerichte enquêtes en opiniepeilingen of studies die meestal zijn verricht door universiteiten of verenigingen, soms in samenwerking met de overheid.

Wat betreft de betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap, verwijzen de bestaande statistieken meestal slechts naar een bepaalde vorm van betrokkenheid, zoals het lidmaatschap van een NGO of een vakbond. Andere gegevens, bijvoorbeeld over vrijetijdsbesteding, zijn eveneens nuttig om de ontwikkeling van deze betrokkenheid vast te stellen, maar hebben het nadeel dat ze slechts indirect verband houden met de daadwerkelijke cijfers over betrokkenheid. Deze informatie is soms te vinden in nationale verslagen, maar wordt meestal verkregen op basis van gerichte enquêtes, opiniepeilingen, studies en onderzoeken die slechts op een bepaald aspect betrekking hebben.

De informatie over betrokkenheid is nog zeer onvolledig en moet worden uitgebreid om meer te weten te komen over de inspraak van jongeren en om de maatschappelijke en individuele voordelen hiervan beter te kunnen evalueren.

Hoewel een aantal landen wijst op het gebrek aan specifieke impactstudies, zijn alle landen het erover eens dat de inspraak van jongeren bijdraagt tot de ontwikkeling van overheidsbeleid. De landen die de vragenlijsten hebben beantwoord vinden het belangrijk de wensen en behoeften van jongeren beter te leren kennen, zodat de inhoud van het gevoerde beleid kan worden aangepast. Indien jongeren worden betrokken bij het overleg over of bij de opstelling, of nog beter, de tenuitvoerlegging van beleid, inclusief preventief beleid, levert dat een betere besluitvorming op. Dit blijkt een gunstige invloed te hebben op de kwaliteit van de besluitvormingsprocessen. Bovendien leidt dit ertoe dat de maatschappij zich een ander beeld gaat vormen van jongeren.

Sommige landen maken zich bezorgd over het feit dat deze constatering, bij gebrek aan gegevens die dit positieve effect bevestigen, niet voor iedereen zichtbaar is en niet door iedereen, voornamelijk door jongeren, wordt gedeeld.

Een ander belangrijk effect van inspraak, dat een grondiger evaluatie verdient, is de verwerving en de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden. Vaardigheden die jongeren kunnen gebruiken in hun beroep en in hun sociale leven, maar die ook van nut zijn voor de gehele maatschappij omdat ze bijdragen aan "de vorming van het burgerlijk intellect" [3].

[3] Door België geciteerde zin.

Hoewel iedereen van mening is dat inspraak een positieve invloed heeft op de sociale integratie van jongeren, benadrukken velen dat er nog een lange weg te gaan is waar het gaat om vraagstukken aangaande de bekrachtiging van deze vaardigheden, en met name de toegang tot deze vaardigheden voor de meeste jongeren.

Inspraak is een leerproces en daarvoor is het noodzakelijk dat er meer voorlichting wordt gegeven over inspraak. Dat is het derde grote gebied waarop de geraadpleegde landen een betere follow-up wensen en over meer gegevens wensen te beschikken om de geboekte vooruitgang te kunnen meten.

Hoewel de doelstelling van meer inspraak slechts bereikt kan worden middels voorlichting over inspraak, is inspraak pas mogelijk als hiervoor concrete initiatieven worden ontplooid, zowel waar het gaat om de betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap als inspraak van jongeren in de institutionele mechanismen van de representatieve democratie.

Op elk van deze actiegebieden moet de kwaliteit van de gegevens worden verbeterd.

1.2. Betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap

Belangrijkste punten:

* Inspraak ligt verankerd in het lokale leven.

* Het recht op inspraak wordt erkend, maar de middelen die hiervoor ter beschikking staan, moeten worden versterkt.

* Inspraak moet niet beperkt blijven tot dialoog, maar moet jongeren ook betrekken bij het besluitvormingsproces.

* Tussenpersonen die ter plaatse met jongeren werken, spelen een cruciale rol.

* Openstelling voor een groter aantal jongeren is een vraagstuk dat alle landen bezighoudt.

* Een van de belangrijkste problemen die zijn vastgesteld, is dat van coördinatie van de verschillende actoren en acties ter plaatse.

* Sommige van de doelstellingen die zijn voorgesteld, beogen de verbetering van de voorwaarden voor het uitoefenen van inspraak, terwijl andere voorstellen betrekking hebben op projecten en acties ten behoeve van inspraak.

1.2.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

De actieve betrokkenheid van jongeren bij besluiten die op hen betrekking hebben, begint in hun dagelijkse leefomgeving.

De kwaliteit van de inspraak van jongeren in de besluitvormingsprocessen kan in de eerste plaats worden verbeterd door meer rekening te houden met hun specifieke behoeften en met hun persoonlijke ontwikkeling.

Een van de middelen voor de verwezenlijking van deze aanpak is de ontwikkeling van structuren voor medeverantwoordelijkheid en medezeggenschap. Door deze structuren open te stellen voor jongeren kan worden geprofiteerd van hun daadkracht, enthousiasme en ondernemingszin voor het vernieuwen, uitbreiden en bevorderen van nieuwe acties.

Er moet op worden toegezien dat jongeren daadwerkelijk invloed hebben. Centraal staat de representativiteit, met name van jongeren die aan de rand van de maatschappij staan of die worden uitgesloten. Jongeren moeten serieus worden genomen en politieke acties moeten een duurzaam karakter hebben.

Het ontbreken of de beperktheid van rechtsgrondslagen, alsmede het ontbreken van kwaliteitsnormen, vormen een belemmering voor de inspraak van jongeren. De betrekkelijke complexiteit van de processen voor een inspraakbevorderende democratie bemoeilijkt ook de coördinatie van de actoren ter plaatse en versterkt de behoefte aan tijd en middelen.

De school is nog steeds de plek bij uitstek voor inspraak. Jongeren zijn aangesloten bij verschillende inspraakstructuren. Zo zijn ze bijvoorbeeld klassenvertegenwoordiger. De meeste landen die de vragenlijst hebben beantwoord, hebben een rechtsgrondslag voor deze inspraak in de vorm van scholieren- of studentenraden die over het algemeen zijn verenigd in nationale bonden.

Ook andere structuren, buiten het onderwijsstelsel, zoals plaatselijke jeugdraden of jongerenorganisaties, en soms ook sportverenigingen, beschermen de belangen van jongeren.

In alle landen zijn er instellingen die de dialoog aangaan met jongeren. De vorm van deze raadgevende instanties en de soort dialoog die er wordt gevoerd, verschilt van land tot land, maar overal treffen we een combinatie aan van structuren die specifiek voor jongeren zijn bestemd - bijvoorbeeld jeugdraden of jongerenparlementen - en gemengde structuren die bestaan uit jongeren, beleidsmakers, jeugdwerkers enz.; de dialoog met jongeren vindt in meer of mindere mate permanent en gestructureerd plaats.

De inspraak van jongeren lijkt in toenemende mate te worden beschouwd als een volwaardige doelstelling die leidt tot nationale initiatieven die tot op lokaal niveau doordringen, ook al zijn hier geen wettelijke verplichtingen voor.

Het bevorderen van inspraak is een manier om de beginselen op het gebied van "governance" en openstelling voor maatschappelijke organisaties in praktijk te brengen.

In sommige landen zijn er op lokaal niveau autoriteiten die zich specifiek met jeugdzaken bezighouden.

1.2.2. Acties en strategieën op nationaal niveau

De situatie wordt geanalyseerd op basis van het gevoerde beleid aan de hand van een reeks acties die beogen de betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap te bevorderen.

Ongeacht de mate waarin de geldende wetgeving inzake inspraak hen daartoe dwingt, ondersteunen de landen het jeugdwerk op lokaal niveau, of het nu gaat om initiatieven, projecten of fora die worden georganiseerd door NGO's, jongerencentra of plaatselijke verenigingen. Alle landen willen bijdragen aan de versterking van dit verenigingsleven, dat de basis vormt voor een actief burgerschap.

Gewezen wordt op de rol van veldwerkers, met name die van maatschappelijk werkers; zij worden gezien als belangrijke tussenpersonen die jongeren informeren over de acties en de programma's van de overheid, hen begeleiden bij de tenuitvoerlegging van projecten en de ontplooiing van initiatieven en met hen de resultaten bespreken. Voorts wordt gewezen op het belang van de partnerschappen met de jongerenraden en -parlementen, de plaatselijke autoriteiten en de scholen.

In bedrijven heeft de inspraak van jongeren meestal betrekking op de verkiezing van het personeelscomité, van speciale commissies of op de vakbondsvertegenwoordiging. Van inspraak in het jeugdbeleid is echter geen sprake. In het algemeen worden jongeren niet geïnformeerd over de mogelijkheden van inspraak in de onderneming.

Steun aan inspraak wordt verleend in de vorm van acties op het gebied van informatievoorziening, begeleiding en raadgeving, maar ook in de vorm van opleiding, bijvoorbeeld voor het beheer van projecten, en de uitwisseling van ervaringen. Sommige instrumenten worden ontwikkeld op nationaal niveau maar zijn tevens toegankelijk op lokaal niveau en beogen het actief burgerschap van jongeren in hun dagelijks leven te versterken.

De middelen die het meest worden genoemd zijn internet, verschillende soorten bijeenkomsten, debatten en overleg, evenals informele onderwijsprogramma's. Het Witboek en het hiermee in gang gezette proces werden als voorbeeld aangehaald. De steun kan ook financieel van aard zijn.

Een van de grootste obstakels voor de ontwikkeling van een strategie voor inspraak op lokaal niveau is het probleem de verschillende interessegebieden voor jongeren te coördineren tussen talloze lokale actoren die niet noodzakelijkerwijs partnerschappen zijn aangegaan en te zorgen voor samenhang tussen de verschillende besluitvormingsniveaus.

Het tweede zwakke punt van het huidige beleid is de relatieve broosheid van de systemen, waaronder de juridische systemen, die, naast verbetering van de voorwaarden voor inspraak, ervoor zorgen dat jongeren bij de besluitvorming worden betrokken.

Het vraagstuk inzake de kwaliteit en de opstelling van kwaliteitsnormen komt vaak terug.

De mogelijkheden tot participatie voor een groter aantal jongeren, ten slotte, is een vraagstuk dat alle landen bezighoudt. Er moeten geschikte oplossingen worden gezocht voor de problemen en de specifieke behoeften (specifieke projecten, jeugdcentra, straathoekwerk). Een van de ideeën die werden geopperd, was meer gebruik te maken van tussenpersonen die zelf tot de betrokken groepen behoren. Om te slagen moeten de acties, zoals evenementen op het gebied van sport of cultuur, passen in het kader van de gehanteerde integratiemethoden, die al dan niet achtergestelde jongeren bijeenbrengen. Voor sommige uitgesloten groepen houdt de doelstelling van inspraak verband met de strijd tegen geweld.

Hoewel het gendervraagstuk op dezelfde wijze wordt aangepakt als dat van andere groepen - het is moeilijker inspraak uit te oefenen, met name waar het gaat om besluitvorming -, verschillen de meningen over de te nemen maatregelen, aangezien sommige landen aanbevelen dat er specifiek voor jonge vrouwen plekken en ruimten moeten worden ingeruimd. Opgemerkt zij dat er ook landen zijn die, daarentegen, specifieke acties voor jonge mannen voorstellen.

De meeste acties voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen worden georganiseerd door specifieke openbare of particuliere structuren die zich voornamelijk in deze problematiek hebben gespecialiseerd en niet zozeer in die van jongeren.

1.2.3. Verwachtingen van de lidstaten op Europees niveau

Het bevorderen van de betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap is een vraagstuk dat alle geraadpleegde landen bezighoudt.

De aanpak van deze verwachtingen op Europees niveau sluit aan bij het belang dat de landen hechten aan de uitwisseling van ervaringen, aan het aandragen van oplossingen voor gelijksoortige problemen en aan de gezamenlijke evaluatie van de geboekte vooruitgang.

Europa, dat voor jongeren een ruimte van waarden is waarin zij leven, studeren, werken en reizen, vormt een geschikt kader voor de aanpak van de problemen waarmee alle Europese jongeren te maken hebben.

De aanbevolen maatregelen hebben verschillende doelstellingen. Bepaalde doelstellingen beogen de verbetering van de voorwaarden voor het uitoefenen van inspraak, terwijl andere doelstellingen zich meer direct richten op de ontwikkeling van acties en projecten op het gebied van inspraak. Om deze doelstellingen te bereiken, stellen de lidstaten voor een grote verscheidenheid aan instrumenten te gebruiken.

Naast informatievoorziening, voorlichting en raadgeving moet er met jongeren worden gecommuniceerd. Hierbij dienen zij een actieve rol te spelen, namelijk door hun mening te uiten en te debatteren.

Wat betreft opleiding en begeleiding van jongeren, geven de lidstaten de voorkeur aan "op maat gesneden", individuele methoden, die meer moeten worden erkend en benut. Jongeren moet de mogelijkheid worden geboden een specifieke opleiding te volgen, met name voor het beheer van projecten, aangezien een van de voornaamste doelstellingen is dat jongeren hun eigen projecten voor inspraak ten uitvoer leggen.

Deze projecten worden in hun eigen directe omgeving opgesteld. De steun aan niet-gouvernementele jongerenorganisaties, die dankzij vrijwilligers een bijdrage leveren, zou groter kunnen zijn als deze zou worden versterkt en aangevuld door acties op het gebied van "networking" en de uitwisseling van goede praktijken.

Het huidige programma "JEUGD", en een toekomstig programma, moeten eveneens bijdragen aan de versterking van deze projecten. De lidstaten zijn overigens van mening dat de kwaliteit van de projecten belangrijker is dan de kwantiteit.

De lidstaten willen dat er versterkte strategieën worden opgesteld ten behoeve van de twee bovengenoemde onderdelen: enerzijds ondersteunende mechanismen en anderzijds projecten op het gebied van inspraak. Hiervoor is een betere kennis van inspraak noodzakelijk (waarnemingsposten, bestudering van de criteria enz.).

Sommige landen stellen voor dat de acties en maatregelen ten behoeve van de inspraak van jongeren worden opgesteld in het kader van plannen voor de ontwikkeling van jeugdwerk. Alle landen zijn van mening dat bij de opstelling van deze strategieën rekening moet worden gehouden met de problemen van jongeren die aan de rand van de maatschappij staan of van minder bevoorrechte jongeren.

1.2.4. Goede praktijken

Er zijn veel goede praktijken in de lidstaten en in de kandidaat-lidstaten op het gebied van de betrokkenheid van jongeren bij hun leefgemeenschap. De goede praktijken kunnen grofweg in vijf hoofdcategorieën worden ingedeeld: campagnes en evenementen; jeugdwerk; activiteiten van jongerenorganisaties, jeugdraden; informatie en communicatie; rechtstreekse inspraak in besluitvorming.

Sommige lidstaten proberen jongeren ertoe aan te zetten inspraak uit te oefenen in maatschappelijke organisaties door informatie te verstrekken over hun mogelijkheden om deel te nemen aan een ongedwongen, op plezier gerichte structuur. Zij organiseren hiertoe campagnes en evenementen met zeer originele ideeën en een proactieve aanpak.

Veel landen zijn van mening dat jeugdwerk, in welke vorm dan ook, een goede praktijk kan zijn wanneer jongeren inspraak gaan uitoefenen, met name op lokaal niveau. Er zijn talloze voorbeelden op dit gebied, zoals projecten die zich richten op de integratie van minder bevoorrechte jongeren die het risico lopen te worden uitgesloten.

Sommige lidstaten en kandidaat-lidstaten hebben nationale jeugdplannen opgesteld of zijn daar mee bezig. Nagenoeg alle lidstaten zijn van mening dat jeugdorganisaties een belangrijke rol spelen bij het stimuleren van jongeren om inspraak uit te oefenen in maatschappelijke organisaties op alle niveaus. Ook jeugdraden en jeugdfora worden vaak als voorbeeld genoemd. Jeugdraden zetten jongeren op vele manieren aan tot inspraak. Zo informeren zij jongeren niet alleen over hun mogelijkheden om inspraak uit te oefenen, maar bieden hun ook de mogelijkheid te leren hoe zij inspraak kunnen uitoefenen door functies en verantwoordelijkheden binnen de organisatie zelf over te nemen.

Belangrijke instrumenten om de inspraak van jongeren in maatschappelijke organisaties te vergroten zijn informatie en communicatie. Dit zijn transversale vraagstukken die eveneens deel uitmaken van de andere categorieën goede praktijken. Hoewel informatie en communicatie vaak de eerste middelen zijn om mensen te informeren over hun mogelijkheden en rechten om inspraak uit te oefenen, worden ze in een aparte categorie genoemd. Internet is een zich ontwikkelend middel voor informatie en communicatie. Dit blijkt uit de antwoorden van een groot aantal landen. Een interessante en uitdagende manier om te leren inspraak uit te oefenen is rechtstreeks deel te nemen aan de besluitvorming, bijvoorbeeld op het gebied van de planning van projecten in de gemeenschap. Sommige lidstaten bieden deze mogelijkheid en hebben dit aangedragen als goede praktijk.

Hieronder volgen een aantal voorbeelden van goede praktijken in het veld:

* "De nationale promotieteams: jongeren, actieve burgers", Frankrijk: teneinde de deelname van jongeren aan de verkiezingen te bevorderen en hen te informeren over hun burgerrechten en -plichten, zijn er "teams voor de promotie van burgerschap" in het leven geroepen. Drie promotieteams hebben in december 2001 heel Frankrijk doorkruist om zo veel mogelijk jongeren te ontmoeten en hun boodschap over burgerschap uit te dragen. Deze promotieteams hebben de meeste grote steden bezocht. Ze zijn, bepakt met allerlei materiaal, brochures, informatieboekjes en affiches, heel Frankrijk doorgetrokken op zoek naar jongeren om met hen van gedachten te wisselen, te discussiëren, te communiceren en om hen te overtuigen, en zij werden voortdurend door jongeren gestimuleerd. Zo gingen jongeren op zoek naar andere jongeren, onder andere bij de uitgang van middelbare scholen, in winkelcentra, tehuizen van werkende jongeren, universiteiten, campussen en bioscopen, kortom op plekken waar veel jongeren komen.

* De regering van Ierland heeft besloten een nationaal ontwikkelingsplan inzake jeugdwerk uit te voeren teneinde de oprichting van inspraakstructuren en -mechanismen voor jongeren op basis van een regeringsplan voor jongeren te bevorderen. De toezegging van een regering om de inspraak van jongeren te vergroten door er een duidelijke en meetbare politieke doelstelling van te maken, is ongetwijfeld een belangrijk signaal aan degenen die werkzaam zijn in de jongerensector. De regering probeert op allerlei manieren (via jeugdorganisaties, scholen enz.) jongeren ertoe aan te zetten inspraak uit te oefenen in maatschappelijke organisaties.

* Ook op het gebied van jeugdraden kunnen er vele voorbeelden worden gegeven. De Vlaamse jeugdraad in België staat zowel open voor jongeren als voor jeugdwerkorganisaties. Iedereen die zich betrokken voelt bij de vraagstukken die de Vlaamse jeugdraad aanpakt en zijn democratisch handvest wil tekenen, kan lid worden van deze raad. De leden van de algemene vergadering worden gekozen en de belangrijkste beleidslijnen worden vastgesteld tijdens de uit de voorschriften voortvloeiende vergadering van de raad. De algemene vergadering bestaat uit jongeren, vertegenwoordigers van nationaal erkende jeugdorganisaties, een jongere die actief is in de "Scholierenkoepel" en een jongere die actief is in de Vlaamse Studentenvereniging. Drie commissies ondersteunen de algemene vergadering: de commissie inzake jeugdwerkbeleid, de commissie inzake jeugdbeleid en de internationale commissie. De algemene vergadering, commissies en werkgroepen zijn voor iedereen toegankelijk.

* Op het gebied van informatie en communicatie via internet heeft Finland een project ontwikkeld dat is gelanceerd door ministeries, gemeenten en NGO's en dat beoogt zowel jongeren als het algemene publiek meer mogelijkheden te bieden voor inspraak in het beleidsvormingsproces. Dit project voldoet aan de wet op de doorzichtigheid van regeringsactiviteiten op grond waarvan de overheid verplicht is, alvorens een besluit te nemen inzake kwesties van algemeen belang, hierover toegankelijke informatie te verschaffen. Op internet is er voor het algemene publiek, de besluitvormers en overheden een virtueel forum om te discussiëren over actuele vraagstukken waarover besluiten worden voorbereid. Het project voorziet ook in samenwerking met scholen. Het idee is om leerlingen te informeren over de werkzaamheden van de overheid, hen bewust te maken van besluitvormingsprocessen die op dat moment gaande zijn en hen verslagen te laten schrijven over zowel de procedures als de inhoud.

* Solidariteit: "SOS jongeren" is een hulpdienst voor zwervende jongeren in Brussel in België. Het project richt zich op jongeren tussen 17 en 25 jaar uit verschillende maatschappelijke milieus die niet naar school gaan. Het project biedt hun een jaar van actief burgerschap; een soort civiele dienst. Een schooljaar lang worden de jongeren opgedeeld in gemengde groepen van acht personen die onder iemands leiding staan. Zij werken 70% van hun tijd voor de lokale overheid. De overige 30% van de tijd wordt besteed aan opleiding, een oriëntatiemodule gericht op het sociale leven, steun aan specifieke persoonlijke projecten (bijvoorbeeld het behalen van het rijbewijs, het leren van een taal of van een vaardigheid) en de ondersteuning van een of meerdere teams die werken aan een internationaal project. De jongeren krijgen een vergoeding voor hun werk en ontvangen bovendien een financiële bijdrage voor hun projecten.

1.3. Inspraak van jongeren in de institutionele systemen van de representatieve democratie

Belangrijkste punten:

* De inspraak van jongeren in de institutionele mechanismen voor politieke vertegenwoordiging is noodzakelijk om de democratie levendig te houden.

* Door onder andere meer rekening te houden met de behoeften en de interesses van jongeren, maar ook met hun ideeën en hun positieve inbreng, worden jongeren gestimuleerd tot grotere inspraak.

* De totstandbrenging van een permanente en gestructureerde dialoog tussen jongeren en politieke besluitvormers is een absolute noodzaak.

* De verschillende gekozen vertegenwoordigende instellingen zouden meer open moeten worden gesteld voor jongeren.

* Dialoog en openstelling worden aanbevolen op alle vertegenwoordigingsniveaus, ook op Europees niveau.

* De processen van uitsluiting van burgers moeten beter en voortdurend geanalyseerd worden.

1.3.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

De hele maatschappij moet zich kunnen terugvinden in de representatieve democratie. Dit houdt in dat de inspraak van jongeren bevorderd moet worden, zodat beter rekening kan worden gehouden met hun behoeften, interesses en ideeën. De meeste lidstaten zijn van mening dat door meer rekening te houden met jongeren een bijdrage wordt geleverd aan het goed functioneren van onze samenlevingen en aan de ontwikkeling van het overheidsbeleid. Aldus draagt de inspraak van jongeren bij tot een betere "governance".

Sommige lidstaten benadrukken echter dat jongeren slechts een beperkte invloed hebben op het beleid en dat zij soms meer geïnteresseerd zijn in algemene vraagstukken dan in lokaal beleid waar zij juist meer hun stempel op zouden kunnen drukken.

Om de jongeren ertoe aan te zetten hun politieke verantwoordelijkheid op zich te nemen, is het allereerst noodzakelijk dat er een permanente en gestructureerde dialoog tussen de politieke besluitvormers en de jongeren tot stand wordt gebracht of dat deze wordt versterkt.

Deze dialoog kan in gang worden gezet door beleidsmakers op verschillende niveaus samen met vertegenwoordigers van georganiseerde en gestructureerde jongeren (met name jeugdraden en jongerenparlementen). De dialoog zou ook kunnen worden ingezet door overheden, in comités, jongerengroeperingen of -commissies op alle bevoegdheidsniveaus.

Politieke organisaties hebben een taak te vervullen bij de totstandbrenging van deze dialoog en moeten zich ook bezighouden met vraagstukken die op jongeren betrekking hebben.

Afgezien van de dialoog moet worden opgemerkt dat het probleem van de toegang van jongeren tot politieke verantwoordelijkheden en besluiten zich sterker voordoet naarmate de tendens van een geringere inspraak van jongeren onomkeerbaar lijkt.

Dit probleem is nog groter voor minder bevoorrechte jongeren en voor jongeren die aan de rand van de maatschappij staan.

Dientengevolge neem het aantal traditionele organisaties steeds verder af, zonder dat er nieuwe inspraakstructuren voor in de plaats komen. Dit zou kunnen leiden tot een crisis waar het gaat om de democratische vertegenwoordiging, met het risico op het ontstaan van verschillende vormen van "antiburgerschap" en "antiburgerzin", of zelfs tot een versterking van het individualisme.

Het is in dit verband noodzakelijk na te gaan wat de obstakels zijn die inspraak in de weg staan.

1.3.2. Acties en strategieën op nationaal niveau

Hoewel iedereen erkent en betreurt dat de inspraak van jongeren in de mechanismen van de representatieve democratie steeds verder afneemt, wordt er maar zelden een analyse verricht op basis van een regelmatige follow-up van gegevens en is er al helemaal geen sprake van een nationale strategie om deze afname een halt toe te roepen. De meeste landen beschikken slechts over gerichte evaluaties of gedeeltelijke methoden om de mening van jongeren over bepaalde vraagstukken te peilen.

Er beginnen zich echter verschillende vormen van dialoog tussen jongeren en beleidsmakers te ontwikkelen, zowel in formele als meer informele vorm (rondetafelgesprekken, enz.).

Op alle niveaus wordt aan jongeren echter steeds vaker hun mening gevraagd, waarbij technieken worden gebruikt zoals interviews, vragenlijsten en workshops. In de meeste gevallen worden hiervoor doelgroepen vastgesteld.

Jongeren worden verzocht deel te nemen aan debatten, stuurgroepen, comités, panels, conferenties, vergaderingen of werksessies.

De meeste landen maken steeds meer gebruik van vernieuwende steunmaatregelen en methoden: ideeënbussen, buurtcomités, graffiti, rollenspelen, video, fotografie, open dagen, enz.

In sommige gevallen wordt er een beroep gedaan op bestaande kanalen, zoals het onderwijsstelsel of maatschappelijk werkers, om de dialoog met speciale jongerengroepen aan te gaan.

Massale acties op nationaal niveau zijn meestal maar tijdelijk en hangen samen met een bijzonder evenement (bijvoorbeeld campagnes om te gaan stemmen die vlak voor de verkiezingen worden gehouden).

1.3.3. Verwachtingen van de lidstaten op Europees niveau

De inspraak van jongeren in de institutionele systemen hangt samen met de grondslagen van de democratie. Wat maatregelen betreft verwachten de lidstaten van Europa dat hun een kader wordt geboden voor overleg, de uitwisseling van standpunten en, zo mogelijk, voor de opstelling van gemeenschappelijke principes en doelstellingen die in heel Europa gelden en die door iedereen worden geaccepteerd.

Over het algemeen zijn de lidstaten van mening dat de huidige vertegenwoordigingsstructuren moeten worden versterkt en dat deze structuren, voorzover dat mogelijk is, meer betrokken moeten worden bij de besluitvorming. Dat geldt voor de jongerenorganisaties die een belangrijke rol spelen in de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties.

Wat betreft de inspraak van jongeren in de institutionele systemen op Europees niveau erkennen sommige lidstaten de rol van het Europees Jeugdforum, maar vinden dat representatieve basisorganisaties, evenals niet georganiseerde jongeren, gemakkelijker toegang moeten hebben tot Europese zaken.

Voor andere lidstaten zou de overlegmethode die wordt gebruikt in het kader van het Witboek "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" een middel kunnen zijn om jongerenorganisaties en niet georganiseerde jongeren meer bij een en ander te betrekken. "Networking", dat een debat tussen verschillende organisaties mogelijk maakt, wordt eveneens beschouwd als een noodzakelijk element om inspraak te stimuleren.

Om de vertegenwoordiging van jongeren als onderdeel van het maatschappelijk middenveld te versterken, zijn verschillende lidstaten van mening dat het Europees Jeugdforum meer betrokken moet worden bij de werkzaamheden van het Economisch en Sociaal Comité.

Wat betreft de bevordering van de inspraak van jongeren in de representatieve democratie, wijzen sommige lidstaten op het belang acties op touw te zetten om jongeren meer te betrekken bij overheidsinstellingen, met name door regelmatig gecoördineerd overleg met deze instellingen te organiseren.

1.3.4. Goede praktijken

Veel van de genoemde praktijken hebben betrekking op de grotere deelname van jongeren aan de verkiezingen, aangezien het aantal jonge kiezers over het algemeen laag is. Er zijn veel informatie- en mediacampagnes, websites en openbare debatten voor en met jongeren. De meeste lidstaten beogen eveneens de representatieve democratie aantrekkelijker te maken door naast de officiële representatieve structuren te zorgen voor representatieve structuren voor jongeren, zoals jongerenparlementen op verschillende niveaus, jeugdburgemeesters enz. Creatieve methoden, zoals simulatiespellen die bijvoorbeeld een beeld geven van hoe het parlement werkt, zijn de meest geschikte manieren om jongeren aan te trekken.

In sommige gevallen hebben lidstaten, regio's en lokale autoriteiten positieve ervaringen opgedaan met de verlaging van de stemgerechtigde leeftijd naar 16 jaar om op deze manier de belangstelling van jongeren voor overheidsaangelegenheden te wekken.

Om te zorgen voor een grotere opkomst van jongeren bij de verkiezingen, worden de acties gericht op plekken waar veel jongeren samenkomen, om hen te informeren in hun eigen omgeving, bijvoorbeeld op school, in plaats van dat ze naar een bepaald trefpunt moeten komen. Anderen organiseren grote festivals die jongeren aantrekken door de multiculturele aanpak en de verscheidenheid aan activiteiten.

Hieronder worden enkele voorbeelden van de vermelde goede praktijken opgesomd:

* "Het spel van de vergaderzaal": het gaat hier om een spel dat is georganiseerd door het staatssecretariaat van Jeugdzaken en Sport van Portugal, waarbij een parlement wordt nagebootst. Het staatssecretariaat stelt scholen een handleiding ter beschikking waarin de regels staan voor de instelling van een nationale vergadering bestaande uit jongeren. Door dit simulatiespel kunnen jongeren vertrouwd raken met de verkiezingsprocedures en met de regels voor de besluitvormingsprocedures. Het Portugese Parlement (Assembleia da República) heeft een project op touw gezet, "school en parlement", dat met name is bedoeld voor het voortgezet onderwijs. De verkiezing van jongeren vindt op school plaats. De gekozen jongeren worden vervolgens uitgenodigd voor een bezoek aan het parlement waar zij een parlementair debat nabootsen.

* "Vote4Future", Oostenrijk: voor de nationale verkiezingen van november 2002 werden ongeveer 1 miljoen Oostenrijkse jongeren onder de 30 jaar opgeroepen om te gaan stemmen. Ongeveer 250.000 jongeren kregen deze oproep voor de eerste keer. De nationale Jeugdraad had speciaal voor deze gelegenheid een campagne op touw gezet, "Vote4Future", die tot doel had jongeren te motiveren om aan de verkiezingen deel te nemen. Een speciale homepage - het hart van de campagne - laat zien waarom het noodzakelijk is om te gaan stemmen en verstrekt gedetailleerde informatie over de verkiezingen als zodanig. Via deze homepage konden jongeren informatie krijgen over de partijprogramma's en werd hun de mogelijkheid geboden virtueel te debatteren met de partijen, alsmede met de kandidaten tijdens live chats. De campagne was niet verbonden aan een politieke partij en werd gesteund door het voorzitterschap van de Nationale Raad, een aantal media en vooraanstaande Oostenrijkers.

* Jongerendebatten over de verkiezingen in Nederland: het jongerendebat voor de verkiezing van de Jeugdraad is een goede manier om de betrokkenheid van jongeren bij de verkiezingen te bevorderen. Jongeren debatteren hierbij rechtstreeks met de partijleiders. Bovendien worden op deze manier ook andere jongeren bereikt. De media besteedden er uitgebreid aandacht aan. Het Jongeren Lagerhuisdebat is een andere succesvolle discussievorm. Het debat wordt elke week op de Nederlandse televisie uitgezonden. In dit programma discussiëren jongeren met elkaar en met prominente gasten, bijvoorbeeld uit de politiek, over actuele politieke vraagstukken.

* Het Jongerenparlement is een educatief programma dat jaarlijks wordt georganiseerd door het Griekse parlement in samenwerking met het ministerie van Onderwijs van Griekenland en het ministerie van Onderwijs en Cultuur van Cyprus. Het programma is gericht op leerlingen tussen 16 en 20 jaar. Het voornaamste doel van dit programma is ervoor te zorgen dat jongeren de waarde gaan inzien van "de deelname aan het openbare leven" en hen wegwijs te maken in de waarden, regels en praktijken van de democratie. 350 jonge afgevaardigden uit Griekenland en Cyprus alsmede Grieken in het buitenland worden geselecteerd als jonge parlementariërs; de parlementaire procedures worden gepubliceerd en verstrekt aan alle Griekse parlementsleden en ministers, lokale autoriteiten, scholen, het kerkbestuur, de pers en alle geïnteresseerde partijen; de plenaire vergadering van het Jongerenparlement wordt live op televisie uitgezonden. De bevoegde parlementaire commissies, de regeringen van Griekenland en Cyprus en verschillende actoren, onder andere op politiek, sociaal en lokaal niveau, krijgen een afschrift van de definitieve samenvatting.

* De jongerenburgemeester van Middlesbrough, Verenigd Koninkrijk: toen de volwassen kiezers van Middlesbrough in mei 2002 een burgemeester kozen, kregen ook jongeren de gelegenheid om hun eigen jongerenburgemeester te kiezen. Middlesbrough is de eerste stad met een gekozen jongerenburgemeester. De jongerenburgemeester heeft een begroting van 30.000 GBP die hem is toegekend door de Raad. Hij volgt de echte burgemeester en zorgt ervoor dat de standpunten van jongeren worden overgebracht aan de plaatselijke besluitvormingsorganen. De jongerenburgemeester moet bovendien verantwoording afleggen aan het Jongerenparlement van Middlesbrough. Dit parlement bestaat uit ongeveer 30 vertegenwoordigers van scholen en buurtgroepen en is betrokken bij wijzigingen die op de stad betrekking hebben. Aangezien de echte burgemeester andere verplichtingen heeft en de jongerenburgemeester onderwijs- en sociale verplichtingen heeft die voorrang moeten krijgen, is er een functionaris aangesteld om de jongerenburgemeester te helpen bij zijn taken.

1.4. Inspraak leren uitoefenen

Belangrijkste punten:

* Inspraak uitoefenen is een leerproces dat nauw samenhangt met de individuele ontwikkeling.

* Dit leerproces moet zich zowel voltrekken binnen het formele als het informele onderwijs, dat een belangrijke rol speelt bij de verwerving van de sociale vaardigheden die noodzakelijk zijn voor een actieve betrokkenheid van jongeren.

* Het formele en informele onderwijs moeten elkaar meer aanvullen en de banden tussen beide vormen van onderwijs moeten worden versterkt.

* In beide vormen van onderwijs moet meer aandacht worden besteed aan de ervaringen en de projecten op het gebied van inspraak die door jongeren worden geleid. Deze dienen beter te worden gevalideerd en er dient regelmatiger ervaring te worden uitgewisseld.

* Tijdens deze leerprocessen moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan jongeren die in moeilijkheden verkeren.

1.4.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

De school is de plek bij uitstek om inspraak te leren uitoefenen. De inspraak van burgers zou deel moeten uitmaken van het onderwijsprogramma. Bovendien moet de school ook een plek zijn waar het burgerschap wordt uitgeoefend. Leerlingen kunnen worden betrokken bij besluiten die betrekking hebben op de gang van zaken in de onderwijsinstellingen. Dit biedt hun de mogelijkheid te leren verantwoordelijkheden te dragen en meer zelfvertrouwen te krijgen. Zo kunnen zij hun capaciteiten gebruiken en vernieuwende methoden stimuleren.

Veel landen zijn van mening dat meer aandacht moet worden besteed aan inspraak en maatschappelijke vorming. Er moeten dus leraren op dit gebied worden opgeleid. Voorts moet er worden gezorgd voor ad-hocprogramma's en -middelen; scholen moeten zich meer richten op de wijken en de buitenwereld; dit is een van de belangrijkste voorwaarden voor een school om een functie te vervullen in de opleiding van jongeren tot actief burgerschap. De banden tussen scholen (het formele onderwijs) en niet-formele onderwijsinstellingen dienen te worden versterkt. Op deze manier worden ook jongeren bereikt die niet aan het formele onderwijs deelnemen.

Het leren uitoefenen van inspraak geeft jongeren bepaalde vaardigheden die niet alleen aan henzelf maar, op de lange termijn, ook aan de hele samenleving ten goede komen. De verworven vaardigheden die het meest worden genoemd, zijn het vormen en verdedigen van standpunten; het woord nemen, luisteren en onderhandelen; initiatieven ontplooien en projecten uitvoeren, hierbij rekening houdend met bepaalde beperkingen en verplichtingen.

1.4.2. Acties en strategieën op nationaal niveau

Hoewel inspraak wordt beschouwd als een belangrijk onderdeel van onderwijsprogramma's, wordt er in programma's niet altijd veel ruimte voor vrijgemaakt. Er bestaan wel cursussen voor voorlichting op civiel, sociaal en politiek vlak, maar deze zijn niet in alle landen en voor de betrokken leeftijdsgroepen in gelijke mate aanwezig.

De actieve betrokkenheid van leerlingen bij het leven in de onderwijsinstellingen, die als zeer nuttig wordt beschouwd, is niet altijd effectief; veel jongeren zijn niet geëngageerd en het is soms moeilijk de betrokkenheid van de meeste jongeren te garanderen.

Sommige landen stellen beleidsplannen op die zich richten op pedagogische begeleiding van jongeren die projecten willen opzetten en uitvoeren. Het leren inspraak uitoefenen via spel of nabootsing, ofwel "al doende leren", behoort eveneens tot de methoden die steeds vaker worden gebruikt.

Dit soort acties vindt vaak naast elkaar plaats en de verschillende pedagogische structuren of structuren voor de begeleiding van jongeren bieden vaak te weinig ruimte en mogelijkheden voor een dialoog. Bovendien worden de verworvenheden niet altijd erkend.

Er bestaan weinig strategieën voor de scholing en bewustmaking van politieke besluitvormers en overheden op het gebied van inspraak.

1.4.3. Verwachtingen van de lidstaten op Europees niveau

De lidstaten dragen voorstellen aan om het leren uitoefenen van inspraak door jongeren te bevorderen. In de meeste gevallen behelzen de voorstellen het stimuleren van jongeren tot betrokkenheid bij het sociale, economische en politieke leven en de versterking van de cultuur en het aanleren van inspraak en burgerschap. De voorgestelde maatregelen ter bevordering van dit leerproces vergen dat de besluitvormingssystemen worden opengesteld. Dat kan in de vorm van gesimuleerde inspraak door middel van rollenspelen (het organiseren van verkiezingen, van jongerenparlementen enz.) of in de vorm van inspraak in besluitvormingsprocedures (overleg of medezeggenschap).

Deze maatregelen vallen voornamelijk onder het informeel onderwijs. Sommige lidstaten pleiten daarom voor de erkenning van de verworvenheden door formele onderwijsstelsels als vorm van erkenning van de betrokkenheid van jongeren bij op inspraak gerichte activiteiten. Naast de uitwisseling van goede praktijken verwachten de lidstaten van Europa dat de voorwaarden worden gecreëerd om deze informele onderwijsvorm meer bekendheid en erkenning te geven.

Een punt van bezorgdheid dat herhaaldelijk wordt genoemd, is bevordering van de inspraak van minder bevoorrechte jongeren. Verschillende lidstaten wijzen er namelijk op dat jongeren een soort traject afleggen waar het gaat om inspraak. Dat traject begint op school, gaat vervolgens over in het verenigingsleven en mondt eventueel uit in een vorm van politieke betrokkenheid. Dit is slechts voor enkele bevoorrechte jongeren weggelegd (afhankelijk van onder meer het onderwijsniveau), en is voor minder bevoorrechte jongeren minder toegankelijk.

1.4.4. Goede praktijken

De goede praktijken op dit gebied omvatten zowel formeel en informeel onderwijs als opleiding voor jongeren, opleiders en bestuurders.

In het formele onderwijs is de opneming van vakken als staatsburgerlijke vorming of sociaal en politiek onderwijs een belangrijke manier om jongeren het uitoefenen van inspraak bij te brengen. In sommige lidstaten maken deze vakken deel uit van het officiële onderwijsprogramma.

De school is in alle lidstaten nog steeds de plek bij uitstek waar inspraak de belangrijkste rol speelt bij het leren uitoefenen van inspraak; soms blijft inspraak echter een theoretisch onderdeel van onderwijsprogramma's in plaats van een goede praktijk om ervaring op te doen in de uitoefening van inspraak in het alledaagse schoolleven. In de meeste landen bieden de verkiezingen voor school- en universiteitsraden leerlingen en studenten de mogelijkheid het uitoefenen van inspraak "al doende te leren".

In de informele sector wordt er een grote verscheidenheid aan activiteiten georganiseerd die de mogelijkheid bieden om het uitoefenen van inspraak te leren en om zelf inspraak uit te oefenen; in sommige lidstaten spelen proefprojecten een belangrijke rol bij het leren uitoefenen van inspraak en bij het vinden van vernieuwende en nieuwe oplossingen voor betere inspraakstrategieën.

Sommige initiatieven op het gebied van jeugdwerk, die het midden houden tussen formeel en informeel onderwijs, richten zich op de integratie van minder bevoorrechte jongeren en op de ontwikkeling van inspraakstrategieën voor sociaal uitgesloten personen.

Goede praktijken zijn niet alleen te vinden in het onderwijs aan jongeren maar in sommige gevallen ook in de opleiding van volwassenen, leerkrachten, jeugdwerkers en organisatoren, met name begeleiders.

De volgende specifieke voorbeelden geven een beeld van de grote verscheidenheid aan goede praktijken:

* Denemarken is van start gegaan met een proefproject betreffende een soort "schaduwverkiezingen" voor jongeren. In 1998 heeft een Deens televisiestation, in samenwerking met het ministerie van Onderwijs en met politieke jeugdorganisaties, parlementsverkiezingen gehouden voor kinderen en jongeren, tegelijkertijd met de "echte" algemene verkiezingen. Het project was bedoeld om kinderen en jongeren de mogelijkheid te bieden hun mening te uiten en inzicht te krijgen in het democratisch verloop van een verkiezing. Ongeveer 40% van de scholen nam deel en meer dan 120.000 kinderen en jongeren gingen naar de stembus. Vanwege het grote succes werd het project herhaald tijdens de algemene verkiezingen in november 2001.

* Zweden heeft veel ervaring op het gebied van schoolverkiezingen. De schoolverkiezing van 2002 was georganiseerd door de nationale jeugdraad, het nationaal bureau voor onderwijs, de verkiezingsautoriteit en de Zweedse vereniging van studentenraden. De procedure was ongeveer gelijk aan die van de nationale verkiezing (stemmen op bestaande politieke partijen) en ging vergezeld van politieke debatten in veel scholen. Er deden maar liefst 250.000 jongeren aan mee en de opkomst in de deelnemende scholen was meer dan 90%. Dit was een enorme stijging vergeleken met de schoolverkiezingen van 1998. Van verschillende scholen werden de uitslagen verzameld en door de nationale jeugdraad gepresenteerd als lokale, regionale en nationale cijfers.

* Duitsland heeft een opleidingsprogramma om begeleiders op te leiden tot deskundigen op het gebied van inspraak van kinderen en jongeren (in de deelstaat Rheinland-Pfalz). Tussen 1999 en 2002 werden in totaal 53 begeleiders opgeleid tot deskundigen. Hun taak is jongeren te motiveren, te begeleiden en te ondersteunen bij inspraakprocessen, een dialoog met de volwassenen te organiseren en hen in staat te stellen inspraak uit te oefenen in plannings- en besluitvormingsprocessen. Deze begeleiders zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de jeugdsector, waar zij onder andere werkten in kleuterscholen, jeugdcentra en jeugdbesturen. Tijdens de opleiding wordt aandacht besteed aan de wettelijke en financiële aspecten van inspraak, financiering en planning van projecten, verschillende presentatie- en communicatiemethoden, public relations en specifieke pedagogische methoden. De opleiding omvat ook een stage in de werkomgeving van de deelnemers, waar zij een eigen inspraakproject uitvoeren.

* Door middel van steunverlening aan proefprojecten beoogt de nationale jeugddienst in Luxemburg activiteiten op het gebied van het informele onderwijs te bevorderen. Het informele onderwijs wordt gezien als een middel voor de verwerving van vaardigheden en bekwaamheid, de actieve betrokkenheid en socialisatie van jongeren. Jeugdverenigingen en -organisaties, jeugdcentra, jeugdgroeperingen en alle jongeren tussen 12 en 26 jaar kunnen, zowel in groepsverband als individueel, van deze steun profiteren. De projecten worden gekozen aan de hand van enkele kernpunten, zoals de doelstellingen van het project, de doelgroepen, de vaardigheden en ervaring, het evaluatieplan. Het project moet vernieuwend zijn, bijvoorbeeld door een nieuwe aanpak of nieuwe modellen overeenkomstig de richtsnoeren van het ministerie van Jeugdzaken: de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren, gelijke kansen voor alle jongeren, de bevordering van fundamentele waarden, zoals democratie, solidariteit en tolerantie.

* De jeugdraad van Spanje heeft het programma "Inspraak leren uitoefenen" opgezet. Het programma is bedoeld om instrumenten en strategieën te ontwikkelen om samen met jongeren te werken aan de waarden en houding waar het gaat om inspraak. Het idee hierachter is dat inspraak een absolute voorwaarde is voor een actief burgerschap. Er zijn twee activiteiten gepland: de opstelling van een didactische onderwijsgids voor inspraak en een reeks seminars voor de uitleg van deze gids aan ombudsmannen, teneinde het gewenste multipliereffect te bereiken.

2. Informatie

2.1. De feiten

2.1.1. Basisoverwegingen met betrekking tot informatie

Slechts enkele lidstaten beschikken over een duidelijke strategie voor informatievoorziening aan jongeren die wordt uitgevoerd door nationale netwerken voor voorlichting aan jongeren, waarbij de nationale, regionale en lokale niveaus op elkaar zijn afgestemd. De meeste lidstaten en kandidaat-lidstaten hebben echter geen echt, gefundeerd, systematisch, samenhangend en geïntegreerd beleid inzake voorlichting aan jongeren of een allesomvattende strategie dienaangaande.

De meeste landen hebben instrumenten en middelen ontwikkeld (zoals een dialoog inzake voorlichting aan jongeren, voorlichtings- en overlegsystemen, jeugdverenigingen en gespecialiseerde NGO's) die de aanzet geven tot de toekomstige opstelling van een echt en goed gecoördineerd beleid voor voorlichting aan jongeren op de verschillende niveaus. Er lijkt een algemene tendens te zijn om de verantwoordelijkheid voor het opstellen en verspreiden van informatie voor jongeren te decentraliseren naar de regionale en lokale niveaus.

De meeste lidstaten en kandidaat-lidstaten wijzen erop dat het noodzakelijk is een specifiek voorlichtingsbeleid voor jongeren op te stellen. Slechts enkele landen zien hiervan de noodzaak niet in. Veel landen met een specifiek beleid inzake voorlichting aan jongeren koppelen dit beleid aan de individuele begeleiding van jongeren. Bijna alle landen delen het standpunt dat voorlichting aan jongeren tegelijkertijd deel moet blijven uitmaken van het algemene voorlichtingsbeleid. Ze vullen elkaar aan: het algemene voorlichtingsbeleid staat de ontwikkeling van een specifiek beleid voor voorlichting aan jongeren niet in de weg en andersom.

De meeste landen hebben doelgroepen vastgesteld voor activiteiten op het gebied van voorlichting aan jongeren. Dit gebeurt vaak op basis van leeftijd. Meestal gaat het om jongeren tussen 12 en 30 jaar, maar in een paar landen omvat de doelgroep ook kinderen onder de 12 jaar.

Een extra, vaak secundaire, doelgroep bestaat uit personen die werken met jongeren, zoals ouders, leerkrachten, opvoedkundigen, begeleiders, bibliothecarissen, maatschappelijk werkers en jeugdwerkers. Het moge duidelijk zijn dat deze doelgroep andere eisen stelt aan informatie.

2.1.2. Rechtsgrondslag

In verreweg de meeste lidstaten en kandidaat-lidstaten is er geen rechtsgrondslag met betrekking tot voorlichting aan jongeren. In de meeste landen maakt voorlichting aan jongeren deel uit van verschillende rechtshandelingen (zoals wetten, besluiten en andere regelingen) en bestuurlijke bepalingen met betrekking tot de structuur en de werking van instanties die in de jeugdsector werkzaam zijn. Voorlichting aan jongeren maakt vaak deel uit van rechtshandelingen op het gebied van onderwijs, sociale zaken, de media en betrekkingen met niet-gouvernementele organisaties.

Bovendien noemen veel landen het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind als een algemeen bindend kader voor hun activiteiten. Het Europese handvest voor voorlichting aan jongeren, dat in 1993 is goedgekeurd door de algemene vergadering van ERYICA (Europese organisatie voor voorlichting en adviesverlening aan jongeren), vormt een ander belangrijk kader. Nagenoeg alle landen houden zich aan de beginselen van het ERYICA-handvest.

2.1.3. Analyse van de kwaliteit van de gegevens

De lidstaten en kandidaat-lidstaten hebben in antwoord op de vragenlijst over voorlichting aan jongeren zeer veel informatie verstrekt. Deze informatie geeft een goed algemeen overzicht van de situatie op dit gebied in elke lidstaat en kandidaat-lidstaat. Aan de hand van de informatie kunnen ook gemeenschappelijke trends worden vastgesteld, met name met betrekking tot de uitdagingen en doelen op het gebied van voorlichting aan jongeren, de organisatie ervan en de belangrijkste instrumenten die worden gebruikt.

De situatie wordt echter ook gekenmerkt door grote verschillen. Dit is voornamelijk te wijten aan de verschillen met betrekking tot basisinformatie (zoals financiële middelen, rechtsgrondslag), de rol van de deelnemers in voorlichting aan jongeren, de distributiekanalen en de verwachtingen met betrekking tot het Europese niveau. Wat betreft specifieke vraagstukken (bijvoorbeeld betreffende financiën, indicatoren, activiteiten op regionaal en lokaal niveau enz.) ontbreekt vaak nauwkeurige informatie of kan de verstrekte informatie niet worden vergeleken vanwege de verschillen met betrekking tot de specifieke nationale situatie. Vaak moet de informatie dus binnen de nationale context worden geïnterpreteerd.

2.2. Toegang tot informatie

Belangrijkste punten:

* Informatie is een hulpmiddel dat jongeren helpt bij de voorbereiding op hun toekomst en ertoe bijdraagt dat zij actieve burgers worden.

* De belangrijkste uitdaging voor veel landen is het inhalen van de sociaal-economische en culturele achterstand en het overwinnen van de obstakels wanneer het gaat om afgelegen gebieden, zodat alle jongeren in gelijke mate en zonder discriminatie toegang kunnen krijgen tot informatie- en adviesdiensten.

* De samenwerking en de coördinatie van informatie- en adviesdiensten op nationaal en Europees niveau moeten worden verbeterd om gebruik te kunnen maken van synergieën en om overlappingen te voorkomen, zodat er samenhangende en gemakkelijk toegankelijke diensten kunnen worden geboden die zijn afgestemd op de behoeften en de leefwereld van jongeren.

* Het gebruik van internet als belangrijk informatiekanaal voor jongeren moet worden bevorderd, met name door bestaande sites voor voorlichting aan jongeren op lokaal, regionaal en nationaal niveau te koppelen aan het nieuwe Europees Jongerenportaal.

2.2.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

De meeste lidstaten en kandidaat-lidstaten delen het standpunt dat uitsluitend een specifieke voorlichtingsstrategie kan beantwoorden aan de behoeften van jongeren aan begeleiding, levensplanning en hun wens hun eigen toekomst uit te stippelen. Jongeren hebben behoefte aan informatie om te weten welke mogelijkheden hun ter beschikking staan en om weldoordachte keuzes te maken.

Een eerste vereiste hiervoor is dat de informatie voor alle jongeren beschikbaar en toegankelijk is, ongeacht de locatie waar zij verblijven, hun capaciteiten en hun sociaal-economische status. Niet in elke lidstaat en kandidaat-lidstaat is echter sprake van algemene, niet discriminerende toegang tot informatie voor alle jongeren.

Toegang tot informatie moet worden gefinancierd. Alle landen houden zich aan het beginsel dat het gebruik van informatie- en adviesdiensten voor jongeren kosteloos moet zijn.

Sommige lidstaten zijn begonnen met het decentraliseren van de informatievoorziening voor jongeren en deze zo dicht mogelijk bij de jongeren te brengen. Zo zijn er toegangspunten tot netwerken voor voorlichting aan jongeren gecreëerd. Deze netwerken verstrekken ook informatie aan jongeren op regionaal en lokaal niveau en in afgelegen, vaak landelijke, gebieden. Het doel is jongeren de mogelijkheid te bieden gemakkelijk toegang te krijgen tot informatie- en adviesdiensten, ongeacht hun opleidingsniveau, sociale achtergrond of de locatie waar zij verblijven.

Een specifiek kenmerk van kandidaat-lidstaten lijkt te zijn dat de toegang tot informatie (computers, internet, kranten, telefoon enz.) voor jongeren vaak problematisch is vanwege de lage levensstandaard in sommige gebieden.

Het vraagstuk betreffende toegang tot informatie omvat ook aspecten als: hoe moeten aan jongeren de middelen en de kennis worden gegeven om toegang te krijgen tot informatie, hoe moet de informatie worden gehanteerd en hoe kan er nuttig gebruik van worden gemaakt? Veel lidstaten wijzen er dan ook op dat jongeren moeten beschikken over de door de informatiemaatschappij vereiste kennis. Zij moeten inzicht hebben in de verschillende dimensies van de "nieuwe media" en moeten weten hoe ze ermee om moeten gaan (internet, e-mail enz.). Het gaat hier om "capaciteitsopbouw" bij jongeren. Dit speelt een belangrijke rol, aangezien de capaciteit om nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te gebruiken bijdraagt aan de bevordering van sociale en economische integratie. Sommige landen benadrukken dat dit soort kennis niet alleen een kwestie van puur technische knowhow is maar ook van mediatraining, sociaal begrip, ethiek, waarden en persoonlijk gedrag (met name met betrekking tot computerspelletjes waarin veel geweld wordt gebruikt, racistische websites, internetregels enz.).

Over het algemeen kan worden gesteld dat de meeste lidstaten van mening zijn dat toegang tot informatie en advies jongeren helpt een kritische geest te ontwikkelen, met name met betrekking tot consumptie, en hun een grotere zelfstandigheid en verantwoordelijkheidszin geeft. Het belangrijkste doel hierbij is om met behulp van informatie de emancipatie van alle jongeren te bevorderen, hen zo veel mogelijk bij de maatschappij te betrekken en er zo toe bij te dragen dat jongeren verantwoordelijke burgers worden.

Sommige landen stellen dat de toegang tot specifieke informatie voor jongeren met name noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat jongeren meer inzicht krijgen in "politieke thema's", zoals de werking van politieke partijen en instellingen, de functie van verkiezingen, beleidsvormingsprocessen enz. Algemene informatiediensten worden soms beschouwd als bureaucratisch en onpersoonlijk en de informatie is niet altijd beschikbaar op plaatsen die voor jongeren aantrekkelijk zijn of in een taal die voor hen begrijpelijk is.

Veel landen hebben bovendien het gevoel dat er niet genoeg toegang is tot informatie over de EU. Jongeren begrijpen het besluitvormingsproces op Europees niveau niet en weten niet welke mogelijkheden Europese integratie hun biedt. Zij moeten daarom beter worden geïnformeerd over de nieuwe mogelijkheden die er voor hen zijn op Europees niveau. Informatie over Europese zaken moet daarom gemakkelijk toegankelijk en gebruikersvriendelijk zijn en in eenvoudige taal zijn opgesteld.

2.2.2. Uitdagingen en acties op nationaal niveau

De lidstaten en kandidaat-lidstaten zijn het erover eens dat alle jongeren toegang moeten hebben tot relevante informatie. Het komt echter vaak voor dat minder goed opgeleide jongeren, jongeren uit arme gezinnen, jongeren met een andere culturele achtergrond of jongeren die in afgelegen gebieden wonen niet zo gemakkelijk aan geschikte informatie komen. De centrale uitdaging voor veel landen is daarom het inhalen van de sociaal-economische achterstand en het overwinnen van de obstakels wat betreft de toegang tot informatie voor jongeren in afgelegen gebieden.

Een andere uitdaging heeft te maken met de ontwikkelingen van de informatiemaatschappij. De toegang tot informatie is afhankelijk van de capaciteit en kundigheid van jongeren in het omgaan met moderne informatie- en communicatiemiddelen. Het kunnen omgaan met informatie- en communicatietechnologieën (ICT) is een eerste vereiste om toegang te krijgen tot informatie, die steeds vaker wordt aangeboden via moderne middelen. Bijna alle landen vinden daarom dat alle jongeren moeten worden opgeleid in ICT en toegang moeten hebben tot internet in de plaatsen waar zij leven, studeren en elkaar ontmoeten (zoals thuis, op school, in jongerenorganisaties, verenigingen enz). De traditionele informatiemiddelen (zoals brochures, posters en pamfletten) en distributiekanalen (zoals informatiestands en openbare bibliotheken) blijven een belangrijke rol spelen.

Nog een uitdaging waar de lidstaten en kandidaat-lidstaten in dit verband op wijzen, is de noodzaak jongeren te leren hoe zij met informatie moeten omgaan en hoe zij er een kritisch gebruik van kunnen maken. Kennis over het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën moet worden aangevuld met de meer inhoudelijke kennis over het zoeken naar informatie, het selecteren van relevante informatie (vaak uit een overvloed aan informatie) en het trekken van conclusies uit informatie.

Met het oog op deze uitdagingen hebben sommige lidstaten en kandidaat-lidstaten een aantal maatregelen getroffen:

- zo veel mogelijk jongeren, met name de minder bevoorrechte jongeren, toegang geven tot informatie door middel van informatiediensten die vrij toegankelijk, gemakkelijk te begrijpen, niet-discriminerend (met name voor jonge vrouwen en jongeren met een andere sociale en culturele achtergrond), anoniem en kosteloos zijn;

- maatregelen ontwikkelen voor specifieke doelgroepen om de toegang tot informatie te vergroten en hun inzicht te geven in het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën;

- gemakkelijk toegang geven tot informatie met behulp van internet, met name voor minder bevoorrechte jongeren, door hardware en software te verstrekken en te zorgen voor toegang op internet tot voorlichtingsdiensten en -activiteiten voor jongeren op het gebied van informeel onderwijs;

- vaardigheden van jongeren ontwikkelen om informatie te zoeken, te vinden, te begrijpen en te analyseren om zo autonome, kritische en geëmancipeerde gebruikers van informatie te worden;

- de toegang tot informatie voor alle jongeren in hun directe omgeving vergemakkelijken, met name door de ontwikkeling van specifieke netwerken en distributiekanalen voor voorlichting aan jongeren die zijn afgestemd op de lokale en regionale situatie en op de individuele kenmerken van specifieke doelgroepen;

- bevordering van de samenwerking, de coördinatie en de samenhang tussen openbare en particuliere actoren die werkzaam zijn op het gebied van voorlichting aan jongeren (zoals jongereninstanties, gemeenten, verenigingen, kleuterscholen, scholen, bibliotheken, sportverenigingen enz.) op verschillende niveaus, teneinde synergieën te benutten en overbodige informatie te voorkomen;

- bevordering van de coördinatie en de samenwerking tussen het algemeen voorlichtingsbeleid en het specifiek op jongeren gericht voorlichtingsbeleid.

2.2.3. Verwachtingen ten aanzien van Europa

Tot dusver is er nauwelijks sprake van samenwerking tussen de bestaande diensten voor voorlichting aan jongeren in de lidstaten en kandidaat-lidstaten. Veel lidstaten en kandidaat-lidstaten willen daarom de samenwerking en de coördinatie tussen hun respectieve diensten voor voorlichting aan jongeren verbeteren. Een belangrijke gedachte is om een gemeenschappelijk netwerk van diensten voor voorlichting aan jongeren op te zetten dat jongeren in staat stelt gemakkelijk toegang te krijgen tot relevante informatie in elke lidstaat of kandidaat-lidstaat. Om dit soort diensten te kunnen bieden, moeten er gemeenschappelijke normen voor voorlichting aan jongeren worden opgesteld.

Op Europees niveau willen veel lidstaten en kandidaat-lidstaten meer steun verlenen aan bestaande netwerken, zoals ERYICA (de Europese organisatie voor informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren), het EURODESK-netwerk en de Europese jongerenkaartvereniging. Deze netwerken moeten hun samenwerking intensiveren en zo veel mogelijk streven naar synergie. Voorts benadrukken veel landen de noodzaak tot intensievere samenwerking tussen de Europese netwerken en de bestaande nationale netwerken van diensten voor voorlichting aan jongeren.

In dit verband ondersteunen bijna alle lidstaten en kandidaat-lidstaten het idee van de totstandbrenging van een Europees Jongerenportaal. Zij verwachten dat dit instrument de informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren zal bevorderen, niet alleen op Europees niveau maar ook op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het portaal zal bijdragen aan de toegang van jongeren tot de informatiemaatschappij. Door middel van het portaal zouden jongeren leren hoe de EU te werk gaat en welke mogelijkheden de EU hun biedt (talen, financiering, reizen, banen enz.). Daarnaast zou het portaal een gemeenschappelijk platform zijn voor voorlichting en advies (met name op het gebied van mobiliteit, vrije tijd, opleiding, onderwijs en werk) voor de verschillende nationale diensten voor voorlichting aan jongeren en zou worden gekoppeld aan de informatienetwerken op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het Europees Jongerenportaal zou kunnen fungeren als katalysator voor de ontwikkeling van een netwerk van nationale en Europese jongerenportalen en zou kunnen zorgen voor een grotere samenwerking tussen diensten die zich bezighouden met voorlichting aan jongeren. Veel lidstaten wijzen erop dat een dergelijk initiatief alleen succes zal hebben als het goed wordt gecoördineerd en gefinancierd.

Veel lidstaten constateren dat jongeren maar weinig informatie en kennis hebben van de Europese Unie. Er bestaat vooral een gebrek aan informatie over het Europees Parlement en over de procedures voor de verkiezing van dit Parlement voor personen die voor de eerste keer gaan stemmen. De informatie over de EU moet daarom worden verbeterd en dichter bij de jongeren worden gebracht.

De verstrekte informatie dient begrijpelijk, actueel, kosteloos en vrij toegankelijk te zijn. Sommige landen vinden dat de informatie zo veel mogelijk in de eigen moedertaal van de jongeren moet worden aangeboden. Sommige kandidaat-lidstaten zijn van mening dat de EU informatie moet verstrekken over de gevolgen van de uitbreiding voor jongeren.

Bijna alle landen vinden dat het huidige programma "JEUGD" en de toekomstige programma's op het gebied van onderwijs en jeugd, projecten moeten blijven steunen die zijn gericht op informatievoorziening aan jongeren. Veel landen delen het standpunt dat het programma "JEUGD" een bijdrage moet leveren aan de "networking" tussen diensten voor voorlichting aan jongeren op Europees en nationaal niveau. Sommige landen wijzen op de noodzaak om met behulp van het programma "JEUGD" maatregelen te ondersteunen voor specifieke informatie, teneinde de groepen jongeren te bereiken die om geografische, financiële, culturele of sociale redenen moeilijk toegang hebben tot informatie.

2.2.4. Goede praktijken

De meeste door de lidstaten en kandidaat-lidstaten aangedragen goede praktijken hebben betrekking op toegang tot informatie en advies.

De genoemde praktijken hebben met name betrekking op de toegang tot informatie en advies voor jongeren, terwijl de toegang tot informatie voor leerkrachten, voor personen die werkzaam zijn op het gebied van voorlichting aan jongeren en voor andere personen die met jongeren werken een ondergeschikte rol speelt.

De voorbeelden die zijn gegeven waren slechts in enkele gevallen uitsluitend beperkt tot toegang tot informatie. De meeste voorbeelden waren een combinatie van verschillende doelstellingen, zoals toegang tot informatie en advies en verbetering van de kwaliteit van informatie voor jongeren, personeelsopleiding, betrokkenheid van jongeren bij werkzaamheden op het gebied van informatie, mediatraining, "networking" en samenwerking tussen verschillende partners, het gebruik van nieuwe technologieën, terugdringing van de werkloosheid enz.

Een algemene trend is het toenemende gebruik van nieuwe technologieën voor informatieverspreiding en advies, zoals de personal computer, internet, multimediapresentaties, SMS, online-raadpleging enz. Traditionele manieren om informatie te verspreiden, zoals posters, brochures, seminars en persoonlijke begeleiding, blijven een belangrijke rol spelen.

Het meest op de toekomst gerichte model voor informatievoorziening aan jongeren lijkt een combinatie van traditionele en moderne informatie- en communicatiemethoden te zijn.

De volgende voorbeelden dienen ter illustratie:

* Verschillende particuliere of openbare partners op federaal (Bund) en regionaal (Länder) niveau in Duitsland hebben de zogenaamde "Jugendserver" opgezet. Dit is een platform op internet voor informatie, communicatie en samenwerking met betrekking tot een groot aantal thema's en diensten. Het kan worden beschouwd als een goede praktijk, aangezien het is gekoppeld aan en goed is afgestemd op soortgelijke diensten op regionaal en lokaal niveau. Het draagt bij tot het opzetten van een gebruikersvriendelijke informatiestructuur voor jongeren en bevordert de samenwerking tussen de verschillende verstrekkers van informatie aan jongeren. De "Jugendserver" kan eenvoudig worden gekoppeld aan het toekomstig Europees Jongerenportaal.

* De Vlaamse Gemeenschap in België heeft het JIP-netwerk (Jongeren Informatie Punten) opgezet, dat bestaat uit ongeveer 95 jongereninformatiecentra in Vlaanderen en Brussel. Jongeren kunnen allerlei soorten vragen stellen aan het JIP, dat hen helpt bij het zoeken naar informatie. Het JIP-project is een goed voorbeeld van samenwerking tussen verschillende, elkaar aanvullende diensten en partners: jeugdwerk en kinder- en jeugdzorgorganisaties. Het JIP-label is eveneens een kwaliteitslabel waarop wordt toegezien via scholing, voorlichting en informatiemiddelen: voorlichtingsgidsen voor jongeren (computerdatabase), foldercatalogi (gescreende folders), distributie van folders en promotiemateriaal.

* De centra voor voorlichting aan jongeren in Frankrijk passen zich sinds enkele jaren aan de lokale situatie en de lokale beperkingen aan door de informatie dicht bij de jongeren te brengen. Zo zijn er in landelijke gebieden "informatiebussen" in het leven geroepen die van plaats naar plaats reizen om jongeren die niet naar de gangbare informatiepunten in de steden kunnen komen, informatie te verschaffen. Voorts zijn er in probleemwijken jongereninformatiepunten opgezet voor jongeren die in hun leefomgeving problemen ondervinden.

* Informatie-eenheden voor sociaal uitgesloten jongeren is een proefproject dat wordt ontwikkeld in Palma de Mallorca in Spanje. Dit project kan als een goede praktijk worden beschouwd, aangezien het beoogt jongeren te informeren die worden uitgesloten en die niet zelfstandig diensten voor voorlichting aan jongeren kunnen raadplegen. Daarom zijn er "informatie-eenheden" opgezet in verenigingen en entiteiten die werken met uitgesloten jongeren, immigranten, gehandicapten enz. De jongeren maken van deze informatie-eenheden gebruik met de hulp van opvoedkundigen.

* Carrièrebureaus zijn een nieuw soort instelling voor universiteiten in Griekenland en een goed voorbeeld van een dienst die informatie van goede kwaliteit verstrekt aan studenten en jongeren die net zijn afgestudeerd. Hun voornaamste doel is om een samenwerkingsverband te bewerkstelligen tussen instellingen voor hoger onderwijs en de maatschappij. Aan de "Aristoteles"-universiteit in Thessaloniki helpt het carrièrebureau studenten en afgestudeerden zich voor te bereiden op hun toekomstige loopbaan en een baan te vinden die past bij de studie die zij hebben gevolgd. De taak van het bureau is om studenten informatie te verschaffen over onderwerpen die betrekking hebben op hun carrière of over onderwerpen die jongeren in het algemeen interesseren (bijvoorbeeld informatie op het gebied van onderwijs en cultuur of op sociaal gebied). Het carrièrebureau werkt overeenkomstig een specifieke gedragscode die de volledige doorzichtigheid van zijn activiteiten en de deelname van de studentenbonden garandeert. Deze code moet door alle universiteitsinstanties zijn goedgekeurd. De Commissie gedragscode, die ieder jaar door de Senaat wordt benoemd, ziet toe op de juiste toepassing ervan.

* De "Cibercentros" in Portugal zijn informatiecentra in de middelgrote universiteitssteden en maken gebruik van een netwerk. Ze zijn bestemd voor zowel studenten als het algemene publiek en zijn onder andere voorzien van audiovisuele studio's, een computerruimte, een multimediazaal en een digitale bibliotheek. Er is een "beurs"-stelsel dat jongeren de mogelijkheid biedt in deze centra te werken, waardoor een betere relatie mogelijk is tussen de gebruikers en het personeel van de centra. Bovendien kunnen de jonge beursstudenten zelf informatie en instrumenten voor informatie produceren, die door deze centra wordt verspreid, en kunnen op deze manier aan de verwachtingen van jongeren voldoen.

2.3. Kwaliteit van de informatie

Belangrijkste punten:

* Informatie van goede kwaliteit is gerichte informatie in verschillende vormen, die is geschreven in een passende stijl die is afgestemd op de leefwereld van jongeren, hun taal en hun gedrag. Voor informatie van goede kwaliteit is geen voorkennis nodig.

* Veel landen houden zich bezig met de vraag hoe zij de informatie- en adviesdiensten die zij aan jongeren bieden, kunnen verbeteren, met name waar het gaat om de totstandbrenging van efficiënte distributiekanalen, de opleiding van het personeel dat actief is op het gebied van voorlichting aan jongeren, het effectief gebruik van moderne informatie- en communicatiemiddelen, het geven van een Europese dimensie aan voorlichting aan jongeren en het vergroten van de belangstelling van jongeren voor informatie over een inspraakbevorderende democratie.

* De invoering van normen voor de verlening van informatie- en adviesdiensten aan jongeren zal leiden tot de opstelling van kwaliteitscriteria en het opzetten van mechanismen voor kwaliteitscontrole en zal bijdragen aan de ontwikkeling van kwaliteitsnormen en kwaliteitslabels voor voorlichting aan jongeren.

* Het onderwijs en de opleiding van het personeel dat actief is op het gebied van voorlichting en advies aan jongeren moeten worden verbeterd, met name wat betreft het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologieën, taalvaardigheden en de versterking van de Europese dimensie in de voorlichting aan jongeren.

2.3.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

Jongeren raken vaak de weg kwijt in de overvloed aan informatie. De informatie die specifiek voor hen is bestemd, is niet aantrekkelijk, geeft geen antwoord op hun vragen of is eenvoudigweg te veel. Bijna alle lidstaten en kandidaat-lidstaten benadrukken daarom dat informatie die specifiek tot jongeren is gericht, van goede kwaliteit moet zijn. Hieronder wordt gerichte informatie verstaan met een passende stijl en vormgeving (warm, vriendelijk). De informatie is afgestemd op de algemene kenmerken van jongeren, hun voorkeur voor informaliteit, hun taal en hun gedrag. Informatie van goede kwaliteit is betrouwbaar en begrijpelijk, met name voor minder bevoorrechte jongeren, en vereist geen voorkennis.

Jongeren zijn geen homogene groep maar juist een groep bestaande uit zeer verschillende mensen. Bij de informatievoorziening moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen jongeren, zoals de verschillen in leeftijd, geslacht, etnische achtergrond, cultuur, godsdienst, leefomgeving, taal, seksuele geaardheid enz. Het verstrekken van informatie van goede kwaliteit houdt daarom in dat er veel verschillende vormen van informatie moeten worden gebruikt, variërend van de traditionele vormen (brochures, pamfletten, posters enz.) tot de moderne informatie- en communicatietechnologieën.

Voorlichting aan jongeren die is afgestemd op een groep "doorsnee jongeren" zal weinig effect hebben omdat deze groep in feite niet bestaat. Met name jongeren uit een minder bevoorrecht milieu stellen specifieke eisen aan informatie. Op maat gemaakte informatie voor en deskundige begeleiding van minder bevoorrechte jongeren is belangrijker dan voor andere, meer bevoorrechte jongeren Een informatiedienst van goede kwaliteit moet rekening houden met de verschillende behoeften en het kennisniveau van de doelgroep. Hiervoor moet worden vastgesteld wat het meest efficiënte middel is om de boodschap over te brengen en moet het meest geschikte informatiekanaal worden gebruikt om de doelgroep zo efficiënt mogelijk te bereiken.

Veel lidstaten en kandidaat-lidstaten zijn het erover eens dat informatie voor jongeren niet alleen bestemd is voor jongeren zelf maar ook voor degenen die met jongeren werken (leerkrachten, bibliothecarissen, jeugdwerkers, straathoekwerkers, leeftijdsgenoten enz.). De laatstgenoemde groep is een belangrijke doelgroep. Zij zijn een belangrijk contactpunt en helpen jongeren bij het zoeken naar informatie en geven advies. De personen die werken met jongeren hebben speciale behoeften, met name op het gebied van jongereninformatiebronnen, pedagogische middelen en communicatie met jongeren.

2.3.2. Uitdagingen en acties op nationaal niveau

De belangrijkste uitdaging in de meeste landen is niet zozeer de inhoud van de informatie als wel de manier waarop de informatie voor jongeren moet worden aangeboden en verspreid. Het aan jongeren verlenen van diensten van informatie die van goede kwaliteit is hangt af van de vraag hoe professioneel de dienst te werk gaat. Er moet sprake zijn van een goede coördinatie tussen diensten op het gebied van onderwijs, informatie en advies die worden aangeboden door jongereninstanties, gemeenten, scholen, NGO's, de media en gezinnen op de verschillende niveaus. Enkele landen hebben te maken met het probleem dat de school min of meer het enige kanaal is om de jongeren te bereiken en hen te informeren. Het risico bestaat dan dat scholen en leerkrachten worden overbelast waar het gaat om het verstrekken van informatie.

Een ander belangrijk probleem is de behoefte aan opleiding van personen die specifiek op het gebied van voorlichting aan jongeren actief zijn. Hen moet worden geleerd hoe ze de belangstelling kunnen wekken van jongeren voor informatie, hoe ze hen kunnen helpen bij het interpreteren, gebruiken en toepassen van informatie en hoe ze jongeren kunnen begeleiden en adviseren. Informatiediensten worden steeds vaker gecombineerd met persoonlijk contact en individueel advies, waarbij gebruik wordt gemaakt van moderne informatie- en communicatietechnologieën. Voorts bestaat de noodzaak informatie voor jongeren voortdurend aan te passen aan de eisen van moderne informatie- en wetenschapsgerichte maatschappijen, nieuwe gewoonten, levensstijlen en manieren van communicatie van jongeren (mobiele telefoon, internet enz.). Tot dusver zijn slechts enkele landen in staat om een dergelijke dienst van goede kwaliteit aan jongeren te bieden.

Bijna alle lidstaten en kandidaat-lidstaten zijn van mening dat jongeren toegang moeten hebben tot informatie van goede kwaliteit met een Europese dimensie op belangrijke gebieden als onderwijs, opleiding en werkgelegenheid, om met de snel veranderende ontwikkelingen op deze gebieden te kunnen omgaan. Er is behoefte aan aantrekkelijke informatie- en adviesdiensten op gevoelige gebieden als gezondheid, seksualiteit, alcohol, drugs en verkeersveiligheid. Alle landen vinden het zeer belangrijk om jongeren waarden als democratie en tolerantie bij te brengen. Ook vinden alle landen dat informatie voor jongeren moet zijn gericht op het vergroten van de interesse van jongeren in politieke informatie en de jongeren moet aanzetten tot betrokkenheid bij de politiek, waaronder verkiezingen.

Er is behoefte aan een leerproces dat rekening houdt met de specifieke sociaal-culturele situatie van jongeren, met name van de minder bevoorrechte jongeren. Het verstrekken van informatie van goede kwaliteit houdt in dit verband in dat de producten en diensten die worden aangeboden een verband leggen tussen politieke informatie en de concrete leefomgeving en gedachtegang van jongeren.

De meeste lidstaten en kandidaat-lidstaten zijn het erover eens dat hoe specifieker de doelgroep wordt omschreven, hoe groter de kans is dat de informatie wordt verspreid onder en voldoet aan de behoeften van de doelgroep in kwestie. De vaststelling van doelgroepen vindt meestal plaats op grond van leeftijd of op basis van specifieke groepen (drugsverslaafden, immigranten, jongeren in landelijke gebieden, jonge vrouwen enz.). Veel landen richten de informatie op minder bevoorrechte jongeren. Veel lidstaten en kandidaat-lidstaten beogen meer gedetailleerd onderzoek te verrichten naar de specifieke eisen en behoeften van jongeren, met name van de minder bevoorrechte jongeren, en naar de meningen, het gedrag en de behoeften aan informatie van specifieke groepen.

Met het oog op deze uitdagingen hebben sommige lidstaten en kandidaat-lidstaten een aantal maatregelen genomen:

- het verstrekken van informatie over een groot aantal onderwerpen, zoals onderwijs, opleiding, werkgelegenheid, gezondheid, seksualiteit, drugs, sociale zaken, huisvesting, milieu, wettelijke rechten, democratie, bestrijding van racisme, sport, vrije tijd, reizen en Europa;

- het aanpassen van de informatie aan de specifieke sociale en lokale leefomstandigheden van jongeren;

- het verstrekken van praktische, nauwkeurige, actuele, neutrale en ondersteunende informatie die niet neerbuigend is en die is opgesteld in een taal die jongeren begrijpen en die wordt verstrekt op een voor jongeren aantrekkelijke wijze (SMS, internet, televisie, radio, reclame enz.);

- de financiële situatie verbeteren van degenen die informatie van goede kwaliteit opstellen en verspreiden;

- bevordering van de samenwerking tussen de "traditionele" verstrekkers van informatie aan jongeren en de "nieuwe" media (film, televisie, radio, reclame);

- betere verlening van actuele informatie- en adviesdiensten voor jongeren, met name bij de overgang van school naar werk, op belangrijke gebieden als onderwijs, opleiding, werkgelegenheid;

- het verlenen van informatie- en adviesdiensten van hoge kwaliteit aan jongeren, met als doel risicobestrijding op gevoelige gebieden als geboortebeperking, seksualiteit, gezondheid, alcohol, drugs, verkeersveiligheid enz;

- informatievoorziening en adviesverlening, niet alleen op nationaal niveau;

- opleiding van het personeel dat verantwoordelijk is voor de informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren en van andere personen die informatie verstrekken, teneinde een kwalitatief hoogstaande dienst te leveren;

- de opstelling van verantwoordelijkheidscodes voor journalisten en verstrekkers van informatie aan jongeren teneinde te voldoen aan de ethische normen op het gebied van informatie;

- de opstelling van uniforme normen, evaluatieprocedures en onafhankelijke mechanismen voor kwaliteitscontrole op het gebied van informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren.

2.3.3. Verwachtingen ten aanzien van Europa

Bijna alle lidstaten vinden het belangrijk dat er regelmatig ervaringen, nieuwe ideeën, normen en goede praktijken worden uitgewisseld tussen personen die werkzaam zijn op het gebied van informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren. Dit zou moeten bijdragen tot de opstelling van kwalitatief goede nationale beleidsplannen voor jongeren. Ervaringen en goede praktijken moeten worden uitgewisseld op gestructureerde, systematische en pragmatische wijze. De verantwoordelijke beleidsmakers en de personen die werkzaam zijn op het gebied van informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren zouden van elkaars ervaringen moeten leren. De uitwisseling dient gericht te zijn op enkele hoofdprioriteiten die zijn vastgesteld op basis van een gezamenlijk overeengekomen agenda. De kandidaat-lidstaten kunnen ook deelnemen aan de uitwisseling van ervaringen. De uitwisseling van ervaringen en goede praktijken zou voortdurend geëvalueerd moeten worden zodat noodzakelijke aanpassingen mogelijk zijn.

De belangrijkste vraagstukken die lidstaten op Europees niveau zouden willen bespreken, zijn het gebruik van nieuwe technologieën, de opleiding van personen die werkzaam zijn op het gebied van voorlichting aan jongeren, de versterking van de Europese dimensie op het gebied van voorlichting aan jongeren, de lancering van gezamenlijke informatiecampagnes voor jongeren en de invoering van normen, mechanismen voor kwaliteitscontrole en evaluatie-instrumenten (inclusief indicatoren) in de informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren.

Enkele lidstaten gaan zelfs nog verder en stellen voor een gedragscode op te stellen voor de informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren die alle jongereninformatiediensten in de Europese Unie zouden moeten toepassen. De code dient gemeenschappelijke kwaliteitscriteria en kwaliteitsborgingsystemen vast te stellen zodat een Europese gestandaardiseerde certificering mogelijk is. De code zou tevens een "stimulerend middel" kunnen zijn voor andere partners die zijn betrokken bij informatievoorziening aan jongeren, zoals lokale en regionale autoriteiten, scholen, de media en bedrijven.

Meer specifieke aspecten waarin veel landen geïnteresseerd zijn, zijn de koppeling tussen informatievoorziening en adviesverlening om jongeren te leren hoe zij zelfstandige gebruikers van informatie kunnen worden met een eigen verantwoordelijkheid.

Een ander voorstel is de verstrekking door Europa van actuele informatie over bepaalde Europese kwesties in verschillende talen, aangezien dezelfde thema's op nationaal niveau herhaaldelijk terugkomen.

Bijna alle lidstaten verwachten dat samenwerking op Europees niveau de opleiding van personen die actief zijn op het gebied van informatievoorziening aan jongeren op nationaal, regionaal en lokaal niveau zal verbeteren wat betreft de "Europese dimensie" in informatie. Sommige landen hebben meer specifieke verwachtingen met betrekking tot de ontwikkeling van een beroepsprofiel van een "jongereninformatiewerker", het opstarten van een website voor de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen jongereninformatiewerkers, de ontwikkeling van onderzoek op Europees niveau en opleidingmogelijkheden voor jongereninformatiewerkers, met name op het gebied van talen, het gebruik van nieuwe technologieën, de uitwisseling van goede praktijken en onderzoek.

2.3.4. Goede praktijken

De lidstaten en kandidaat-lidstaten hebben een groot aantal goede praktijken met betrekking tot de kwaliteit van informatie voor jongeren aangedragen. De meeste hebben betrekking op de opleiding van personen die werkzaam zijn op het gebied van voorlichting aan jongeren of van personen die veel in aanraking komen met jongeren, zoals leerkrachten, ouders, leeftijdsgenoten, jeugdwerkers enz.

Er worden enkele goede praktijken genoemd waarbij jongeren zelf leren hoe zij moeten omgaan met informatie en met moderne informatie- en communicatietechnologieën.

Een andere belangrijke goede praktijk is de ontwikkeling en verspreiding van "traditionele" hoogstaande diensten voor voorlichting aan jongeren (zoals campagnes, brochures, gidsen, informatiesets, informatiebussen, seminars enz.). Deze diensten worden vaak gecombineerd met andere "modernere" manieren om informatie te verstrekken en te verspreiden (bijvoorbeeld via internet, cd-rom, databases, televisie, videoclips enz.).

Veel goede praktijken hebben ook betrekking op de verbetering van "networking" tussen de verschillende (jongeren-) informatieverspreiders, de coördinatie tussen de verantwoordelijke personen op de verschillende niveaus, het opstellen van normen en richtsnoeren en de ontwikkeling van gezamenlijke informatiediensten.

Slechts een paar goede praktijken hebben betrekking op de samenhang tussen informatievoorziening en adviesverlening, en dan met name op de vraag hoe deze samenhang kan worden verbeterd door efficiënt gebruik te maken van moderne informatie- en communicatietechnologieën.

De volgende voorbeelden dienen ter illustratie:

* Ierland heeft normen opgesteld voor jongereninformatiecentra en heeft een bijbehorend kwaliteitsbeoordelingssysteem ontwikkeld. Dit is een goed voorbeeld van hoe het werk op het gebied van informatie voor jongeren door de invoering van kwaliteitsnormen professioneler kan worden gemaakt.

* In Luxemburg hebben de verantwoordelijke personen een gids voor jongeren opgesteld. Deze gids heeft als doel jongeren oriëntatiepunten en exacte richtsnoeren te geven en hen wegwijs te maken in de overvloed aan informatie. Deze gids is gratis en is zowel bestemd voor jongeren als voor degenen die met jongeren werken. De gids geeft antwoord op vragen op talloze gebieden, zoals Europese jongerenprogramma's, werkterreinen, werken in het buitenland, vakantiebanen, studies en gezondheid.

* De werkgroep van Oostenrijkse diensten voor voorlichting aan jongeren (ARGE österreichische Jugendinfos) besloot in 2001 een eigen cursus inzake voorlichting aan jongeren op te zetten. Deze cursus is een goed voorbeeld van hoe personen die werkzaam zijn op het gebied van voorlichting aan jongeren beter kunnen worden opgeleid. De cursus bestaat uit 6 opleidingsmodules van elk 3 dagen die binnen een jaar moeten worden afgerond. De deelnemers die de hele cursus hebben gevolgd, krijgen een certificaat. De cursus heeft niet alleen bijgedragen tot verbetering van de vaardigheden van het personeel, maar ook tot samenwerking in de vorm van netwerken tussen de personen en de organisaties die in deze sector werkzaam zijn.

* In de Franstalige gemeenschap in België wordt op het gebied van jeugd de methode van individuele informatie- en adviesgesprekken toegepast. Bij deze methode krijgen jongeren allerlei informatie die vervolgens wordt gebruikt voor de opstelling van een project voor de persoonlijke ontwikkeling van de jongere. Daarnaast is er de groepsmethode waarbij eveneens informatie wordt verstrekt die vervolgens wordt gebruikt om een plan op te stellen.

* Het project "Circumlavorando" van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Italië is een goed voorbeeld van hoe de nieuwe media kunnen worden gebruikt om zo veel mogelijk jongeren te bereiken wat betreft onderwerpen die hen bezighouden. Het project beoogt op informele wijze, via cd-rom, informatie over toegang tot de arbeidsmarkt te verstrekken.

* In 1991 gaf de regering van Zweden het Zweedse centrum voor internationale uitwisseling van jongeren (CIU) opdracht om een elektronische database te ontwikkelen waarin informatie is te vinden over studeren, werken, reizen en wonen in het buitenland. Dit project is een goed voorbeeld van hoe nieuwe technologieën kunnen worden gebruikt om te voldoen aan de behoefte aan informatie van goede kwaliteit. Deze database was in 1994 voltooid en werd op cd-rom gepubliceerd onder de naam Orbis. Dezelfde database is nu (sterk verbeterd en bijgewerkt) te raadplegen via internet en is een van de meest efficiënte databases die momenteel beschikbaar zijn. De database is in nauwe samenwerking met jongeren ontwikkeld en is van goede kwaliteit.

2.4. Betrokkenheid van jongeren bij de totstandbrenging en de verspreiding van informatie

Belangrijkste punten:

* Informatie- en adviesdiensten voor jongeren moeten door en voor jongeren worden verzorgd.

* Veel landen worstelen met de vraag hoe jongeren op de juiste manier te betrekken bij de opstelling en verspreiding van informatie voor jongeren, met name ingeval er gebruik wordt gemaakt van moderne informatie- en communicatietechnologieën.

* Jongerenorganisaties op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten worden betrokken bij de ontwikkeling en toepassing van strategieën voor informatievoorziening aan jongeren.

* Jongeren dienen zelf mee te werken aan de ontwikkeling en verspreiding van begrijpelijke en gebruikersvriendelijke producten op het gebied van informatie voor jongeren en dienen te worden betrokken bij de voorlichting aan hun leeftijdsgenoten, met name de leeftijdsgenoten die minder bevoorrecht zijn of die om sociale of culturele redenen moeilijk toegang hebben tot informatie- en adviesdiensten.

2.4.1. Analyse van de situatie vanuit het oogpunt van de lidstaten

De lidstaten en kandidaat-lidstaten zijn het erover eens dat, om daadwerkelijk effect te sorteren, voor jongeren bedoelde informatie niet alleen voor maar ook door jongeren moet worden verstrekt. Dit houdt in dat jongeren moeten worden betrokken bij de voorbereiding, de opstelling en de tenuitvoerlegging van jongereninformatiebeleid. Naast het vaststellen van jeugdbeleid komen ook vragen om de hoek kijken zoals welke informatie is noodzakelijk, welke "jongerentaal" moet worden gebruikt en in welke vorm moet de informatie worden gegoten. Voorts moeten jongeren worden betrokken bij de verspreiding van informatie onder leeftijdsgenoten en bij het adviseren van andere jongeren over specifieke onderwerpen.

Over het algemeen zijn jongeren slechts tot op zekere hoogte betrokken bij de opstelling en de tenuitvoerlegging van nationale beleidsplannen op het gebied van informatie voor jongeren. In sommige landen wordt de betrokkenheid van jongeren verzekerd door de raadpleging van jongerenorganisaties, jongerenparlementen en specifieke werkgroepen bestaande uit jongeren op het niveau van de nationale jeugdbeleidautoriteiten. De meeste jongerenorganisaties en initiatieven op regionaal en lokaal niveau en jongeren die niet officieel lid zijn van organisaties, worden grotendeels uitgesloten en hebben geen invloed op de formulering en de tenuitvoerlegging van beleidsplannen voor informatievoorziening aan jongeren.

De manier die het vaakst wordt genoemd om jongeren te betrekken bij de productie van informatie is het geven van feedback. Er zijn in hoofdzaak twee soorten feedback die lidstaten en kandidaat-lidstaten, afhankelijk van hun behoeften, gebruiken: ofwel rechtstreekse feedback via overleg, discussies, individuele gesprekken en enquêtes, ofwel indirecte feedback via jongerencentra, jongerenorganisaties, bibliothecarissen en jeugdwerkers. Moderne communicatiemiddelen, zoals internet, telefonische enquêtes en videoclips, gaan een steeds grotere rol spelen. Enkele landen hebben "jongerenmedewerkers" die jongeren in contact brengen met de overheid, met name op het gebied van informatietraining en bemiddeling. Andere landen hebben gemengde groepen opgezet die bestaan uit ouders, studenten en leerlingen om specifieke voorstellen of strategieën uit te werken. In enkele landen hebben jongeren de mogelijkheid hun eigen publicaties, cd-rom's, internetpagina's of radioprogramma's te produceren of maken ze deel uit van het personeel van het plaatselijke jongereninformatiecentrum.

Deze uitzonderingen bevestigen echter de regel: jongeren nemen niet volledig deel aan het proces van voorbereiding en tenuitvoerlegging van informatie- en adviesdiensten voor jongeren. Ze worden er niet stelselmatig bij betrokken, maar nemen in de meeste landen deel op ad-hocbasis. In geen van de landen is er een wet die ertoe verplicht jongeren te laten deelnemen in de voorbereiding, opstelling en verspreiding van informatie voor jongeren.

2.4.2. Uitdagingen en acties op nationaal niveau

Bijna alle lidstaten en kandidaat-lidstaten delen het standpunt dat jongeren zowel bij de opstelling als bij de verspreiding van informatie moeten worden betrokken. Alle landen worstelen echter met de vraag op welke manier zij de jongeren hierbij kunnen betrekken. Zoals al eerder is gezegd, zijn jongeren geen homogene groep. Onder jongeren bestaan grote verschillen in behoeften, interesses en capaciteiten voor betrokkenheid, maar ook onder de personen die op professionele basis op het gebied van voorlichting aan jongeren werkzaam zijn. Het voortrekken of stigmatiseren van specifieke groepen jongeren of specifieke informatieverstrekkers moet worden voorkomen. Alle landen verwerpen de mogelijkheid van puur symbolische betrokkenheid van jongeren bij informatievoorziening en van betrokkenheid die is voorbehouden aan slechts een kleine groep jongeren en met uitsluiting van jongeren die om economische, sociale, culturele of geografische redenen minder mogelijkheden hebben om hierbij te worden betrokken.

Het betrekken van jongeren bij informatievoorziening aan jongeren zou moeten bijdragen tot kwaliteitsverbetering van de geleverde producten en diensten. Informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren heeft eveneens een pedagogische functie die op bepaalde specifieke gebieden uitsluitend kan worden vervuld door hiertoe opgeleid personeel (bijvoorbeeld op het gebied van aids, geboortebeperking, drugsverslaving, psychologische hulp enz.). Informatievoorziening aan jongeren zou een dienst van goede kwaliteit moeten worden en los moeten blijven staan van ideologische, politieke of commerciële belangen.

Sommige kandidaat-lidstaten hebben met het probleem te maken dat jongeren vaak geen moeite doen om aan de noodzakelijke informatie te komen. Dit geldt met name voor preventieve informatie over een groot aantal vraagstukken, zoals psychologische hulp, drugs, geweld, criminaliteit, aids en geboortebeperking. Andere verwaarloosde gebieden zijn actief burgerschap, betrokkenheid bij lokale gemeenschappen, wetgeving, rechten van jongeren, internationale uitwisselingen, stages, overheidsbeleid, de EU en de NAVO. Sommige kandidaat-lidstaten hebben daarom een strategie opgesteld om de actieve betrokkenheid van jongeren bij het ontvangen van informatie te bevorderen en om hen meer te betrekken bij de opstelling en verspreiding van informatie.

Met het oog op deze uitdagingen hebben sommige lidstaten en kandidaat-lidstaten verschillende maatregelen ontwikkeld:

- bewustmaking van jongeren uit allerlei milieus om hen te betrekken bij de opstelling en de verspreiding van informatie voor jongeren op de verschillende niveaus;

- jongeren verzoeken actief te worden op het gebied van informatievoorziening aan jongeren, voornamelijk door meer en betere inspraakmogelijkheden te bieden en door hen beter te leren hoe zij moeten omgaan met informatie en de media;

- uitbreiding van het gebruik van interactieve en inspraakbevorderende informatie- en verspreidingsdiensten, met name met behulp van internet en andere nieuwe media-instrumenten;

- het gebruik van moderne informatie- en communicatiemiddelen koppelen aan de ontwikkeling van nieuwe inspraakbevorderende mechanismen voor jongeren op het gebied van politiek en beleidsvorming;

- meer en betere programma's aanbieden voor de scholing van opleiders op het gebied van informatievoorziening aan jongeren;

- reorganisatie en modernisering van jongereninformatiecentra, met name door jongeren hierbij te betrekken;

- een grondiger analyse van de obstakels voor een grotere betrokkenheid van jongeren bij informatievoorziening en adviesverlening.

2.4.3. Verwachtingen ten aanzien van Europa

De lidstaten hebben geen hoge verwachtingen ten aanzien van Europa wat betreft een grotere betrokkenheid van jongeren bij de opstelling en verspreiding van informatie voor jongeren. Lidstaten zijn zich ervan bewust dat het meeste werk op dit gebied moet worden verzet op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

De lidstaten en kandidaat-lidstaten delen echter het standpunt dat de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen personen die beroepsmatig op dit gebied werkzaam zijn nuttig kan zijn en kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe ideeën en methoden om jongeren meer en op betere wijze te betrekken bij informatie voor jongeren. Dit geldt met name voor de vraag hoe de samenwerking te verbeteren tussen jongeren, jongerenorganisaties en professionele verstrekkers van informatie aan jongeren. Sommige landen zijn van mening dat het programma "JEUGD" een financiële bijdrage moet leveren aan een dergelijke uitwisseling van ideeën en goede praktijken. Enkele kandidaat-lidstaten stellen voor dat de gemeenschappelijke doelstellingen die moeten worden vastgesteld in het kader van de open coördinatiemethode de betrokkenheid van jongeren en jongerenorganisaties bij de actieve ontwikkeling van informatiemateriaal moet vergroten, met name om jongeren zo meer te betrekken bij de samenleving.

Sommige lidstaten zouden graag ondersteuning willen bij het opleiden van personen die werkzaam zijn op het gebied van informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren om jongeren aldus te motiveren voor actieve betrokkenheid. Deze aanpak sluit grotendeels aan bij de voornoemde maatregelen met betrekking tot de totstandbrenging van een dienst van goede kwaliteit.

Andere lidstaten hebben een meer legalistische aanpak en stellen voor op Europees niveau de betrokkenheid van jongeren te garanderen bij informatievoorziening aan jongeren en bij ondersteuning bij de toegang tot de opstelling en de productie van informatie voor jongeren. De betrokkenheid van jongeren bij informatievoorziening en adviesverlening aan jongeren zou daarmee een recht worden en zou kunnen worden opgenomen in het ERYICA-handvest inzake informatievoorziening aan jongeren.

Veel lidstaten wensen een hechtere samenwerking met het Europees Jeugdforum. Dit Forum dient te worden betrokken bij de strategieën voor de verwerking en verspreiding van informatie op Europees niveau en zou betrokken moeten blijven bij de ontwikkeling en verbetering van het Europees Jongerenportaal.

Enkele landen verwachten ondersteuning bij de tenuitvoerlegging van maatregelen voor informatievoorziening voor en onderwijs en opleiding van jongeren op nationaal, regionaal en lokaal niveau om jongeren in staat te stellen zelf informatie over Europa te produceren en in hun eigen omgeving te verspreiden.

Meer in het algemeen stellen sommige lidstaten dat jongeren en jongerenorganisaties actiever betrokken moeten worden bij de verspreiding van informatie over toekomstige Europese vraagstukken en bij de ontwikkeling van een Europese identiteit.

2.4.4. Goede praktijken

Wat betreft de betrokkenheid van jongeren bij de opstelling en verspreiding van informatie voor jongeren, konden er maar weinig goede praktijken worden genoemd. Ze hebben met name betrekking op een actievere rol van jongeren bij het geven van feedback aan bestaande informatie- en adviesdiensten en bij het verstrekken van informatie aan andere jongeren.

Veel goede praktijken treffen we aan op lokaal niveau, zoals jongereninformatiecentra, die soms heel innoverend zijn. Geen enkele goede praktijk kon er echter worden waargenomen wat betreft de betrokkenheid van jongeren bij de beleidsvorming inzake informatievoorziening aan jongeren.

De volgende voorbeelden dienen ter illustratie:

* In het jongereninformatiecentrum in Zaragoza, in Spanje, worden elk jaar 52 jongeren tussen 15 en 26 jaar door middel van een wedstrijd geselecteerd om informatiemedewerker te worden en om hoofd te worden van een van de 52 minicentra voor jongereninformatie (medewerkers) die zijn gevestigd in universiteiten, middelbare scholen en jongerenverenigingen. Op deze manier kunnen jongeren zelf rechtstreeks deelnemen aan de opstelling en de verspreiding van informatie voor jongeren.

* Het jongereninformatiecentrum "Nappi" van de stad Oulu in Finland heeft de internetdienst "NettiNappi" opgezet. Dit is een interactieve informatiedienst op internet die een groot aantal onderwerpen behandelt en diensten verleent aan jongeren. De dienst bevat een prikbord waarop jongeren informatie kunnen uitwisselen en advertenties kunnen plaatsen (koop en verkoop), een forum voor jongeren waar zij hun eigen materiaal kunnen produceren, en informatie- en adviesdiensten in verschillende talen, zodat bijvoorbeeld jonge immigranten hun eigen dienstenpagina's op internet krijgen. NettiNappi zal verder door jongeren aan hun eigen behoeften worden aangepast. Er zijn twee groepen jongeren in de leeftijd van 14 tot 24 jaar die NettiNappi uittesten en ervoor zorgen dat de dienst werkt op een voor hen praktische manier. Beide groepen zullen de organisatoren van NettiNappi van hun bevindingen op de hoogte stellen. De organisatoren zullen hiermee rekening houden en eventuele wijzigingen aanbrengen.

* Op het JIP (jongereninformatiepunt) in Rijnwaarden in Nederland zijn jongeren op geheel nieuwe wijze betrokken bij informatievoorziening aan jongeren. Zij werken een bepaald thema met betrekking tot informatie voor jongeren uit en doen dit op een heel eigentijdse manier, namelijk in de vorm van een eigen talkshow die verschillende categorieën beslaat. De jongeren presenteren de talkshow zelf, waarbij zij zonodig worden bijgestaan.

* Het project "U What?" is een initiatief van de "Children's Rights Alliance" in Engeland. Het project, dat in 2002 van start ging, is een goed voorbeeld van hoe jongeren kunnen worden geholpen inspraak uit te oefenen in - met name - beleidsvorming van de overheid, door regeringsdebatten en beleidsdocumenten te "vertalen" in gewoon Engels om ze begrijpelijker te maken voor jongeren. Het project wordt geleid door een panel van jongeren van 12 tot 18 jaar die actief betrokken zijn bij alle besluiten met betrekking tot het project, inclusief de benoeming van nieuwe personeelsleden (projectleiders). Ze werken samen met talloze NGO's voor advies en informatie en voeren overleg met de overheid om de juistheid van de documenten die zij "vertalen" te verzekeren. Het project geeft jongeren ook advies over hoe zij kunnen deelnemen aan politieke activiteiten en aan campagnes in het algemeen; momenteel werkt het jongerenpanel aan een elektronische nieuwsbrief voor leeftijdsgenoten. Het panel heeft ook een website.

3. Overleg met jongeren met het oog op de antwoorden op de vragenlijsten

De lidstaten hebben verschillende methoden gebruikt om overleg te plegen met jongeren ter voorbereiding van hun antwoorden op de vragenlijsten over inspraak van en informatievoorziening aan jongeren.

In sommige lidstaten gebeurde dit op formele wijze door de vragenlijsten te richten aan de verschillende instanties die jongeren vertegenwoordigen (bijvoorbeeld de nationale jeugdraad, de regionale jeugdraad en het jongerenparlement).

In andere lidstaten hebben de verantwoordelijke autoriteiten voor jongeren specifieke organen opgericht voor overleg op nationaal niveau. Deze organen bestaan uit onder andere vertegenwoordigers van jongerenorganisaties en jongeren die geen lid zijn van een organisatie.

Tot slot heeft het overleg in een aantal gevallen geleid tot specifieke evenementen (conferenties, seminars, discussieforums enz.) waaraan vertegenwoordigers van verschillende jongerenorganisaties en jongeren die geen lid zijn van een organisatie deelnamen.

In veel gevallen zijn er specifieke internetsites opgericht om jongeren zo veel mogelijk te informeren over het Witboek en de follow-up ervan en om jongeren, met name de jongeren die geen lid zijn van een organisatie, te vragen hun mening te geven over de vragenlijsten over inspraak en informatievoorziening.

Niet alleen met jongeren is overleg gevoerd, maar in veel gevallen ook met ministeries die zijn betrokken bij jeugdzaken, met regionale en lokale overheidsstructuren die werkzaam zijn op het gebied van jongeren, met onderzoekers, met deskundigen ter plaatse en met andere structuren die in de jongerensector werkzaam zijn (jongerencentra, gemeenten, jongerendiensten, nationale bureaus van het programma "JEUGD" enz.).

4. Samenwerking op Europees niveau

De open coördinatiemethode voorziet in de vaststelling van gemeenschappelijke doelstellingen, evenals in de follow-up van deze doelstellingen. In de vragenlijsten van de Commissie werd de lidstaten en kandidaat-lidstaten daarom ook gevraagd aan te geven wat hun verwachtingen zijn en welke gemeenschappelijke doelstellingen volgens hen moeten worden uitgevoerd.

De analyse van de antwoorden op de vragenlijsten geeft een beeld van de gemeenschappelijke verwachtingen van de lidstaten en enkele kandidaat-lidstaten. Deze verwachtingen, die voortvloeien uit de analyse die is opgesteld aan de hand van de situatie in elk land, worden omgezet in voorstellen voor gemeenschappelijke doelstellingen. Deze doelstellingen verwoorden de wens van de lidstaten en kandidaat-lidstaten om de samenwerking op Europees niveau op concrete wijze te versterken.

Over het algemeen hebben de gemeenschappelijke doelstellingen die zijn voorgesteld door de geraadpleegde landen, hoewel soms verschillend verwoord, betrekking op thema 's die met name zijn gericht op een aantal concrete hoofdlijnen die zijn gebruikt als uitgangspunt voor dit analysedocument.

Wat de inspraak van jongeren betreft zijn de voornaamste voorgestelde doelstellingen de verbetering van de betrokkenheid van jongeren bij het leven in hun gemeenschap, hun inspraak in de mechanismen van de representatieve democratie en in het onderwijs.

Wat informatievoorziening betreft richten de doelstellingen zich op de toegang van jongeren tot informatie, de verbetering van de kwaliteit van de informatie en de betrokkenheid van jongeren bij de opstelling en de verspreiding van informatie.

De inhoud van de voorstellen is homogeen, maar de vorm ervan verschilt. Wat hen onderscheidt is met name de mate van gedetailleerdheid. Zo stellen sommige lidstaten namelijk algemene of juist zeer specifieke doelstellingen voor, terwijl andere lidstaten een systeem van algemene doelstellingen en zeer specifieke deeldoelstellingen presenteren, waarbij soms concrete politieke acties worden voorgesteld. Soms gaan deze doelstellingen vergezeld van een voorstel voor een tijdschema voor de follow-up van de uitvoering ervan.

De Commissie heeft zich bij haar voorstel van gemeenschappelijke doelstellingen, dat de logische consequentie is van de vragenlijsten en van dit analyseverslag van de antwoorden, gebaseerd op alle bijdragen en heeft getracht een evenwicht te vinden tussen de verschillende verwachtingen van de geraadpleegde landen.