Home

Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie en het actieplan voor duurzame energiebronnen (1998 - 2000)

Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie en het actieplan voor duurzame energiebronnen (1998 - 2000)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, AAN HET EUROPEES PARLEMENT, AAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN AAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S over de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie en het actieplan voor duurzame energiebronnen (1998 - 2000)

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding

2. Reacties op het witboek

3. De huidige situatie met betrekking tot de communautaire doelstellingen

3.1. Het aandeel van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap

3.1.1. Biomassa

3.1.2. Windenergie

3.1.3. Fotovoltaïsche omzetting (zonne-elektriciteit)

3.1.4. Thermische omzetting (zonneverwarming)

3.1.5. Waterkracht

3.1.6. Aardwarmte

3.2. Duurzame energie in de lidstaten

3.3. Samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten

4. Regelgeving

4.1. Elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

4.2. Fiscale en financiële maatregelen

4.3. Nieuw bioenergie-initiatief voor vervoer, verwarming en elektriciteit

4.4. Verbetering van bouwvoorschriften

4.5. Normalisatie

5. Integratie in andere communautaire beleidsgebieden

5.1. Milieu

5.2. Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid

5.3. Concurrentie en overheidssteun

5.4. Onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie

5.5. Regionaal beleid

5.6. Gemeenschappelijk landbouwbeleid en beleid inzake plattelandsontwikkeling

5.7. Buitenlandse betrekkingen

6. Ondersteunende maatregelen

6.1. Het ALTENER-programma

6.2. De gegevensbank AGORES

6.3. Andere ondersteunende maatregelen

7. Aanloopcampagne

7.1. Doelstellingen voor 2003: een uitdaging

7.2. Het partnerschap voor duurzame energie

8. Conclusies en aanbevelingen voor de toekomst

TABEL 1

Energieproductie uit duurzame energiebronnen in EU-15

TABEL 2

Energieproductie uit duurzame energiebronnen in EU-15, per sector

GRAFIEK 3

Verschillen in elektriciteitsopwekking in TWh, 1997/1998

GRAFIEK 4

Ramingen met betrekking tot windenergie

TABEL 5

Geïnstalleerd vermogen aan windenergie in MW

TABEL 6

Gevolgen van de doelstellingen van het witboek voor de nettowerkgelegenheid

BIJLAGE I

ACTIEPLAN VOOR DUURZAME ENERGIEBRONNEN 1998-2010

(incl. maatregelen die zijn getroffen na de goedkeuring van het witboek)

BIJLAGE II

Huidige beleidslijnen en doelstellingen in de lidstaten en in Noorwegen

BIJLAGE III

Afkortingenlijst

1. Inleiding

In november 1997 keurde de Europese Commissie de mededeling "Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan" [1] goed. Het doel van het witboek over duurzame energiebronnen is middels de bevordering van duurzame energiebronnen bij te dragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het energiebeleid, namelijk continuïteit van de voorziening, milieu en concurrentie, alsmede milieubescherming en duurzame ontwikkeling te verbeteren en te versterken. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, wordt in het witboek voorgesteld de bijdrage van duurzame energiebronnen aan het bruto binnenlands energieverbruik van de Europese Unie te verdubbelen door vaststelling van een indicatieve communautaire doelstelling van 12% tegen 2010. Het witboek bevat tevens een alomvattende strategie en een actieplan waarin de middelen voor de verwezenlijking van deze doelstelling worden uiteengezet.

[1] COM(97) 599 van 26.11.1997 Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan

De Commissie belooft in het witboek iedere twee jaar een mededeling aan het Europees Parlement, aan de Raad, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's in te dienen, waarin zij de in de Gemeenschap en in de lidstaten geboekte vooruitgang evalueert. De Commissie beveelt, indien nodig, nieuwe richtsnoeren en/of nieuwe acties aan, indien onvoldoende vorderingen lijken te zijn gemaakt met de penetratie van duurzame energiebronnen.

Bij de analyse van de vorderingen met de marktpenetratie van duurzame energiebronnen moet ook rekening worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen van de communautaire strategie en met de verbintenissen van de EU in het Protocol van Kyoto. De doelstellingen van de EU inzake de vermindering van de broeikasgasemissies in de periode 2008-2012 met 8%, ten opzichte van het niveau van 1990, kunnen alleen met extra inspanningen worden verwezenlijkt. Allereerst moet het bruto binnenlands verbruik aan de vraagzijde worden verlaagd. Daarnaast moet aan de aanbodzijde gebruik worden gemaakt van energiebronnen die weinig tot geen broeikasgasemissies produceren, zoals duurzame energiebronnen.

De Commissie is voornemens een groot debat over dit onderwerp te openen op basis van het onlangs goedgekeurde groenboek inzake continuïteit van de voorziening [2]. Het huidige Groenboek komt voort uit de constatering dat de Europese afhankelijkheid van energie onrustbarend zal toenemen. Met de recente verdrievoudiging van de ruwe-aardolieprijs op de internationale markt is ons weer eens duidelijk geworden hoe actueel het energievoorzieningsvraagstuk is en hoe belangrijk energie voor de Europese economie is. Met het bevorderen van de continuïteit van de voorziening wordt niet beoogd tot een maximale autonomie op energiegebied te komen of de energieafhankelijkheid tot een minimum te beperken, maar wel de aan die afhankelijkheid verbonden risico's terug te dringen. De energieafhankelijkheid is op zich geen gemakkelijk op te lossen probleem, maar met het in het Verdrag van de Europese Unie vervatte concept van een continue voorziening (artikel 100) wordt men ertoe aangezet zich te beraden over het diversifiëren van de bevoorradingsbronnen (qua producten en geografische gebieden).

[2] COM(2000)769 def. van 29.11.2000. Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening"

Blijvende discussies over duurzaamheid op communautair en internationaal niveau zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen. De bijdrage van duurzame energiebronnen aan duurzaamheid wordt algemeen aanvaard.

Deze mededeling bevat het eerste voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van het witboek voor een communautaire strategie en een actieplan voor duurzame energiebronnen. Bijlage I bevat een bijgewerkte versie van het actieplan.

2. Reacties op het witboek

De Raad stelde op 8 juni 1998 een resolutie betreffende duurzame energiebronnen [3] vast. In deze resolutie onderschreef de Raad dat het noodzakelijk was een duurzaam en sterk toenemend gebruik van duurzame energiebronnen in de gehele Gemeenschap te bevorderen. Hij begroette voorts de algemene teneur van het witboek als grondslag voor de activiteiten op communautair en nationaal niveau. Het in het witboek vermelde indicatieve streefcijfer 12% tegen 2010 werd beschouwd als een nuttig richtsnoer voor verdere inspanningen op Gemeenschapsniveau en in de lidstaten. De Raad bevestigde dat de rol van de Gemeenschap een aanvulling moet vormen op de maatregelen van de lidstaten en benadrukte de belangrijke rol van het ALTENER-programma bij het ontwikkelen en bevorderen van ondersteunende maatregelen op Gemeenschapsniveau. De Raad nam ook nota van de belangrijke rol die is weggelegd voor biomassa en dat, bijgevolg, bij de ontwikkeling van het Gemeenschapsbeleid op het gebied van landbouw en afvalbeheer ten volle rekening moet worden gehouden met duurzame energiebronnen. De Raad verwelkomde het idee van de aanloopcampagne en was het ermee eens dat zij kan helpen de belangstelling van de industrie, de investeerders en het publiek te wekken.

[3] Resolutie van de Raad van 8 juni 1998 betreffende duurzame energiebronnen, PB C 198 van 24.6.1998, blz. 1

In zijn resolutie over het witboek [4] juichte het Europees Parlement het witboek en het actieplan toe, waarbij het de doelstelling van 12 % tegen 2010 als minimumdoelstelling beschouwde. Het Parlement meende dat de toepassing van het substitutiebeginsel bij de berekening van energiebalansen verkieslijk was en verzocht de Commissie de gunstige gevolgen van duurzame energiebronnen voor het milieu op het gebied van broeikasgasemissies en vermeden externe kosten in getallen uit te drukken. Het Europees Parlement verzocht de Commissie wetgevingsvoorstellen in te dienen over elektriciteit, maar ook over landbouw/biomassa en bouwsectoren. Het Parlement was van mening dat duurzame energiebronnen als prioriteit in beleidslijnen en programma's van de EU met betrekking tot derde landen moeten worden opgenomen. Het Europees Parlement onderstreepte tevens het belang van het ALTENER-programma, waarvoor een duidelijke verhoging van de financiële middelen noodzakelijk werd geacht. Het Europees Parlement was verheugd over de aanloopcampagne en stelde nieuwe doelstellingen en een regeling voor "onderscheidingen" in het kader van de campagne voor. Het Europees Parlement verzocht, ten slotte, een task force voor duurzame energiebronnen op te richten en bij een volgende herziening van het energiehoofdstuk in het Verdrag op te nemen, en pleitte voor een handvest inzake duurzame energiebronnen, "EURENEW".

[4] Resolutie van 17 juni 1998 van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie over energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan (A4-0199/98)

Het Comité van de Regio's [5] juichte het witboek toe en benadrukte de rol die voor regionale en lokale partijen is weggelegd bij de tenuitvoerlegging van de strategie. Het benadrukte tevens het belang van de actie "integratie van duurzame energie in 100 gemeenschappen" in het kader van de aanloopcampagne. Tot slot verzocht het Comité van de Regio's de Commissie om een task force voor duurzame energiebronnen en de oprichting van een "Europees Agentschap voor duurzame energie". Het Economisch en Sociaal Comité [6] was eveneens ingenomen met het witboek en benadrukte de resultaten voor de fabrieksnijverheid, de bouwsector en de landbouw. Industrietakken, verenigingen agentschappen en niet-gouvernementele organisaties reageerden eveneens positief op het witboek.

[5] Advies van het Comité van de Regio's van 16 juli 1998 over de "mededeling van de Commissie getiteld 'Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen' - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan" (CdR 57/98def)

[6] Advies van het Economisch en Sociaal Comité van 29 april 1998 over de "mededeling van de Commissie getiteld 'Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen' (Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan)" (CES 633/98)

3. De huidige situatie met betrekking tot de communautaire doelstellingen

De door de Commissie voorgestelde indicatieve doelstelling was volgens de Raad ambitieus, maar realistisch. De Raad adviseerde de lidstaten deze doelstelling als richtsnoer te nemen. In de samengevoegde statistische gegevens over de periode 1989-1998 is de vooruitgang op communautair niveau nog niet te zien. Ook zal de invloed van nieuwe communautaire (elektriciteit uit duurzame energiebronnen, Structuurfondsen, enz.), nationale (elektriciteit, CO -heffingen, enz.) of regionale en lokale wetgeving (bouw, stadsplanning, enz.) pas na 2-3 jaar na de inwerkingtreding zichtbaar zijn. Toch zijn in sommige sectoren reeds tendensen te zien die voorlopige conclusies mogelijk maken.

3.1. Het aandeel van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap

Toen het witboek werd gepubliceerd hadden de recentste samengevoegde statistische gegevens over de ontwikkeling van duurzame energiebronnen in de EU betrekking op 1995. De bijdrage aan het totale bruto binnenlands verbruik in de Europese Unie bedroeg in dat jaar 5,4% (5,3% volgens de samenvoegde gegevens van Eurostat) en steeg naar 5,8% in 1997, een percentage dat nagenoeg overeenstemt met de in het witboek voor dat jaar verwachte 6%. Voor 1998 zijn alleen voorlopige cijfers beschikbaar die een bijdrage van duurzame energiebronnen aan het totale bruto binnenlands verbruik van ten minste 5,9% te zien geven. Opgemerkt dient te worden dat de meeste lidstaten in de jaren negentig nog weinig ervaring hadden met het verzamelen van statistische gegevens over duurzame energie. Zie tabel 1.

De stijging van de bijdrage van duurzame energiebronnen aan de totale productie uit duurzame energiebronnen in de periode 1997-1998 levert slechts een zeer bescheiden stijging van het marktaandeel van duurzame energiebronnen op wegens de algehele stijging van het energieverbruik. De huidige tendensen in het energieverbruik onderstrepen de noodzaak tot de vaststelling van nieuwe maatregelen voor het beheer van de vraag en voor energie-efficientië om het bruto binnenlands verbruik te verminderen en de broeikasgasemissies terug te dringen zonder afbreuk te doen aan de economische groei.

De voornaamste cijfers met betrekking tot de periode 1989-1998 laten een stijging zien van de totale primaire energieproductie uit duurzame energiebronnen met 32% (stijging van 2154% bij windenergie en van 138% bij zonne-energie), alsmede een stijging van de totale elektriciteitsproductie uit duurzame energiebronnen met 29% [7]. Het belang van duurzame energiebronnen varieert aanzienlijk in de verschillende lidstaten, afhankelijk van hun energiebeleid, en met name van specifieke maatregelen om duurzame energiebronnen op nationaal en internationaal niveau te bevorderen. Zie grafiek 2.

[7] De cijfers voor 1998 dienen als voorlopige cijfers te worden beschouwd: in landen zonder bijgewerkte cijfers voor 1998 zijn de cijfers voor 1997 gebruikt.

De elektriciteitsopwekking steeg in de periode 1997-1998 met 5,4%, waaraan waterkracht en windenergie de grootste bijdrage leverden. Terwijl de toename bij windenergie toe te schrijven is aan nieuw geïnstalleerd vermogen, is de toename bij waterkracht te danken aan een gunstige wateromstandigheden (hoeveelheid water). Zie grafiek 3.

De groei van de bijdrage van duurzame energiebronnen verschilt in de diverse lidstaten en sectoren. Voor sommige technologieën zijn recentere cijfers over de betrokken sectoren beschikbaar die een positieve en indrukwekkende ontwikkeling in sommige landen te zien geven. Alleen windenergie, biogas en vast stedelijk afval vertonen verschillen op communautair niveau. Zo is het nieuw geïnstalleerd vermogen aan windenergie met ongeveer 70% toegenomen, van 4 541 MW in 1997 naar 7 660 MW in augustus 1999 [8]. Er zijn echter aanwijzingen dat niet alle duurzame-energietechnologieën zich even snel hebben ontwikkeld.

[8] Bron: EWEA

Er moet worden onderstreept dat de belangrijkste verbeteringen in de lidstaten waarneembaar zijn in sectoren waar een passend beleid is gevoerd. Zo hebben programma's ter ondersteuning van duurzame energiebronnen gezorgd voor een toegenomen marktpenetratie van zonne-energie in Oostenrijk en Duitsland, ondanks het feit dat ze een kleiner potentieel hebben dan zuidelijke landen. Hetzelfde geldt voor windenergie: terwijl windenergie in Denemarken, Duitsland en Spanje werkelijk is doorgebroken, ontwikkelen andere landen met een nog groter potentieel hun windmarkten niet.

3.1.1. Biomassa

Bio-energie is een gevarieerd type energie met zeer uiteenlopende bronnen, processen en grondstoffen. Energie uit biomassa en afvalstoffen omvat de productie van warmte, brandstoffen en/of elektriciteit uit landbouwresidu's, industrieel afval en stadsafval. Vanwege haar potentiële bijdrage aan de continuïteit van de voorziening is bio-energie een belangrijk onderdeel van het energie-, milieu- en landbouwbeleid geworden. In de periode 1995-1998 kende de biomassasector een stijging van 13,5% in de EU-15, hoewel in sommige lidstaten in dezelfde periode veel grotere stijgingen van 57% (DE) en 94% (IT) werden verwezenlijkt.

Vaste biobrandstoffen:

Drie zeer belangrijke bronnen van energie uit biomassa zijn bosresidu's, residu's van de houtverwerkende industrie en energiegewassen in korte omlopen. Traditionele toepassingen zoals brandhout voor de verwarming van huizen blijven bestaan en daarnaast worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de toevoerketen van veld (energiegewassen) of bos (bomen) naar eindgebruiker te exploiteren. In 1998 bedroeg het in huishoudens gebruikte hout 25,6 Mtoe en het door de industrie gebruikte hout 8,7 Mtoe.

Vloeibare biobrandstoffen:

Vloeibare biobrandstoffen worden hoofdzakelijk als brandstoffen voor het vervoer gebruikt. De twee belangrijkste typen zijn biodiesel en bio-ethanol, die worden geproduceerd uit landbouwgewassen en andere hernieuwbare grondstoffen. Momenteel wordt biodiesel in de EU merendeels geproduceerd uit oliezaad en zonnebloemen. Bio-ethanol wordt hoofdzakelijk geproduceerd uit tarwe, suikerbiet en suiker-sorghum. Er is in de EU veel kans op een stijging van het gebruik van biobrandstoffen voor het vervoer, waaronder alcohol en ETBE, plantaardige oliën en esters voor biodieselbrandstof. Om deze kans te benutten, is het noodzakelijk betere kadervoorwaarden in de landbouwsector en gunstige fiscale voorwaarden voor duurzame energiebronnen vast te stellen en een innovatieve en dynamische marketingcampagne te voeren.

Het in het witboek vermelde initiële streefcijfer voor vloeibare biobrandstoffen was 18 Mtoe (met inbegrip van vloeibare biobrandstoffen van niet-energetische gewassen zoals houtresidu's, gebruikte plantaardige oliën of als motorbrandstof gebruikt biogas). Dit streefcijfer is gelijk aan 5% van het finale energieverbruik door de vervoersector tegen 2010, in een baseline-scenario. In het ALTENER-programma is voor in de vervoersector gebruikte vloeibare biobrandstoffen een tussentijdse doelstelling van 5 Mtoe tegen 2005 vastgesteld.

De totale primaire energiebijdrage van vloeibare biobrandstoffen bedroeg in 1998 452 ktoe. Dit is 0,15% in vergelijking met het totale verbruik van olieproducten in dat jaar (met uitzondering van de kleine hoeveelheid elektriciteit die in deze sector wordt gebruikt).

De bijdrage van vloeibare biobrandstoffen aan de totale hoeveelheid diesel die in de vervoersector in de EU in 1998 werd gebruikt, bedroeg 0,3%.

Er moet worden benadrukt dat de zeer teleurstellende bijdrage van biobrandstoffen ten belope van 452 ktoe in 1998 een weerspiegeling is van het feit dat slechts vier lidstaten specifieke beleidslijnen hebben ingevoerd: Frankrijk draagt met 58% bij, Duitsland met 21%, Italië met 18% en Oostenrijk met 3%. De lage olieprijzen in de tweede helft van de jaren negentig hebben geleid tot een verminderde belangstelling van de industrie en van de politiek voor vloeibare biobrandstoffen.

Biogas:

Energie wordt ook gewonnen uit gas uit stortplaatsen of biogas dat wordt geproduceerd door anaërobe vergisting van afvalwater, landbouwafval en organische componenten van industriële en stedelijke afvalstoffen.

De belangrijkste methoden voor de productie van biogas zijn:

* gas door anaërobe vergisting van de organische fractie van vast stedelijk afval;

* anaërobe vergisting van mest van dieren;

* behandeling van afvalwater door anaërobe vergisting;

* winning van methaan uit stortplaatsen (meestal stortplaatsgas genoemd).

De belangrijkste technologieën voor de productie van biogas zijn reeds beschikbaar, hoewel nieuwe technologische ontwikkelingen de brandstofmix en processen gericht op het droge deel van afval verder zouden kunnen optimaliseren. Wat is de belangrijkste belemmering bij deze energie- Planning is moeilijker voor energie van disperse aard, waarbij de brandstof een afvalstof van een andere tak van industrie is. Het opzetten van biogasinstallaties, op de schaal van landbouwbedrijven en gecentraliseerde installaties voor vergisting, is een ingewikkeld proces waarbij de aanpassing aan de lokale context planning en medewerking vereist. Bij een biogasproject zijn vele actoren met zeer uiteenlopende vaardigheden en doelstellingen betrokken, zoals met stadsplanning belaste instanties, landbouworganisaties en nutsbedrijven, en moeten zowel energie- als milieudoelstellingen worden verwezenlijkt.

Warmte en elektriciteit uit biogas kunnen worden beschouwd als milieuvriendelijke en economisch haalbare vormen van CO2-neutrale energie. Het biogasproces kan ook tot een betere bodemvruchtbaarheid leiden, wanneer de behandelde vloeibare mest of compost als kunstmest wordt gebruikt. Compost, geproduceerd als onderdeel van het biogasproces, is een kunstmest van goede kwaliteit. Biogasinstallaties kunnen centra voor het beheer van landbouwmest in plattelandsgebieden worden. Biogasinstallaties zullen ook een rol spelen bij de recycling van organische afvalproducten van huishoudens in steden.

Terwijl de productie van biogas uit organische residu's onder gecontroleerde omstandigheden zal stijgen, blijft de verzameling en het gebruik van stortplaatsgas voor energieproductie dus slechts een tweede keus. Verwacht wordt dat de productie van stortplaatsgas in de toekomst minder belangrijk wordt, hoewel de uitstoot van gassen meer dan tien jaar na de sluiting van stortplaatsen zal voortduren.

Warmte-opwekking, voornamelijk uit vaste biomassa, moet in sommige lidstaten concurreren met aardgas. Er worden inspanningen gedaan om geschikte vaste brandstoffen in de vorm van spanen en pellets op de markt te introduceren, om het gebruik en de distributie voor centrale verwarming in panden met meerdere woningen, enz. te vergemakkelijken.

Slechts 2% van het potentieel van mest wordt gebruikt voor biogasproductie in Europa. Tussen de beschikbare technologieën en de bestaande markt bestaat een grote kloof. Er is een bevruchtende wisselwerking tussen de diverse beleidslijnen in de EU nodig, met informatiecampagnes die zich richten tot de voornaamste actoren. De in het witboek vastgestelde doelstelling van 15 Mtoe voor biogas is alleen realistisch, indien actieve beleidslijnen worden vastgesteld.

De cijfers met betrekking tot stortplaatsen in de periode 1997-1998 laten een groei van de elektriciteitsproductie met 20% en een groei van de warmte-opwekking met 27% zien, terwijl de primaire energie met 60% steeg. De tonnen behandelde afvalstoffen wijzen ook op een grote vooruitgang in de biogassector. Het nieuwe EU-beleid inzake afvalstoffen zal leiden tot een grotere bijdrage van biogas in de biomassasector en mogelijk tot een daling van het aantal stortplaatsen vóór 2005.

Landen als Denemarken en het Verenigd Koninkrijk hebben belangrijke beleidslijnen inzake de productie van biogas en stortplaatsen vastgesteld. In ongeveer acht lidstaten zijn er aanzienlijke stijgingen van de productie van energie uit stortplaatsen [9].

[9] Er is een nieuwe vragenlijst opgesteld waarin stortplaatsen in een hoofdstuk over biogas wordt opgenomen, samen met andere vergistbare afvalstoffen. (Jaarlijkse vragenlijst over hernieuwbare energiebronnen en afvalstoffen, ontwerp april 2000).

Conclusie:

Het is van wezenlijk belang voor duurzame energie in het algemeen, maar voor de biomassasector in het bijzonder, dat de partijen die op de hoogte zijn van succesvolle nieuwe technologieën hun ervaringen met anderen delen. Er bestaat in de EU een kloof tussen de ontwikkelaars van technologieën en potentiële gebruikers van de nieuwe technologieën die nu beschikbaar zijn voor biomassa en afvalstoffen. Voorlichtingscampagnes in de biomassasector moeten rekening houden met de energetische, ecologische en economische aspecten van de technologieën, alsook met praktische ervaringen en de gevolgen voor de lokale - vaak rurale - economieën. Lokale en regionale organisaties en infrastructuren zijn zeer belangrijk voor de ontwikkeling van de energieteelt.

De beste praktijken van de huidige regelgeving in de lidstaten en in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten zo veel mogelijk worden verspreid.

3.1.2. Windenergie

De aanloop van windenergie is reeds achter de rug. In de laatste tien jaar is het vermogen aan windenergie vermenigvuldigd met een factor 24. Deze indrukwekkende start is verwezenlijkt door een actief beleid in met name drie lidstaten (zie hierna). Het geïnstalleerd vermogen bedroeg 2 515 MW in EU in 1995 en 6 458 MW in 1998 (9 645 MW in 1999, bron: bedrijfsschap). Deze sector vertegenwoordigt een groei van 55% per jaar en de Europese industrie is wereldleidster.

In het witboek is een indicatieve streefwaarde van 40 GW aan geïnstalleerd vermogen aan windenergie tegen 2010 vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de spectaculaire groei van deze technologie. De industrie heeft een nieuwe streefwaarde vastgesteld: onlangs is een doelstelling van 60 GW tegen 2010 vastgesteld. Zie grafiek 4.

Een belangrijk kenmerk van de windenergietechnologie, die heeft geprofiteerd van een aanzienlijke bijdrage in het kader van het OTO-programma van de Europese Gemeenschap, was de toename van de gemiddelde grootte van de generatoren, van 190 kW per windturbine in 1990 naar 780 kW in 1999. De inspanningen concentreren zich nu hoofdzakelijk op grotere machines voor de kust en toegang tot het net.

De algemene ontwikkeling van de sector is positief, maar dit is het resultaat van een uiterst actief beleid in drie lidstaten (Denemarken, Duitsland, Spanje). Evenals in andere duurzame-energiesectoren, bestaat een zeer heterogene situatie in de EU op het gebied van windenergie door de uiteenlopende beleidslijnen. Het gevolg hiervan is dat de jaarlijkse groei in de EU-landen met een sterk potentieel aan windenergie tussen 54% en 6% varieert. Zie tabel 5.

Er is een sterke Europese windenergie-industrie, die 60% van de wereldmarkt vertegenwoordigt. De kosten van de windturbines zijn enorm gedaald, vandaar de huidige prijzen voor elektriciteit uit windenergie die soms slechts 0,08 EUR/kWh kunnen bedragen [10].

[10] De gemiddelde kosten van kWh zijn 0,04 EUR/kWh voor gas en 0,037 EUR/kWh voor steenkool. De gemiddelde kosten voor kernenergie en waterkracht zijn minder geschikt om te worden gebruikt wegens de grote verschillen tussen landen, installaties of waterhoeveelheid.

3.1.3. Fotovoltaïsche omzetting (zonne-elektriciteit)

De fotovoltaïsche industrie is jaarlijks met 29% gegroeid in Europa. De sector heeft een sterk potentieel en is populair, maar er zijn nog belemmeringen. Bij een elektriciteitsvraag binnen 1 km van het net wordt fotovoltaïsche omzetting (PV) concurrerend, maar de uitbreiding van het net wordt in vele gebieden van de EU gesubsidieerd, waardoor potentiële marken voor fotovoltaïsche omzetting worden gehinderd. Een soortgelijke situatie bestaat op eilanden, waar de kosten zowel voor de fotovoltaïsche omzetting als voor met conventionele brandstoffen geproduceerde elektriciteit doorgaans 0,6 EUR/kWh bedragen (inclusief vervoer); de bestaande regelingen, overgenomen van het vasteland, zijn echter niet bevorderlijk voor de marktpenetratie van fotovoltaïsche omzetting.

Er zijn vorderingen gemaakt met de vereenvoudiging van de aansluiting op het net. Diverse lidstaten hebben onlangs een beleid ontwikkeld om deze technologie te stimuleren. Er is veel vooruitgang geboekt ten aanzien van in gebouwen geïntegreerde systemen, omdat de systeemkosten in de laatste vijf jaar met 40% zijn gedaald. Ongeveer 60% van het in Europa geïnstalleerd fotovoltaïsch generatievermogen is aangesloten op het net. Het nominale geïnstalleerd vermogen van demonstratieprojecten is de laatste vier jaren gegroeid van 40 naar circa 100 MW in de EU en de grootte van een typisch demonstratieproject is nu in de orde van 0,5MW voor op het net aangesloten systemen.

Lidstaten met een actief beleid hebben expansiecijfers bereikt die hoger zijn dan het gemiddelde cijfer in de EU. Dit is bijvoorbeeld het geval in Nederland, dat zorgde voor een stijging met 62% van het geïnstalleerd vermogen van PV in 1998 ten opzichte van 1997.

De in het witboek vastgestelde doelstelling van 3GW tegen 2010 is realistisch en er kan een nog hogere waarde worden bereikt indien de vereenvoudiging van de administratieve procedures gepaard gaat met een verlaging van de systeemkosten tot 0,1 EUR/kWh. De betrokkenheid van nutsbedrijven én gemeenten is van wezenlijk belang voor een goede aanloop van deze technologie.

3.1.4. Thermische omzetting (zonneverwarming)

In 1998 waren in de EU in totaal voor 9 019 000 m zonnecollectoren geïnstalleerd.

Er was een bescheiden toename van de geïnstalleerde m 14% in de periode 1997-1998. Landen met een actief beleid inzake thermische omzetting vertegenwoordigen 75% van de Europese capaciteit: circa 28% van de totale geïnstalleerde m is in Duitsland, 26% in Griekenland en 21% Oostenrijk.

Een belangrijke markt voor solaire warmwaterinstallaties is de bouwsector, een van de sectoren met het snelst groeiende energieverbruik, die 40% van het finale energieverbruik in de EU vertegenwoordigt. De energiebehoefte voor water- en ruimteverwarming in gebouwen (zowel residentieel als commercieel) bedraagt 61% tot 82% van het totale verbruik, afhankelijk van de toepassingen. Er is een nog te exploiteren Europese markt voor solaire warmwaterinstallaties in gebouwen, maar ook voor de volgende toepassingen van thermische omzetting: zwembaden, drogen in de landbouw en verwarmen en koelen van ruimten in gebouwen. Naast distributienetwerken en marktinnovatie, is een actieve bevordering vereist.

3.1.5. Waterkracht

Waterkrachtenergie is een beproefde, uitontwikkelde technologie en de exploitatie ervan is al jarenlang concurrerend net andere commerciële energiebronnen.

In 1998 bedroeg de totale productie van hydro-elektriciteit 304 295 GWh, met een geïnstalleerd vermogen van 98 410 MWe. De productie van hydro-elektriciteit vertegenwoordigt nog 12% van de totale elektriciteitsproductie, waarmee waterkracht veruit de grootste producent van elektriciteit uit duurzame energiebronnen is (86%). Het vermogen groeit jaarlijks echter slechts met 1,8%. De ontwikkeling van de productie staat in nauw verband met de waterhoeveelheid in een jaar en een trendanalyse is dus niet mogelijk.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen grote en kleine waterkrachtcentrales (installaties van minder dan 10 MWe): een grote waterkrachtinstallatie is in het algemeen concurrerend en behoeft geen bijzondere steun. Grote waterkrachtinstallaties vallen bijgevolg niet onder het ALTENER-programma, maar zij zijn wel in de statistische gegevens over duurzame energie opgenomen.

Het bestaande technisch en economisch potentieel van grote waterkrachtinstallaties in de EU is al gebruikt of niet exploiteerbaar wegens milieubeperkingen.

Er zijn daarentegen nog goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van kleine waterkrachtcentrales, met name op locaties met een lage bron. Bovendien kunnen vele bestaande kleine waterkrachtinstallaties die buiten gebruik zijn, tegen vrij geringe kosten worden gerenoveerd.

In 1996 bedroeg het geïnstalleerd vermogen van kleine waterkrachtcentrales 9 675 MW, een groei van 2,5% in vergelijking met het voorgaande jaar. Volgens het witboek zou een extra geïnstalleerd vermogen van 4 500 MW aan kleine waterkrachtcentrales tegen 2010 een haalbare bijdrage zijn, die met een gunstigere regelgeving gerealiseerd zou kunnen worden. De ontwikkeling van kleine waterkrachtcentrales wordt voornamelijk gehinderd door niet-technische belemmeringen.

De specifieke kosten van geïnstalleerde kW zijn afhankelijk van de plaats, de valhoogte en het geïnstalleerd vermogen, maar kunnen circa 1 200 EUR/kW bedragen. De betrouwbaarheid en de lange levensduur van de installatie, in combinatie met de lage onderhoudskosten, zijn algemeen bekend. De lange terugverdientijd is echter van invloed op de economische situatie van de projecten.

De EU domineert de wereldmarkt voor hydro-elektriciteit. De bedrijvigheid is hoofdzakelijk buiten Europa.

3.1.6. Aardwarmte

In 1999 beschikten circa 1 miljoen woningen over geothermische energie. Het geïnstalleerd generatievermogen bedraagt ongeveer 1000 Mwe. Er worden nieuwe geothermische centrales geïnstalleerd, met name in het zuidelijk deel van Duitsland en in Oostenrijk.

3.2. Duurzame energie in de lidstaten

In het witboek werd beklemtoond dat de lidstaten een verhoging van duurzame energie volgens eigen potentieel moeten stimuleren, om de algemene EU-doelstelling te verwezenlijken. Voor zover de communautaire maatregelen nationale, regionale en lokale maatregelen moeten aanvullen, hebben de lidstaten bovendien een sleutelrol bij het nemen van de verantwoordelijkheid voor de bevordering van duurzame energie middels nationale strategieën en programma's.

Hoewel zowel op communautair niveau als in de lidstaten reeds een begin was gemaakt met het bevorderen en ondersteunen van duurzame energiebronnen toen het witboek werd gepubliceerd, moet worden benadrukt dat de publieke steun aan duurzame-energieprojecten [11] middels nationale programma's duidelijk is gestimuleerd door het witboek. Het witboek is nu niet alleen voor de lidstaten, inclusief regio's en steden, maar ook op internationaal vlak een ijkpunt.

[11] Op grond van de door de lidstaten verstrekte basisgegeven worden de jaarlijkse uitgaven aan de bevordering van duurzame energiebronnen in de lidstaten in de periode 1997-1999 geraamd op ten minste 1,7 miljard EUR.

Sommige lidstaten hebben bovendien recentelijk nationale strategieën voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen ingevoerd, zoals werd verzocht in het witboek. Deze strategieën omvatten doorgaans streefwaarden en meerjarige actieplannen met betrekking tot het te installeren vermogen aan duurzame-energiesystemen, alsmede bestuursrechtelijke, wettelijke en andere ondersteunende maatregelen en activiteiten. In bijlage II wordt een overzicht gegeven van de nationale strategieën en doelstellingen van de lidstaten.

3.3. Samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten

Om te zorgen voor een doelmatigere samenwerking tussen de lidstaten, zoals verzocht in het witboek, werd op initiatief van de Commissie een werkgroep voor duurzame energie opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie. De werkgroep kwam in maart 1998, mei 1999 en oktober 2000 bijeen; er werd besloten dat de werkgroep als forum zou worden gebruikt om informatie over nationale beleidslijnen en programma's uit te wisselen en toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de strategie en het actieplan van het witboek. De groep nam het initiatief een onderzoek naar maatregelen en programma's voor duurzame energiebronnen in de lidstaten te starten, om de communicatie en samenwerking te verbeteren. De werkgroep verzocht haar leden de informatie ook regelmatig bij te werken.

4. Regelgeving

In het witboek werden enkele prioritaire acties op het gebied van regelgeving vastgesteld om belemmeringen weg te nemen en het evenwicht te herstellen ten gunste van duurzame energie, met het oog op de verwezenlijking van de indicatieve doelstelling van een marktpenetratie van 12% tegen 2010. Hierna volgen de nieuwe ontwikkelingen op de belangrijkste beleidsterreinen [12]:

[12] Zie ook het Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening" - COM(2000)769 def. van 29.11.2000.

4.1. Elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

De Commissie heeft op 10 mei 2000 haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt [13]. Met dit initiatief geeft de Commissie gevolg aan het verzoek van de Energieraad van 11 mei 1999 [14] om een concreet voorstel te formuleren voor een communautair kader voor de toegang van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen tot de interne markt. Het Europees Parlement heeft in zijn resoluties over de netlevering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van 26 mei 1998 [15] en 30 maart 2000 [16] eveneens om een voorstel van de Commissie verzocht.

[13] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt COM(2000) 279 def.

[14] Conclusies van de Raad van 11 mei 2000, 8013/99

[15] A4-0199/98

[16] A5-0078/2000

Het strategische doel van het voorstel is een kader te creëren waardoor het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de EU op middellange termijn aanzienlijk kan toenemen en de toegang van deze elektriciteit tot de interne markt wordt vergemakkelijkt. Het voorstel beoogt de belanghebbenden rechtszekerheid te verschaffen en neemt tegelijkertijd het subsidiariteitsbeginsel in acht door iedere lidstaat een grote mate van autonomie te laten om met nationale omstandigheden rekening te houden. Het voorstel steunt op de volgende beginselen:

Nationale streefcijfers:

De lidstaten moeten nationale streefcijfers voor het toekomstige verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen vaststellen. In een bijlage bij het voorstel worden indicaties voor de nationale doelstellingen vermeld. Indien alle cijfers worden verwezenlijkt, zal ongeveer 22% van de elektriciteit van de EU in 2010 worden geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen, ten opzichte van 14% nu.

De Commissie zal deze nationale streefcijfers toetsen aan de communautaire doelstellingen en moet wijzigingen in de nationale streefcijfers voorstellen indien deze niet met de communautaire doelstellingen verenigbaar zijn.

Steunregelingen:

In het voorstel wordt geen geharmoniseerde communautaire steunregeling voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen voorgesteld. Dit is om de lidstaten de gelegenheid te geven meer ervaring op te doen met de tenuitvoerlegging van hun nationale steunregelingen. De Commissie zal de ontwikkelingen in lidstaten nauwlettend volgen om een beter inzicht te krijgen in de voordelen van elke steunregeling bij de toepassing in de praktijk.

Krachtens het voorstel is de Commissie evenwel verplicht zo nodig een voorstel te doen voor een geharmoniseerde steunregeling. Dit gebeurt op basis van een verslag van de Commissie waarin de diverse steunregelingen voor de productie van elektriciteit uit zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen worden geëvalueerd. Het verslag moet een duidelijk beeld geven van de staatssteunregelingen in de elektriciteitssector als geheel. De Commissie zal aan de hand hiervan kunnen beoordelen welk type steunregeling vereist is om een evenwicht tussen hernieuwbare en conventionele energiebronnen tot stand te brengen.

Technische kwesties:

Het voorstel behandelt enkele technische kwesties die fundamenteel zijn voor de verdere ontwikkeling van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Het verbindt de lidstaten ertoe:

* een accurate en betrouwbare certificatie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in te voeren;

* een prioritaire toegang tot het elektriciteitsnet voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te verzekeren;

* na te gaan hoe administratieve procedures voor de installatie van opwekkingscentrales voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen efficiënter en eenvoudiger kunnen worden gemaakt;

* ervoor te zorgen dat de berekening van de kosten van de aansluiting van nieuwe producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op het elektriciteitsnet doorzichtig en niet-discriminerend is.

Het voorstel wordt momenteel besproken door de instellingen van de Europese Unie en staat op de agenda van de Energieraad van december 2000.

4.2. Fiscale en financiële maatregelen

Milieubelastingen en -heffingen kunnen een passende manier zijn om het beginsel "de vervuiler betaalt" toe te passen door milieukosten in de prijs van goederen en diensten door te berekenen en aldus externe kosten hierin op te nemen. In het witboek wordt benadrukt dat de milieuvoordelen van duurzame energie gunstige financieringsvoorwaarden rechtvaardigen, bijvoorbeeld door middel van een belastingsvrijstelling of -vermindering op energieproducten uit duurzame bronnen.

De meeste lidstaten hebben recentelijk milieubelastingen op energieproducten ingevoerd of zijn in ernstig overleg over deze kwestie. Deze nationale belastingregelingen behelzen in de meeste gevallen een gunstige behandeling van duurzame energie.

In het witboek werd verwezen naar het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten (1997). Dit voorstel breidt de toepassingssfeer van de communautaire minimum-belastingniveaus voor minerale oliën uit tot alle energieproducten, waarbij wordt gezorgd voor een kader voor de interne markt waarin de lidstaten belastingen als instrument van het milieubeleid kunnen gebruiken. De ontwerp-richtlijn bevat vrijstellingen voor duurzame energie. De goedkeuring van de richtlijn zou van groot belang zijn voor biobrandstoffen, aangezien biobrandstoffen krachtens de huidige communautaire wetgeving alleen in het kader van proefprojecten van belasting kunnen worden vrijgesteld [17].

[17] Richtlijn 92/81/EEG, PB L 316 van 31.10.1992, zoals gewijzigd bij Richtlijn 94/74/EG, PB L 365 van 31.12.1994, blz. 46

De discussies over het voorstel van de Commissie betreffende harmonisatie van de belasting van energieproducten zijn echter moeilijk verlopen en de voor belastingzaken noodzakelijke unanimiteit in de Raad is tot dusver niet bereikt.

Bijgevolg kunnen de handelsverstoringen die uit de uiteenlopende belastingstelsels in de EG kunnen voortvloeien, nog steeds een grote hinderpaal zijn voor de invoering en/of werking van energiebelastingen op nationaal niveau. Verdere stappen op weg naar een gemeenschappelijke basis voor energiebelastingen in de EG zouden daarom een passend gebruik van belastinginstrumenten voor de bevordering van duurzame energieproducten vergemakkelijken.

4.3. Nieuw bioenergie-initiatief voor vervoer, verwarming en elektriciteit

De productie van vloeibare biobrandstoffen voor het vervoer wordt in sommige lidstaten ontwikkeld, maar komt niet verder dan de proeffase. Deze subsector vergt vele inspanningen, zoals een stabielere productie van vloeibare biobrandstoffen in de landbouwsector, de ontwikkeling van het gebruik van vloeibare biobrandstoffen in vaste motoren en de ontwikkeling van gemengde brandstoffen, parallel aan inspanningen om het aantal voor het gebruik van biobrandstoffen gecertificeerde vervoermiddelen te doen stijgen.

De productie van warmte en elektriciteit uit biogas door een gecontroleerde anaërobe vergisting, met gebruikmaking van biologisch afbreekbare residu's en afvalstoffen, kan verder worden ontwikkeld na nieuwe ACS-wetgeving die het mogelijk maakt residu's van de agro-voedingsindustrie en landbouwbedrijven, zoals mest enz., in situ te transformeren.

De nieuwe wetgeving inzake afval en stortplaatsgas biedt ook ruimte voor ontwikkeling onder bepaalde voorwaarden tot bescherming van het milieu. De mededeling van de Commissie "Het beleid en de maatregelen van de EU om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen - Naar een Europees Programma inzake Klimaatverandering (EPK)" [18] noemt de bevordering van de biologische behandeling van biologisch afbreekbare afvalstoffen als een van de voorgestelde maatregelen op het gebied van afvalstoffen.

[18] COM(2000) 88 def.

Ten aanzien van stortplaatsgas meldt de communautaire strategie inzake afval dat er maatregelen ter bevordering van preventie en recycling moeten worden getroffen, zodat de naar stortplaatsen over te brengen afvalstoffen worden verminderd: het storten van afval is de laatste optie binnen de hiërarchie van het afvalbeheer. De richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen [19], die op 16 juli 1999 van kracht werd en vóór 16 juli 2001 in nationale wetgeving moet worden omgezet, bevat daarom specifieke eisen voor de bouw, de exploitatie en de nazorg van stortplaatsen.

[19] Richtlijn 99/31/EG, PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1-19, Corrigendum PB L 282 van 5.11.1999, blz. 16

De algemene doelstelling van de richtlijn is negatieve gevolgen van het storten van afval voor de volksgezondheid of voor het milieu te voorkomen of zo veel mogelijk te verminderen. Negatieve gevolgen van het storten van afval vloeien meestal voort uit ongecontroleerde emissies van stortplaatsgas en percolaat in de omringende omgeving. Om dergelijke emissies tot een minimum te beperken, is een van de hoofddoelstellingen van de richtlijn dat de lidstaten strategieën moeten ontwikkelen om het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar afval te verminderen. In de richtlijn worden tevens precieze streefcijfers vastgesteld voor de vermindering van het naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbaar stedelijk afval. Om deze streefcijfers te verwezenlijken, moeten de lidstaten met name hergebruik, compostering van biologisch afbreekbaar afval, productie van biogas en andere vormen van terugwinning doen stijgen.

4.4. Verbetering van bouwvoorschriften

Volgens de raming van het witboek kan het totale energieverbruik in huishoudens en de dienstensector in de Europese Unie tegen 2010 met 50% worden verminderd, waarvan de helft alleen al door invoering van passieve en actieve zonnetechnologie in gebouwen. Verwarming, koeling en verlichting vormen het leeuwendeel van de energievraag in deze sector. Geleidelijk aan wordt passende wetgeving in de lidstaten ingevoerd, voornamelijk op lokaal niveau, waarbij zowel het gebruik van duurzame energiebronnen wordt bevorderd als maatregelen voor energie-efficiëntie worden geïntroduceerd. Maatregelen voor energiebehoud zijn van primordiaal belang bij het plannen van de integratie van duurzame energiebronnen in gebouwen voor wonen, werken en dienstverlening. Daarom zijn in dit hoofdstuk maatregelen voor energie-efficiëntie opgenomen, naast typische initiatieven voor duurzame energie.

De Commissie heeft in april 2000 een actieplan voor energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap voorgelegd, COM(2000)247.

In dit actieplan wordt een grote reeks maatregelen voor de energie-efficiëntie in gebouwen voorgesteld.

Er is een nauwe band tussen energie-efficiëntie en het gebruik van duurzame energiebronnen in gebouwen. Sommige geavanceerde bouwprojecten hebben zelfs aangetoond dat commerciële en residentiële gebouwen in steden geen externe conventionele energiebron (bv. elektriciteit, gas of brandstoffen) nodig hebben, als de beste technologieën op het gebied van energie-efficiëntie en duurzame energiebronnen worden gecombineerd.

Zowel de Commissie als de lidstaten hebben beleidslijnen en programma's ten uitvoer gelegd om de energie-efficiëntie van elektrische apparatuur voor eindgebruik aanzienlijk te verbeteren en het energieverbruik in bestaande en nieuwe gebouwen te verminderen.

Op communautair niveau zijn maatregelen genomen om minimale efficiëntienormen en verplichte energie-etikettering voor huishoudelijke apparaten en verlichtingstoestellen in te voeren. Er zijn met name minimale efficiëntienormen voor huishoudelijke koelapparatuur vastgesteld, de huishoudelijke apparaten met het grootste energieverbruik (Richtlijn 96/57/EG) [20]; in het kader van Richtlijn 92/75/EG [21] is energie-etikettering voor huishoudelijke koelapparatuur, wasmachines, droogtrommels en combinaties daarvan, vaatwasmachines en lampen ingevoerd.

[20] Richtlijn 96/57/EG, PB L 236 van 18.9.1996, blz. 36-43

[21] Richtlijn 92/75/EG, PB L 297 van 13.10.1992, blz. 16-19

Richtlijn 93/76/EEG [22] draagt eveneens in belangrijke mate bij tot de vermindering van het energiegebruik van gebouwen. Hierin wordt geëist dat de lidstaten programma's ontwikkelen en ten uitvoer leggen op zes gebieden in bouwsector, tertiaire sector en industrie. Deze richtlijn heeft tot doel nieuwe maatregelen in de lidstaten te stimuleren, met name op het gebied van energiecertificatie van gebouwen, thermische isolatie van nieuwe gebouwen en de facturering van de kosten op basis van het werkelijke energieverbruik. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de lidstaten verloopt echter moeizaam en de Commissie is enkele inbreukprocedures gestart met betrekking tot de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en de rapportage over de resultaten hiervan.

[22] Richtlijn 93/76/EEG, PB L 237 van 22.9.1993, blz. 28-30

Voorts is er een interessant vrijwillig programma ter bevordering van efficiënte verlichting in de Gemeenschap ingevoerd: het Green Light-programma. Dit programma roept op tot het gebruik van daglicht, naast andere maatregelen om het energieverbruik voor verlichting te verminderen. Indien het goede resultaten boekt, zou dit programma kunnen worden uitgebreid tot alle energiebehoeften in gebouwen, onder meer voor verwarming, koeling en ventilatie. Er is op dit vlak een zeer nauw verband tussen efficiëntie en duurzame energiebronnen.

Ten aanzien van de bouwsector legt de Commissie momenteel het actieplan ten uitvoer dat is vervat in de mededeling "Concurrentievermogen van de bouwnijverheid" [23]. Dit actieplan omvat een prioritaire actie, namelijk een Europese strategie voor het gebruik en de bevordering van milieuvriendelijke bouwmaterialen, energie-efficiëntie in gebouwen en afvalbeheer te ontwikkelen, om bij te dragen tot duurzaamheid. Hiertoe is een werkgroep voor "duurzame bouw" opgericht. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de industrie en de Commissiediensten. Na de eerste bijeenkomst in oktober 1999 zijn drie taakgroepen opgericht: TG1 inzake "milieuvriendelijke bouwmaterialen", TG2 inzake "energie-efficiëntie" en TG3 inzake "bouw- en sloopafval". Verwacht wordt dat het eerste verslag van de werkgroep in oktober 2000 zal worden ingediend.

[23] COM (97)539 def. - 4.11.1997

In het kader van het Europees Programma inzake Klimaatverandering (zie 5.1 hierna) zijn enkele werkgroepen opgericht die de Commissie voorstellen moeten voorleggen om de EU te helpen aan de in Kyoto aangegane verbintenissen te voldoen. Een van deze werkgroepen, WG3 inzake energieverbruik, moet voorstellen formuleren voor de bouwsector, bijvoorbeeld voor energie-efficiëntie en duurzame energiebronnen in gebouwen.

Daarnaast werkt de Commissie aan een wetgevingsvoorstel voor een betere energie-efficiëntie en een groter gebruik van duurzame energiebronnen in gebouwen, in het bijzonder openbare gebouwen.

4.5. Normalisatie

De normalisatie op communautair niveau is belangrijk voor de bevordering van de marktintroductie en -penetratie van duurzame energiebronnen. De Commissie heeft daarom initiatieven genomen tot het tot stand brengen van normen voor apparatuur voor thermische omzetting, fotovoltaïsche omzetting en windenergie. Ten aanzien van biomassa heeft de Commissie twee initiatieven genomen, namelijk drie normen voor biodiesel en zeven normen voor vaste biomassa. Deze normen zijn erop gericht traditionele markten te versterken en nieuwe concurrerende markten te ontwikkelen, via de betrokkenheid van het Europees Comité voor normalisatie (CEN). De mandaten van de Commissie aan CEN/CENELEC zijn op contractbasis en worden gefinancierd in het kader van het ALTENER-programma en het vierde OTO-kaderprogramma voor normen voor vaste biomassa. In 2000 kunnen resultaten worden verwacht op het gebied van normen voor zonne- en windenergie en vanaf 2002 voor biomassa (zie bijlage I).

5. Integratie in andere communautaire beleidsgebieden

5.1. Milieu

In haar werkdocument "The EU Climate Change Strategy: A Set of Options" [24], ter voorbereiding op de "Klimakonferenz" (COP1) van maart 1995 te Berlijn, beschouwde de Commissie de integratie van duurzame energie in de energiemarkt als een belangrijk strategisch doel.

[24] SEC 95/288/def. - 1.3.1995

De mededeling van de Commissie van 14 mei 1997 [25] "De energiedimensie van klimaatverandering" maakte deel uit van de voorbereidingen van de Gemeenschap voor de Derde Conferentie der Partijen (COP3) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. De Conferentie kwam van 2 tot 11 december 1997 in Kyoto bijeen om te onderhandelen over een protocol waarbij industrielanden zouden instemmen met een wettelijk bindend tijdsschema en streefcijfers voor het terugdringen van de collectieve broeikasgasemissies. De doelstelling van de mededeling was voor dit doel relevante beleidslijnen en maatregelen vast te stellen. In de mededeling werden acties genoemd die de broeikasgasemissies op een kosteneffectieve wijze zouden kunnen terugdringen in de EU, bijvoorbeeld het bespoedigen van de bevordering van duurzame energie middels communautaire programma's, onderzoek, fiscale stimuleringsmaatregelen en discussies met energieproducenten. Wat het mondiale aspect van klimaatverandering betreft, werd ook voorgesteld de aandacht voor energieprojecten, met name projecten inzake duurzame energiebronnen, uit te breiden tot internationale samenwerkingsinitiatieven.

[25] COM(97) 196 def. - 14.5.1997

Spoedig na de presentatie van het witboek inzake duurzame energiebronnen werd het Protocol van Kyoto voor de terugdringing van broeikasgassen ondertekend. De Gemeenschap als geheel verbond zich ertoe de broeikasgassen in de periode 2008-2012 met een jaarlijks gemiddelde van 8% ten opzichte van het niveau in 1990 terug te dringen.

Krachtens artikel 2, lid 1, letter (a), punt (iv), van het Protocol van Kyoto -de tijdens COP3 goedgekeurde wettekst - moet elk Annex I land beleidslijnen en maatregelen ten uitvoer leggen en/of verder ontwikkelen in overeenstemming met de nationale omstandigheden, zoals onderzoek naar, en bevordering, ontwikkeling en toenemend gebruik van, nieuwe en hernieuwbare vormen van energie.

De mededeling "Voorbereiding van de uitvoering van het Protocol van Kyoto" [26] van 19 mei 1999 vormde de bijdrage van de Europese Commissie aan de Europese Raad van Keulen van 4 en 5 juni. Hierin worden de beleidslijnen en maatregelen die kunnen bijdragen tot het terugdringen van de toenemende broeikasgasemissies, per sector behandeld. In deze mededeling wordt de nadruk gelegd op het potentieel van duurzame energiebronnen om de CO2-uitstoot te verminderen, en op de aspecten van de duurzame ontwikkeling. In de context van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering wordt de opwekking van elektriciteit uit duurzame energiebronnen aangeduid als belangrijkste element van de in het Protocol van Kyoto voorziene projectgerelateerde flexibele mechanismen. De toekomstige ontwikkeling van duurzame energiebronnen is in het vijfde OTO-kaderprogramma opgenomen.

[26] COM(99) 230 - 19.5.1999

De Commissie heeft op 8 maart 2000 haar goedkeuring gehecht aan het "Groenboek over de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie" [27] en aan de mededeling inzake "het beleid en de maatregelen van de EU om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen - Naar een Europees Programma inzake Klimaatverandering (EPK)" [28].

[27] COM(2000) 87 - 8.3.2000

[28] COM(2000) 88 - 8.3.2000

De Zesde Conferentie van de partijen (COP6) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering in november zou moeten leiden tot besluiten inzake kwesties die in Kyoto niet zijn afgerond.

De EU is voornemens onmiddellijk na de COP6 van start te gaan met het politieke proces voor de ratificatie van het Protocol van Kyoto. De discussie hierover zal meerdere dimensies hebben, maar met name twee zijn van groot belang:

* De in 1998 in de Raad overeengekomen lastenverdeling moet in een rechtsinstrument worden opgenomen. De doelstelling inzake de vermindering van de broeikasgasemissies met 8% in de gehele EU is onder de lidstaten verdeeld om verschillende economische ontwikkelingspatronen mogelijk te maken. De vertaling van de overeengekomen lastenverdeling in wetgeving zal de ratificatie van het Protocol van Kyoto door de lidstaten en door de EG als geheel mogelijk maken.

* Het instrument voor de ratificatie zal gepaard moeten gaan met een strategie voor de uitvoering. Het zal noodzakelijk zijn aan te geven welke beleidslijnen en maatregelen moeten worden ontwikkeld en hoe de zogeheten flexibele mechanismen in de EU en door andere partijen uit de industrie- en ontwikkelingslanden ten uitvoer zullen worden gelegd.

In zijn conclusies van oktober 1999 [29] verzocht de Milieuraad de Commissie met klem in 2000 een lijst van prioritaire activiteiten op het gebied van klimaatverandering op te stellen en gaandeweg passende voorstellen te formuleren. De Raad onderstreepte in dit verband de noodzaak om de beleidslijnen en maatregelen die de Raad in zijn conclusies van juni 1998 [30] reeds had vastgesteld, krachtiger te stimuleren.

[29] Conclusies van de Raad - een Communautaire Strategie inzake Klimaatverandering, doc. 11654/99, Luxemburg 12 oktober 1999

[30] Conclusies van de Raad - een Communautaire Strategie inzake Klimaatverandering, doc 9702/98, Brussel 19 juni 1998

In antwoord op deze verzoeken heeft de Commissie het Europees programma inzake klimaatverandering (EPK) ingediend. Dit programma is erop gericht alle voornaamste belanghebbenden bijeen te brengen en te laten samenwerken bij de voorbereiding van gemeenschappelijke en gecoördineerde beleidslijnen en maatregelen voor de vermindering van de broeikasgasemissies.

Het programma omvat 6 werkgroepen en de ontwikkeling van duurzame energiebronnen speelt een belangrijke rol. Het eindverslag over het Europees programma inzake klimaatverandering wordt verwacht in maart 2001.

5.2. Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid

De ontwikkeling van endogene energiebronnen, zoals duurzame energie, draagt bij tot duurzame groei, vooral in plattelandsgebieden, omdat meer handelsmogelijkheden en banen worden gecreëerd. Het gebruik van duurzame-energietechnologieën draagt in bepaalde gebieden zowel tot het produceren van energie als tot het verminderen van de vervuiling (d.w.z. rioolzuivering, integratie van duurzame energiebronnen in gebouwen, enz.).

Wat het concurrentievermogen betreft, versterken recente ontwikkelingen in de olieprijzen en de prijzen van oliederivaten het kleiner wordende verschil tussen de tarieven van duurzame energiebronnen en die van fossiele brandstoffen, nu de eenheidsprijzen in steeds meer duurzame-energietechnologieën aanzienlijk dalen. Niettemin vallen concurrentieanalyses van energieprijzen waarbij geen rekening wordt houden met externe kosten van de energieproductie, niet gunstig uit voor duurzame energiebronnen. Over de manier waarop externe kosten in de toekomst in de prijs moeten worden doorberekend of gecompenseerd, wordt nog een brede discussie gevoerd die moet leiden tot een evenwichtigere concurrentieanalyse in de energiesector [31].

[31] De externe kosten van energieproductie zijn in het kader van het project EXTERNE, onder leiding van DG Onderzoek, berekend en geanalyseerd.

Europa domineert de wereldmarkt voor duurzame-energietechnologieën. Zo vertegenwoordigt de Europese windenergie 60% van de wereldmarkt. De Europese waterkracht- en PV-industrie zijn goed vertegenwoordigd in groeiende markten zoals Latijns-Amerika en Azië. De biomassa-industrie in de EU is meer geconcentreerd op de interne markt. De ontwikkeling van de industrie in de EU is te danken aan een stijgende interne vraag en nieuwe exportmogelijkheden die worden vergroot door kostenverlagingen en goede deskundigheid. De gevolgen van de ontwikkeling van duurzame energiebronnen voor de werkgelegenheid op interne en exportmarkten waren lange tijd moeilijk te berekenen, omdat geen reële cijfers beschikbaar waren. De nu beschikbare gegevens over bepaalde takken van industrie in relatie tot duurzame energiebronnen maken nauwkeurige ramingen mogelijk.

Op grond van een studie die voor de Commissie [32] is uitgevoerd en waarbij alleen is gekeken naar de interne markt, kunnen de gevolgen van de doelstellingen van het witboek voor werkgelegenheid aan de hand van de verwachte afzonderlijke penetratiegraden per sector worden berekend. Tabel 6 geeft een overzicht van de gevolgen voor de werkgelegenheid in de 15 lidstaten, uitgedrukt in netto bediening & onderhoud (B&O), bouw & installatie (B&I) en totale werkgelegenheid, waarbij rekening is gehouden met verlies van arbeidsplaatsen in conventionele energiesectoren.

[32] Gevolgen van duurzame energiebronnen voor de werkgelegenheid. Het doel van de studie was een methodologie te ontwikkelen om de werkgelegenheid in duurzame-energietechnologieën aan de hand van het geïnstalleerd vermogen en miljoen EUR aan investeringen te berekenen. De ramingen zullen regelmatig worden bijgewerkt en gegevens over de werkgelegenheid zullen in het toezichtsysteem worden opgenomen.

De resultaten doen vermoeden dat in de periode 1999-2010 circa 530 000 banen kunnen worden gecreëerd in de duurzame-energiesector in de EU-15. Het is noodzakelijk dat de gegevens die direct verband houden met de in het witboek genoemde technologiesoorten verder worden ontwikkeld en uitgebreid, zodat beleidsmakers nauwkeurigere informatie over werkgelegenheid door middel van investeringen in duurzame energiebronnen kan worden verstrekt.

5.3. Concurrentie en overheidssteun

In het witboek werd gesproken over het grondbeginsel op basis waarvan de Commissie steun voor duurzame energie beoordeelt en dat is vastgelegd in de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, alsmede over het voornemen van de Commissie om passende wijzigingen ten gunste van duurzame energie tijdens de herziening van deze richtsnoeren in overweging te nemen. De Raad juichte deze benadering toe in zijn resolutie betreffende duurzame energiebronnen.

De Commissie discussieert nu met de lidstaten over ontwerpen voor herziene richtsnoeren. De herziening streeft naar een duidelijkere, meer alomvattende structuur en een betere integratie van milieukwesties in de beleidsterreinen energie en overheidssteun.

De nieuwe richtsnoeren moeten de werking van nationale staatssteunregelingen voor duurzame energiebronnen vergemakkelijken door duidelijke en gunstige regels te geven en tevens ervoor te zorgen dat er wordt voldaan aan de regels inzake overheidssteun in het Verdrag [33].

[33] Zie ook het Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening" - COM(2000) 769 def. van 29.11.2000.

5.4. Onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie

In het witboek werd vermeld dat er nog veel ruimte is voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie om technologieën te verbeteren, geschikte materialen voor de productie, het vervoer en het gebruik van energie te ontwikkelen, kosten te drukken en gebruikservaring op te doen in demonstratieprojecten. Het vijfde kaderprogramma biedt de mogelijkheid om OTO-activiteiten op het gebied van duurzame energiebronnen te financieren.

Het vijfde OTO-kaderprogramma (1998-2002) [34] werd gelanceerd in februari 1999. De activiteiten gericht op ontwikkelingen inzake energie en toepassingen zijn bijeengebracht in het subprogramma ENERGIE, in het thematische programma "Energie, milieu en duurzame ontwikkeling" [35]. Een van de twee kernactiviteiten in het kader van ENERGIE heeft betrekking op schonere energiesystemen, waaronder duurzame energie. Na de eerste oproep tot het indienen van voorstellen in maart 1999 had ongeveer 60% van de geselecteerde projecten betrekking op de ontwikkeling en marktpenetratie van duurzame-energietechnologieën. De toegekende communautaire steun bedroeg circa EUR135 miljoen, 67% van de beschikbare begrotingsmiddelen. Informatie over projectresultaten kan worden geraadpleegd in gegevensbank CORDIS.

[34] Besluit nr. 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002), PB L 26 van 1 februari 1999, blz. 1

[35] In de financiële vooruitzichten werd een budget van EUR1 042 miljoen uitgetrokken voor ENERGIE.

De uitnodigingen in 2000 omvatten specifieke activiteiten op het gebied van duurzame energiebronnen die de strategische doelstellingen van het witboek weerspiegelen: integratie van duurzame energiebronnen in gemeenschappen, bio-energie, biogas, enzovoorts. Voor 2001 en 2002 zijn nieuwe acties voorgesteld in een herzien werkprogramma (zie bijlage I).

5.5. Regionaal beleid

Zoals vermeld in het witboek, was de hervorming van het regionaal beleid in het kader van AGENDA 2000 een goede gelegenheid om de steunmogelijkheden voor duurzame energie uit te breiden, te consolideren en te verduidelijken en om binnen de energieprogramma's meer gewicht toe te kennen aan duurzame energie.

De nieuwe basisverordening met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling die in het kader van AGENDA 2000 is vastgesteld [36], vermeldt nu dan ook nadrukkelijk dat het EFRO de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen moet stimuleren en de omschrijving van het toepassingsgebied omvat steun op het gebied van hernieuwbare energiebronnen.

[36] Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, PB L 213 van 13.8.1999, blz. 1

Voor medefinanciering van programma's in het kader van de Structuurfondsen geldt als voorwaarde dat er ook rekening wordt gehouden met communautaire prioriteiten. Deze richtsnoeren werden door de Commissie uiteengezet in een mededeling "De Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de coördinatie ervan - Richtsnoeren voor programma's in de periode 2000-06" [37]. In de richtsnoeren werd de nadruk gelegd op de stimulering van hernieuwbare energiebronnen in het kader van de strategische prioriteit "regionaal concurrentievermogen", omdat zij onder meer bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van plaatselijke hulpbronnen en voor de beperking van de afhankelijkheid van energie-invoer. Voorts werd verwezen naar het witboek, waarin de lidstaten werden aangespoord ten minste 12% van de algehele begroting van de subprogramma's inzake energie voor de ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen te gebruiken.

[37] COM (1999) 344 def.

De lidstaten werken momenteel aan de operationele programma's voor de volgende programmeringsperiode van het Regionaal Fonds. Het is van essentieel belang dat de lidstaten gebruik maken van de nieuwe mogelijkheden voor de stimulering van hernieuwbare energiebronnen waarvoor de basisverordening de grondslag heeft gelegd.

5.6. Gemeenschappelijk landbouwbeleid en beleid inzake plattelandsontwikkeling

Het witboek wees erop dat de landbouw een sleutelfactor is bij de verwezenlijking van de doelstelling van een verdubbeling van het aandeel van duurzame energie, van 6% naar 12%, met het oog op de verwachte aanzienlijke bijdrage van biomassa.

Het hervormingspakket in het kader van AGENDA 2000 was daarom van essentieel belang voor de in het witboek uiteengezette strategie als geheel. De resultaten van AGENDA 2000 vormen zelfs enkele aanmoedigende stappen in de juiste richting.

Krachtens de steunregeling voor akkerbouwgewassen is het basispercentage van de braakleggingsverplichting vastgesteld op 10% tot 2006/2007 en mogen de lidstaten in het kader van de vrijwillige braaklegging op hun grondgebied een hoger percentage hanteren.

Aangezien de productie van energiegewassen op braakgelegde grond is toegestaan en voor braakleggingsbetaling in aanmerking komt, biedt de regeling mogelijkheden om energiegewassen te ontwikkelen en aldus de beschikbaarheid van grondstoffen te vergroten. De structuur van de braakleggingsbetalingen biedt echter geen specifieke stimulans tot de teelt van energiegewassen en zorgt niet voor het vereiste engagement van de landbouwsector om voor een lange tijdsperiode energiegewassen te telen.

Aan de andere kant mogen de lidstaten nationale steun betalen tot 50% van de aanplantkosten van meerjarige gewassen voor de productie van biomassa op braakgelegde grond. [38]

[38] Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, PB L 160 van 26.6.1999

De nieuwe verordening van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van voornoemde steunregeling voor de productie van niet-voedingsgewassen vormt een belangrijke verbetering van de omstandigheden op het gebied van de exploitatie van biogas, aangezien de productie en het gebruik van biogas nu op het landbouwbedrijf zelf mogelijk zijn. [39]

[39] Verordening (EG) nr. 2461/1999 van de Commissie van 19 november 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten, PB L 299 van 20.11.1999

Wat de mogelijkheden voor duurzame energiebronnen in het beleid inzake plattelandsontwikkeling betreft, spoort de nieuwe verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen [40] uitdrukkelijk ertoe aan niet-voedingsgewassen te produceren. Bij de opstelling van hun ontwikkelingsplannen kunnen de bevoegde nationale autoriteiten ertoe besluiten speciale aandacht te doen uitgaan naar de non-food sector. Investeringen in landbouwbedrijven ten gunste van de productie van bio-energie, bijvoorbeeld, komen in aanmerking voor steun. Ook kan steun worden verleend in het kader van de aanplanting van landbouwgrond door bij te dragen aan de aanplantkosten van snelgroeiende gewassen.

[40] PB L 160 van 26.6.1999

In haar mededeling over een "bosstrategie" [41] onderstreepte de Commissie dat het potentieel van bossen als energiebron, door houtteelt in korte omlopen of door het gebruik van bosresidu's, moet worden bevorderd. Voorts benadrukte de Commissie in haar mededeling "Wegen die naar een duurzame landbouw leiden" [42] de rol van biomassa bij de bestrijding van klimaatverandering en zij verwees daarbij naar de doelstellingen van het witboek over duurzame energiebronnen, waarbij klimaatverandering in het begrip duurzame ontwikkeling werden geïntroduceerd. Er werd ook beklemtoond dat een stijging van de exploitatie van biomassa uit bosresidu's tevens zou bijdragen tot het voorkomen van bosbranden, omdat deze vaak worden veroorzaakt door in de bossen achtergebleven houtafval. De genoemde mededelingen zijn ook nuttige richtsnoeren voor de selectie van projecten voor steun op het gebied van biomassa in het kader van communautaire programma's voor plattelandsontwikkeling.

[41] COM(98) 649 def.

[42] COM(1999) 22 def., 27.1.1999.

Vanuit operationeel oogpunt is het nuttig dat op initiatief van de Commissie een "Raadgevend comité inzake niet-voedingsgewassen en textielplanten", met een "Permanente werkgroep inzake duurzame energie", wordt ingesteld. Het Comité zal zorgen voor een doeltreffendere participatie van de partijen die betrokken zijn bij landbouw en duurzame energie, en meer bepaald biomassa.

Tot besluit kan worden gezegd dat er vooruitgang is geboekt bij de verbetering van de voorwaarden voor biomassa in het landbouwbeleid en de daarmee verband houdende beleidsterreinen. Om de doelstellingen van het witboek inzake biomassa te verwezenlijken, en ook gelet op het belang van biomassa binnen de sector van duurzame energiebronnen, zijn echter vele extra inspanningen nodig om deze voorwaarden verder te verbeteren.5.7. Buitenlandse betrekkingen

Het beleid inzake uitbreiding is gewijd aan kandidaat-landen en omvat specifieke maatregelen en fondsen. In het beleid inzake uitbreiding wordt de nadruk gelegd op de harmonisatie van de wetgeving, waaronder de communautaire wetgeving inzake energie. Daarnaast kunnen kandidaat-landen aan communautaire programma's deelnemen op basis van bilaterale protocollen.

Wat derde landen betreft, wordt het Verdrag van Lomé vervangen door een Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten [43]. De EOF-middelen worden nu via twee instrumenten beschikbaar gesteld: een bedrag voor niet-terugvorderbare steun en een bedrag voor risicodragend kapitaal en leningen aan de particuliere sector. De bestrijding van de armoede is de centrale doelstelling van het nieuwe partnerschap.

[43] Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap van de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten. COM(2000) 324 def. van 23.5.2000

De noodzaak de ontwikkeling van duurzame energiebronnen in industrie- en ontwikkelingslanden te bevorderen heeft veel aandacht gekregen tijdens de recente 68e Top van de G8 van 23 juli 2000 te Okinawa. Het "G8 Communiqué Okinawa 2000" bevat een milieuhoofdstuk. Punt 66 van het Communiqué is gewijd aan duurzame energiebronnen: "Wanneer we met elkaar en met bestaande instellingen samenwerken om investeringen in de ontwikkeling en het gebruik van duurzame energie, volgens eigen potentieel, te bevorderen en te vergemakkelijken, zal dit bijdragen tot het terugdringen van de problemen van klimaatverandering en luchtverontreiniging. Een groter gebruik van duurzame energiebronnen zal in het bijzonder de kwaliteit van het leven verbeteren, vooral in ontwikkelingslanden. Daarom roepen wij alle belanghebbenden ertoe op de belemmeringen vast te stellen en met oplossingen te komen om de voorziening en de verspreiding van duurzame energie in ontwikkelingslanden te verbeteren. Wij verzoeken de belanghebbenden aan een Task Force deel te nemen om concrete aanbevelingen te formuleren voor onze volgende Top met betrekking tot nieuwe wegen om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in ontwikkelingslanden beter aan te moedigen." De Commissie neemt aan de Task Force deel.

6. Ondersteunende maatregelen

In de jaren tachtig werd niet-technische communautaire steun voor hernieuwbare energiebronnen hoofdzakelijk verleend als onderdeel van begeleidende maatregelen in het kader van OTO-programma's, met name de programma's JOULE en THERMIE. In het begin van de jaren negentig stelde de Commissie voor om niet-technische programma's ter bevordering van de marktpenetratie van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiëntie vast te stellen. In 1993 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de beschikking betreffende het eerste ALTENER-programma ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap.

6.1. Het ALTENER-programma

In het witboek werd vermeld dat het ALTENER II-programma en het daarop volgende programma, opgenomen in het voorgestelde kaderprogramma Energie, een essentiële rol zouden spelen als basisinstrument voor het actieplan.

Het eerste ALTENER-programma had een looptijd van vijf jaar die verstreek op 31 december 1997. In mei 1998 stelde de Raad het daarop volgende programma 'ALTENER II' [44] vast, dat een looptijd van twee jaar had, van 1998 tot en met 1999. De vermelde algemene doelstelling van ALTENER II is een wezenlijke bijdrage te leveren aan de strategie en het actieplan van het witboek, inclusief de aanloopcampagne. Het programma zet de aanpak van het eerste ALTENER-programma voort door zich te concentreren op niet-technische belemmeringen (wetgeving inzake duurzame energiebronnen, marktmogelijkheden, milieuvoordelen, werkgelegenheid, normen, opleidingsstructuren, planning, monitoring, enz.), maar benadrukt daarnaast gerichte acties om de kloof tussen innovatieprojecten en grootschalige toepassingen kleiner te maken. In het kader van projectronde 1998/1999 zijn ongeveer 200 projecten geselecteerd en goedgekeurd die het actieplan met de aanloopcampagne rechtstreeks ondersteunen.

[44] Beschikking van de Raad 98/352/EG van 18 mei 1998 betreffende een meerjarenprogramma ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap (ALTENER II), PB L 159 van 3.6.98, blz. 53

In mei 2000 werd het ALTENER II-programma [45] verlengd tot 2002 in het kader van het nieuwe kaderprogramma Energie [46]. Er zal prioriteit worden toegekend aan de voortzetting en versterking van de ondersteuning van het proces van het witboek, in het bijzonder de aanloopcampagne. De financiële middelen ten bedrage van MEUR 77 (over vijf jaar, 1998-2002) zullen een bescheiden maar nuttige stijging van de bedrijvigheid mogelijk maken: het effect hiervan zal nog worden versterkt met behulp van meer specialiseerde/gerichte projecten. Er zijn ongeveer 400 voorstellen ontvangen in het kader van projectronde 2000.

[45] Beschikking van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2000 tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap (ALTENER II), PB L 79 van 30.3.2000, blz. 43.

[46] 1999/21/EG, Euratom: Beschikking van de Raad van 14 december 1998 tot vaststelling van een meerjarenkaderprogramma voor acties in de energiesector (1998-2002) en begeleidende maatregelen, PB L 7 van 13.1.1999, blz. 16-19

ALTENER II laat in beginsel de samenwerking met de geassocieerde landen uit Midden- en Oost-Europa en Cyprus toe, onder de voorwaarden voor hun deelname aan communautaire programma's ter voorbereiding van de toetreding die in afzonderlijke beschikkingen van de Raad worden vastgesteld.

De communautaire programma's die niet-technische belemmeringen beogen weg te nemen, en het ALTENER-programma in het bijzonder, hebben een belangrijke rol gespeeld, en doen dit nu nog steeds, bij het ondersteunen van projecten en acties die erop gericht zijn de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie voor duurzame energiebronnen voor te bereiden en te bevorderen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van wetgeving en de tenuitvoerlegging van deze wetgeving. Hun rol is ook van essentieel belang geweest voor het katalyseren van nationale, regionale en lokale inspanningen in de EU.

6.2. De gegevensbank AGORES

In het kader van het ALTENER II-programma werd het virtuele centrum "AGORES" opgericht en gefinancierd, om relevante informatie over duurzame energiebronnen beter te kunnen verspreiden. AGORES is het eerste knooppunt voor de verstrekking van informatie over communautaire en nationale strategieën, reglementering en programma's, voor de verspreiding van projectresultaten en voor de bevordering van contacten tussen de belangrijkste actoren. Hiertoe heeft AGORES ook automatische koppelingen met openbare lichamen, agentschappen, bedrijfsorganisaties, universiteiten en andere organisaties die werkzaam zijn op het gebied van duurzame energiebronnen.

6.3. Andere ondersteunende maatregelen

Diverse begeleidende maatregelen in het kader van andere communautaire programma's, zoals het vijfde OTO-kaderprogramma (zie 5.4), zijn gericht op de tenuitvoerlegging van het witboek en de aanloopcampagne.

Dergelijke begeleidende maatregelen worden meestal door de Commissie en door organisaties van de particuliere of openbare sector in de lidstaten gezamenlijk gefinancierd. Het gaat in het algemeen om de opstelling en publicatie van brochures, verhalen over goede praktijken en andere verslagen, alsmede conferenties, seminars en workshops. Daarnaast steunt het vijfde OTO-kaderprogramma enkele netwerken die hun ervaringen uitwisselen om de markten voor duurzame energie te bevorderen en hun groei te versnellen, zoals het OPET-netwerk en het Wave Energy-netwerk.

7. Aanloopcampagne

7.1. Doelstellingen voor 2003: een uitdaging

In het witboek werden de hoofdlijnen van een aanloopcampagne uiteengezet, met het doel de tenuitvoerlegging van grootschalige projecten in verschillende duurzame-energiesectoren te bevorderen en te versnellen en duidelijke signalen te geven voor een groter gebruik van duurzame energiebronnen.

De Raad verwelkomde het idee van de aanloopcampagne en verzocht de Commissie meer gedetailleerde voorstellen te formuleren. Het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité juichten de aanloopcampagne eveneens toe en stelden bijkomende doelstellingen voor. In antwoord op de resoluties van de instellingen van de EU publiceerden de diensten van de Commissie een werkdocument met nieuwe doelstellingen voor de campagne en bijzonderheden over de tenuitvoerlegging [47], zoals in het witboek was aangekondigd.

[47] Werkdocument van de Commissie - Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen (een communautaire strategie en een actieplan) - Aanloopcampagne, SEC (1999) 504

De campagne loopt van 2000 tot 2003 en richt zich op in getallen uitgedrukte doelstellingen voor diverse belangrijke sectoren van duurzame energie. Naast deze belangrijke energiesectoren, is een in het witboek vastgesteld doel van de aanloopcampagne het selecteren van "100 gemeenschappen" die streven naar een volledige voorziening van elektriciteit uit duurzame energiebronnen. De "100 gemeenschappen"-actie, zoals aanvankelijk voorgesteld in het witboek, heeft reeds veel belangstelling gewekt in de EU. De "100 gemeenschappen"-actie zou ook een ijkpunt kunnen zijn voor gedecentraliseerde energievoorziening. Als onderdeel van de actie "100 gemeenschappen" wordt een aantal proefgemeenschappen, -regio's, -steden en -eilanden geselecteerd waarvoor een volledige voorziening van elektriciteit uit duurzame energie redelijkerwijs haalbaar is.

De rol van de Commissie bestaat erin het kader vast te stellen, waar nodig technische en financiële hulp te verlenen, en de activiteiten te coördineren. De communautaire middelen die voor de bevordering van duurzame energiebronnen beschikbaar zouden kunnen worden gesteld uit de uiteenlopende financiële instrumenten (Structuurfondsen, het vijfde OTO-kaderprogramma en steunprogramma's zoals ALTENER), zijn geraamd op EUR 987,5 miljoen voor de periode 1999-2003 en overeenkomstig de financiële vooruitzichten [48]. De promotie-instrumenten van de campagne worden gefinancierd uit het ALTENER-programma.

[48] Zie SEC(1999) 504, blz. 26, Tabel 2, Scenario openbare steun.

De rol van de lidstaten in deze gecoördineerde actie zal cruciaal zijn, namelijk doelstellingen van de campagne bevorderen en activiteiten op nationaal niveau coördineren. Hoewel de rol van de openbare sector essentieel is, is de promotie van de campagne er vooral op gericht de particuliere sector te helpen en te ondersteunen en alle belanghebbende partijen bij de bevordering van duurzame energiebronnen te betrekken.

Integratie van duurzame energie in 100 gemeenschappen

Met betrekking tot de doelstellingen kan worden bevestigd dat de doelstelling van een "volledige voorziening van elektriciteit uit duurzame energiebronnen in 100 gemeenschappen" zeker zal worden verwezenlijkt in 2003. De partnerschappen voor duurzame energie met dergelijke gemeenschappen komen reeds snel tot stand en er zijn meer dan 100 potentiële kandidaten geselecteerd.

In 2001 worden in het kader van het vijfde OTO-kaderprogramma acties gelanceerd die zijn gericht op geïntegreerde systemen voor steden en regionale gebieden. Er zijn ook specifieke acties gepland in het kader van het ALTENER-programma.

Kernactiviteiten tijdens de aanloopcampagne

De doelstellingen van de aanloopcampagne voor belangrijke sectoren die tegen 2003 moeten worden verwezenlijkt, zijn vastgesteld op percentages tussen 15% en 25% van de algemene doelstellingen van het witboek voor 2010. De conclusies in hoofdstuk 3 over de geboekte vooruitgang met betrekking tot de doelstellingen voor 2010 zijn alleszins van toepassing op de doelstellingen van de aanloopcampagne, maar tussentijdse doelstellingen voor 2003 geven een beter beeld van de geboekte vooruitgang op korte/middellange termijn.

1 000 000 fotovoltaïsche systemen

Deze doelstelling is gelijk aan een geïnstalleerd vermogen van 1 000 MWp, waarvan slechts 650 MWp zal worden geïnstalleerd in de EU. De overige 350 MWp zal in derde landen worden geïnstalleerd. Het geïnstalleerd vermogen in de EU bedroeg meer dan 100 MWp in 1998.

Nieuwe nationale programma's - Duitsland, Italië, enz.- kunnen de marktpenetratie van PV bevorderen. Daarnaast vinden pioniersprojecten plaats, zoals het Hesse-project in Duitsland (1 MW geïnstalleerd vermogen in één gebouw) of het HIP-HIP-project (een Europees consortium dat 3MWp installeert in het kader van het vijfde OTO-kaderprograma). Steden zoals Barcelona hebben een verplichting tot de installatie van PV-systemen in nieuwe gebouwen ingevoerd en er is 3-4 MWp aan geïnstalleerd vermogen gepland. In het kader van het vijfde OTO-kaderprogramma zal een actie worden gelanceerd die is gericht op ECO-gebouwen waarbij prioriteit wordt toegekend aan zowel fotovoltaïsche als thermische omzetting.

15 miljoen m2 zonnecollectoren

In 1998 waren in Europa voor 9 miljoen m2 zonnecollectoren geïnstalleerd.

Er worden nationale en regionale programma's uitgevoerd of ontwikkeld in de lidstaten -Oostenrijk, Frankrijk (eilanden), Italië (Commune solarizzato) en Spanje (Andalucia en steden) - en in enkele Europese steden is passende wetgeving ingevoerd. Toch zijn verdere promotie-activiteiten en marktmechanismen vereist.

10 000 MW aan windparken

In 1999 was 9 645 MW geïnstalleerd. De doelstelling is dus drie jaar eerder verwezenlijkt.

10 000 MWth aan biomassa-installaties met warmtekrachtkoppeling

Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar.

1 000 000 woningen verwarmd met biomassa

Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar.

1 000 MW aan biogasinstallaties

De herwinning van stortplaatsgas, rioleringsslib, landbouwresidu's en agro-voedingsindustrie vertegenwoordigden samen een geïnstalleerd vermogen van circa 700 MW in de EU in 1998. Verwacht wordt dat de biogasproductie zal toenemen na nieuwe specifieke regelgeving voor afvalstoffen in relatie tot de landbouw.

5 miljoen ton vloeibare biobrandstoffen

Deze doestelling is gelijk aan 5 Mtoe. In 1998 was er in de EU 0,45 Mtoe. Ondanks de lage marktpenetratiegraad wordt verwacht dat de productie van vloeibare biobrandstoffen zal toenemen door de huidige hoge olieprijs en betere landbouwwetgeving, met name inzake het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen.

Conclusie:

* de doelstelling voor windenergie is reeds verwezenlijkt;

* fotovoltaïsche en thermische omzetting doen het goed in sommige afgelegen gebieden met passende wetgeving en promotiemaatregelen, hoofdzakelijk op regionaal en lokaal niveau;

* de doelstellingen voor biomassa - ten aanzien waarvan een specifiek onderzoek nodig is om de statistische gegevens aan te vullen - moeten nauwgezet worden gevolgd. Biogas doet het duidelijk goed. Biomassa moet op het gebied van ruimteverwarming concurreren met aardgas. Secundaire biomassa voor warmtekrachtkoppeling is afhankelijk van het succes van specifieke landbouwmaatregelen - bosresidu's, non-food, enz.;

* er wordt een promotiecampagne gelanceerd die is gericht op succesverhalen, voornamelijk over regelgeving van lokale overheden.

7.2. Het partnerschap voor duurzame energie

Tijdens de aanloopcampagne moeten investeringsmogelijkheden met behulp van promotie- en PR-activiteiten onder de aandacht worden gebracht. Hiertoe is een regeling in het leven geroepen voor partnerschappen voor duurzame energie met overheidsinstanties, energie-agentschappen, de industrie en andere belangrijke actoren.

Het grootste deel van de totale investeringen die nodig zijn om de doelstellingen van de aanloopcampagne en het witboek te verwezenlijken, zal naar verwachting afkomstig zijn van de particuliere sector; de overheidsprogramma's en regelingen ter bevordering van particuliere investeringen zullen op één lijn moeten worden gebracht, evenals het pakket promotie-activiteiten dat een wezenlijk deel van de aanloopcampagne vormt. Zowel de promotie-activiteiten als de aanvullende openbare middelen concentreren zich op de belangrijkste sectoren (zonne-energie, windenergie en biomassa en integratie van duurzame energiebronnen in 100 gemeenschappen), om het effect te versterken en de gecoördineerde inspanningen zichtbaarder te maken.

Actoren betrokken bij de aanloopcampagne worden "partners" op communautair niveau door een verklaring omtrent het partnerschap voor duurzame energie te ondertekenen. Hierin worden de activiteiten, programma's of initiatieven beschreven die hun bijdragen aan de aanloopcampagne vormen. Het partnerschap voor duurzame energie is bedoeld om investeringen te stimuleren en de Europese dimensie van zowel openbare als particuliere initiatieven in belangrijke sectoren van de aanloopcampagne te onderstrepen. Potentiële partners zijn: nationale, regionale en lokale autoriteiten, energie-agentschappen, de industrie (inclusief nutsbedrijven, oliemaatschappijen en fabrikanten), landbouworganisaties, enz.

In juli 2000 waren meer dan 30 partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie getekend. Het gaat hierbij om regionale programma's, fabrieksnijverheid met betrekking tot olie en duurzame energiebronnen, nationale agentschappen en steden met programma's in het kader van de actie "volledige voorziening van elektriciteit uit duurzame energiebronnen voor 100 gemeenschappen". Deze actie was zeer succesvol, wat enerzijds het dynamisme van Europese steden en anderzijds het grote potentieel voor een groter gebruik van duurzame energiebronnen in steden bevestigt.

Vóór juli 2000 ondertekende partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie

* Nationaal: 4 partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie (ES, FR, FI, SW);

* Regionaal: 4 partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie (ES, DE, EL);

* Lokaal: 15 partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie (SW, DE, DK, IT, ES, EL);

* Industrie: 5 partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie (BE, ES, IT, FR);

* Verspreiding in de EU: 2 partnerschapsovereenkomsten voor duurzame energie (DK, NL);

Waarvan:

* volledige voorziening van elektriciteit uit duurzame energiebronnen in 100 gemeenschappen: 11 partnerschappen voor duurzame energie.

Er zijn reeds enkele promotie-instrumenten gelanceerd om het partnerschap voor duurzame energie te flankeren:

* Er is een logo voor de aanloopcampagne ontworpen.

* De eerste onderscheidingen in het kader van de aanloopcampagne zullen worden uitgereikt aan actoren die met eigen initiatieven bijdragen tot de aanloopcampagne.

* Er zal jaarlijks een speciale catalogus worden gepubliceerd waarin alle partnerschappen voor duurzame energie worden beschreven.

* Er worden videobanden geproduceerd.

* Er wordt gewerkt aan een communicatieplan voor promotie-activiteiten voor de gehele Gemeenschap.

De promotie-instrumenten en -activiteiten worden gefinancierd uit het ALTENER-programma.

8. Conclusies en aanbevelingen voor de toekomst

Sinds de publicatie van het witboek hebben belangrijke beleidsontwikkelingen onderstreept dat hernieuwbare energiebronnen een sleutelrol hebben bij de waarborging van de voorziening van duurzame energie in de Gemeenschap, de versterking van de sociale en economische samenhang, de ontwikkeling van de Europese industrie en de bevordering van de werkgelegenheid. Het ondertekenen van het Protocol van Kyoto en de integratie van milieu in andere beleidsterreinen, waaronder energie, zijn in dit verband twee belangrijke initiatieven. De bijdrage van duurzame energie aan duurzaamheid wordt algemeen aanvaard op internationaal niveau.

Er is zowel op communautair als op nationaal niveau vooruitgang geboekt op de belangrijke beleidsterreinen waarnaar speciale aandacht is uitgegaan in het witboek en het actieplan.

Aangemoedigd door het witboek, ontwikkelen en versterken de overheidsinstanties in de lidstaten strategieën, doelstellingen en, in sommige gevallen, passende wetgeving voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen. Het witboek is in de laatste drie jaren een vast ijkpunt geworden en het heeft de ontwikkeling van beleid op lokaal, regionaal en nationaal niveau bevorderd.

Communautaire steuninstrumenten beginnen de gunstige wisselwerking tussen lidstaten op het gebied van succesvolle beleidslijnen, wetgeving, maatregelen, programma's en innovatieve pioniersprojecten inzake duurzame energiebronnen te versterken. Deze instrumenten zijn de aanloopcampagne, het vijfde OTO-kaderprogramma en het ALTENER-programma. Bij deze promotie-activiteiten wordt de Gemeenschap bijgestaan door toonaangevende actoren uit de industrie, verenigingen, niet-gouvernementele organisaties en overheidsinstanties in het kader van de regeling voor partnerschappen voor duurzame energie. Bijzonder opvallend is de participatie van steden en andere gemeenschappen.

Ofschoon deze ontwikkelingen reeds hebben geleid tot een toename van het aandeel van duurzame energiebronnen in het totale energieverbruik in de Gemeenschap, kunnen hun gevolgen in dit vroege stadium van de tenuitvoerlegging van de communautaire strategie niet ten volle worden beoordeeld.

De marktpenetratiegraad van duurzame energiebronnen neemt, gemiddeld, toe in de EU-15, maar deze groei is nog niet voldoende. De beschikbare statistische gegevens laten twee belangrijke kenmerken zien: ten eerste, de onbetwistbare aanloop van windenergie en, ten tweede, de expansiecijfers, hoger dan het Europees gemiddelde, die in lidstaten met een pro-actief beleid inzake duurzame energie worden bereikt. Daarnaast houdt het gebruik van duurzame energiebronnen in gemeenschappen (regio's, eilanden en steden) rechtstreeks verband met de aanwezigheid van pro-actieve beleidslijnen op lokaal niveau.

Het is in dit stadium echter nog lang niet zeker dat de indicatieve doelstelling van het witboek, namelijk een bijdrage van duurzame energiebronnen aan het totale bruto binnenlands verbruik in de EU ten belope van 12%, kan worden verwezenlijkt in de periode tot 2010. Deze doelstelling zal met name niet kunnen worden verwezenlijkt, als het bruto energieverbruik de huidige stijgende trend blijft volgen en maatregelen voor het beheer van de vraag en energie-efficiëntie niet streng worden toegepast. Met de in het Groenboek [49] gegeven analyse moet op objectievere wijze worden aangetoond dat de Europese Unie, wat het energieaanbod betreft, maar zeer weinig manoeuvreerruimte heeft. Ook moet aldus op onpartijdige wijze worden aangetoond dat de zware inspanningen die men zich ten gunste van de hernieuwbare energiebronnen moet getroosten, wegens de toenemende vraag, toch beperkt zullen blijven. Er zal naar moeten worden gestreefd de energievraag zodanig te sturen dat de verbintenissen van Kyoto in acht worden genomen en de energievoorziening veilig wordt gesteld.

[49] COM(2000) 769 def. van 29.11.2000. Groenboek "Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening"

Hoewel er vooruitgang is geboekt, zijn er nog vele inspanningen vereist om de doelstellingen van het witboek op communautair niveau en in de nationale beleidslijnen van de lidstaten te verwezenlijken.

Toekomstige inspanningen op communautair niveau en in de lidstaten moeten gericht zijn op het volgende:

De lidstaten moeten afzonderlijke strategieën en doelstellingen voor duurzame energiebronnen vaststellen, zoals verzocht in het voorstel voor een richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Bij de vaststelling van deze doelstellingen moeten zij zich echter niet alleen richten op elektriciteit, maar ook op de sectoren verwarming, koeling en vervoer.

De maatregelen van de lidstaten in reactie op de communautaire maatregelen, met name op het gebied van de structuurfondsen voor de periode 2000-2006, moeten pro-actief zijn ten aanzien van de installatie van nieuw vermogen aan duurzame energie in de lidstaten.

De biomassasector heeft het grootste potentieel van alle duurzame energiebronnen. Terwijl de gevolgen van de nieuwe regelgeving in het kader van het GLB nog onduidelijk zijn, is het dus noodzakelijk dat biomassa speciale aandacht krijgt en dat de kadervoorwaarden verder worden verbeterd. Zo moet de productie van energiegewassen worden aangemoedigd en moet de energiebelasting ten gunste van biobrandstoffen worden herzien.

De Commissie zal voor de bouwsector, die meer dan een derde van het totale energieverbruik in de gehele EU vertegenwoordigt, voorstellen formuleren, om de ervaringen die in specifieke demonstratiesites worden opgedaan, te verbeteren en op communautair niveau te verpreiden.

De Gemeenschap moet, op internationaal niveau, een voortrekkersrol vervullen op het gebied van duurzame en milieuvriendelijke energieregelingen ter ondersteuning en financiering van programma's voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen. Een eerste bouwsteen vormt de G8 Task Force voor duurzame energiebronnen, die is opgericht na de laatste G8-top in Okinawa.

Wat de ondersteunende maatregelen betreft, moeten communautaire programma's voor duurzame energiebronnen erop gericht zijn pro-actieve maatregelen in de lidstaten met behulp van een vruchtbare wisselwerking van goede en succesvolle praktijken tussen de lidstaten te versterken, energie in stadsplanning te laten opnemen, passende normen, codes en richtsnoeren tot stand te brengen en gerichte ;campagnes te lanceren.

Voorts moet het wegnemen van wettelijke en administratieve belemmeringen gepaard gaan met innovatieve marktmechanismen op communautair niveau. Dit geldt met name voor de fiscale sector. Aangezien duurzame energiebronnen van nature gedecentraliseerd en lokaal beschikbaar zijn, moeten technologische verbeteringen en niet-technische belemmeringen evenveel aandacht krijgen. Communautaire steun moet op belangrijke gebieden worden voortgezet en versterkt.

De vorderingen in de periode 1997-2000 laten een bescheiden groei van het gebruik van duurzame energiebronnen op wereldniveau en een indrukwekkende stijging in sommige specifieke sectoren en landen zien. Verder hebben de instellingen van de EU bevestigd dat de doelstelling van een aandeel van duurzame energiebronnen in de energiemix van 12% tegen 2010, die is voorgesteld in het in 1997 gepubliceerde witboek "Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen", ambitieus maar realistisch blijft, mits er passende maatregelen worden getroffen en versterkt op communautair niveau. Het is duidelijk dat er vele extra inspanningen nodig zijn om deze doelstelling te verwezenlijken.

TABEL 1

Energieproductie uit duurzame energiebronnen in EU-15

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Eurostat

TABEL 2

Energieproductie uit duurzame energiebronnen in EU-15, per sector

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Eurostat

GRAFIEK 3

Verschillen in elektriciteitsopwekking in TWh, 1997/1998

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

GRAFIEK 4

Ramingen met betrekking tot windenergie

TABEL 5

Geïnstalleerd vermogen aan windenergie in MW

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TABEL 6

Gevolgen van de doelstellingen van het witboek voor de nettowerkgelegenheid

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerking: met uitzondering van grote waterkrachtinstallaties en aardwarmte

BIJLAGE I

ACTIEPLAN VOOR DUURZAME ENERGIEBRONNEN 1998-2010

(incl. maatregelen die zijn getroffen na de goedkeuring van het witboek)

ACTIEPLAN // Status

1. Doelstellingen en strategieën //

ENERGIE VOOR DE TOEKOMST: ENERGIEBRONNEN - Witboek voor een communautaire strategie en een actieplan

Werkdocument van de Commissie - Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen (een communautaire strategie en een actieplan) - Aanloopcampagne // COM(97)599 def. 26/11/97

SEC(99)504 14.04.99

De lidstaten stellen eigen doelstellingen vast voor 2005 en 2010 en bepalen hun strategie // Zie bijlage II

2. Maatregelen met betrekking tot de interne markt //

Eerlijke toegang van duurzame energiebronnen tot de elektriciteitsmarkt

Werkdocument van de Europese Commissie - Elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de interne markt voor elektriciteit, SEC (1999), 470 def.

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt //

SEC(99) 470 def. 13/04/99

COM(00)279 def. 10/05/00

Herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten // Voorstel voor een gewijzigde richtlijn (COM/97/30)

Aanloopsubsidies voor nieuwe productie-installaties. Oprichting van kleine en middelgrote ondernemingen en nieuwe arbeidsplaatsen

Ontwerp herziene richtsnoeren inzake overheidssteun voor milieubescherming //

Oktober 2000

Ontwikkeling of/en harmonisatie van "gouden" of "groene" fondsen // Zie voorstel COM(00)279 def. 10/05/00

Bevordering van biobrandstoffen voor het vervoer // Richtlijn 98/69/EEG, PB L 350 van 28.12.1998

Bevordering van biobrandstoffen als vloeibare brandstof met laag zwavelgehalte // Richtlijn 98/70/EEG PB L 350 van 28.12.1998

Uitbreiding van de werkingssfeer van de SAVE-richtlijn tot passieve en actieve zonnesystemen in gebouwen, zodat rekening wordt gehouden met de energiebesparingen voor verwarming en koeling // Voorstel voor wijziging van Richtlijn 93/76/EC (1998)

Uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn tot bouwmaterialen met lage intrinsieke energie-inhoud // Voorstel voor wijziging van Richtlijn 89/106/EC (1998)

3. Integratie in andere communautaire beleidsterreinen //

Milieu:

Opneming van maatregelen voor duurzame energie in de algemene strategie ter bestrijding van klimaatverandering

98/C 372/07 Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verbranding van afval, PB C 372 van 2.12.1998, blz.. 11

Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, PB L 182 van 16.7.1999, blz.. 1

Groenboek over de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het beleid en de maatregelen van de EU om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen - Naar een Europees Programma inzake Klimaatverandering (EPK) //

Mededeling van de Commissie COM(97)481

PB C 372 van 2.12.1998, blz. 11

1999/31/EG 26/04/99

COM(2000)87 8.3.2000

COM(2000)88 8.3.2000

Onderzoek en technologische ontwikkeling:

Besluit nr. 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002), PB L 26 van 1.2.1999, blz.. 1 //

182/1999/EG 22/12/98

Regionaal beleid:

Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, PB L 213 van 13.8.1999, blz.. 1

Mededeling van de Commissie "De Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de coördinatie ervan - Richtlijnen voor programma's in de periode 2000-06" //

1783/1999 12/07/99

Nog niet goedgekeurd

Landbouwbeleid:

98/235/EC: Besluit van de Commissie van 11 maart 1998 betreffende de werkzaamheden van de raadgevende comités op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, PB L 088 van 24.03.1998, blz.. 0059 - 0071

Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie - COM (1998) 649 van 18.11.1998

Mededeling van de Commissie "Wegen die naar een duurzame landbouw leiden", COM (1999)22 van 27.1.1999

Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, PB L 160 van 26.6.199, blz.. 1

Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, PB L 160 van 26.6.199, blz. 80

Verordening (EG) nr. 2461/1999 van de Commissie van 19 november 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten, PB L 299 van 20.11.1999, blz. 16 //

98/235/EG 11/03/98

COM (1998)649 18/11/1998

COM (1999)22 27/01/99

1251/1999 17/05/99

1257/1999 17/05/99

2461/1999 19/11/99

1251/1999 20/11/99

Buitenlandse betrekkingen:

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap van de Partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten //

COM(2000)324 23/05/00

Uitbreiding:

Voldoende financiering uit TACIS en PHARE voor duurzame energie om protocols ten uitvoer te kunnen leggen voor het openstellen van de EU-steunprogramma's ALTENER en SYNERGY voor geassocieerde landen. Passende overeenkomsten met mediterrane landen en andere regio's. Samenwerking bij de tenuitvoerlegging van het World Solar Programme 1996-2005. //

Specifieke protocols

Mededeling

5. Ondersteunende maatregelen //

Het ALTENER-programma:

98/352/EG: Beschikking van de Raad van 18 mei 1998 betreffende een meerjarenprogramma ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap (Altener II), PB L 159 van 03.06.1998, blz. 0053 - 0057

Beschikking nr. 646/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2000 tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter ebvordering van duurzame energiebronnen in de Gemeenschap (ALTENER) (1998 - 2002) PB L 079 van 30.03.2000, blz. 0001 - 0005

Het vijfde kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie

Begeleidende maatregelen

Nieuwe gerichte acties :

- Integratie van duurzame energiebronnen in gebouwen;

- Gedecentraliseerde en kleinschalige gecentraliseerde productie van elektriciteit uit duurzame energiebronnen in insulaire en afgelegen gebieden;

- Bio-energie voor de productie van elektriciteit en verwarming/koeling;

- Integratie van duurzame energiebronnen in gemeenschappen;

- Elektriciteit en verwarming uit biomassa in plattelandsgebieden. //

98/352/EG: Beschikking van 18 mei 1998

Beschikking nr. 646/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2000

Oproepen tot het indienen van voorstellen 2001-2002

Klanteninformatiecampagnes. Gerichte informatiecampagne over milieu bescherming met energieterugwinning

- Gerichte informatie voor de voornaamste belanghebbenden // Oproepen tot het indienen van voorstellen

Totstandbrenging van Europese normen en certificatie

- Normen voor apparatuur voor thermische omzetting van energie

- Normen voor apparatuur voor fotovoltaïsche omzetting van energie

- Normen voor windturbines

- Normen voor biodiesel

- Normen voor vaste biomassa // CEN en CENELEC

2000

2001

2001

2002

2002

Betere positionering van duurzame energie op de markt van institutionele banken en commerciële financiering door de ontwikkeling van regelingen waardoor investeringen in duurzame-energieprojecten worden vergemakkelijkt // Overeenkomsten en projecten

Oprichting van een virtueel centrum "AGORES" voor de verzameling en verspreiding van informatie // AGORES, gelanceerd in april 2000

6. Aanloopcampagne - 2000-2003 //

Partnerschap voor duurzame energie

- nationale, regionale, plaatselijke autoriteiten, industrie, verenigingen, enz..

- verwachtingen: jaarlijks 50 partnerschappen voor duurzame energie // Gelanceerd in 1999

30 partnerschappen voor duurzame energie in juli 2000

Logo aanloopcampagne // Gelanceerd in 1999

Onderscheidingen aanloopcampagne // Eerste: oktober 2000

Catalogus aanloopcampagne // Eerste: oktober 2000

Bevordering:

- vruchtbare wisselwerking tussen de beste beleidslijnen en andere lopende programma's in de lidstaten;

- integratie van duurzame energiebronnen in steden (beleid inzake duurzaam afval/biogas en zonne-energie in gebouwen);

- Beste praktijken in met primaire en secundaire biomassa verband houdende sectoren (vloeibare biobrandstoffen, strohalmen, residu's uit olijven, houtresidu's, enz.)

- Beste praktijken in openbare gebouwen (scholen, ziekenhuizen, hotels, kantoren) //

Informatie over de aanloopcampagne Campagne 2000-2003

7. Vervolgcontrole //

Regeling voor het toezicht op vooruitgang // Toezichtregeling in voorbereiding: september 2000

Verbetering van gegevensverzameling en statistieken

- Overeenkomst tussen het communautaire bureau voor de statistiek en de lidstaten ter invoering van een nieuwe vragenlijst over duurzame energiebronnen voor de verzameling van officiële gegevens //

Van kracht voor statistische gegevens voor 2001

Coördinatie tussen Commissiediensten // Bijeenkomst 16/7/98

Bijeenkomst 28/6/99

September 2000

Oprichting van een werkgroep voor duurzame energie, met jaarlijkse bijeenkomsten waarbij de Commissie en de lidstaten betrokken zijn // Bijeenkomst 19/03/98

Bijeenkomst 19/05/99

Oktober 2000

Geregelde rapportage aan de instellingen van de Unie

- Mededeling aan het Europees Parlement en aan de Raad // September 2000

BIJLAGE II

Huidige beleidslijnen en doelstellingen in de lidstaten en in Noorwegen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

Afkortingenlijst

ACS : Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan

CHP : Combined Heat and Power, warmtekrachtkoppeling

COP : Conference of the Parties, Conferentie van de Partijen

EFRO : Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EOF : Europees Ontwikkelingsfonds

EOGFL : het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw

ETBE : Ethyl Tributhyl ether

GLB : gemeenschappelijk landbouwbeleid

MSW : Municipal Solid Waste, stedelijk vast afval

OPET : Organisation Promotion of Energy and Technology

OTO: onderzoek en technologische ontwikkeling

PV : Photo Voltaic, fotovoltaïsch