Home

Voorstel voor een besluit van de Raad over het sluiten van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

Voorstel voor een besluit van de Raad over het sluiten van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

Voorstel voor een besluit van de Raad over het sluiten van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk /* COM/2000/0873 def. - CNS 2000/0350 */

Publicatieblad Nr. 213 E van 31/07/2001 blz. 0005 - 0012


Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over het sluiten van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Inleiding

De Commissie stelt een besluit van de Raad voor tot sluiting namens de Europese Gemeenschap van de overeenkomsten betreffende de deelname van 13 kandidaat-landen aan het Europees Milieuagentschap. De Commissie onderhandelde met alle 13 kandidaat-landen op basis van het door de Raad gegeven mandaat. De Commissie heeft de onderhandelingen betreffende de deelname aan het Europees Milieuagentschap afgerond met 13 landen, namelijk Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Cyprus, Estland, Hongarije, Malta, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, de Slowaakse Republiek en Turkije. De onderhandelingen werden afgerond met de ondertekening van de slotakte als opgenomen in de bijlage door elf kandidaat-landen en de Commissie op 9 oktober 2000. Polen ondertekende op 16 november 2000 en Litouwen op 24 november 2000.

Het Europees Milieuagentschap is het eerste van 11 communautaire agentschappen die moeten worden opengesteld voor de deelname van kandidaat-landen.

2. Pretoetredingsstrategie

2.1. Agenda 2000

In Agenda 2000 heeft de Commissie het standpunt verdedigd dat de deelname van de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa aan de programma's ter uitvoering van het acquis "een nuttige voorbereiding vormt die de kandidaat-lidstaten en hun burgers vertrouwd maakt met het beleid van de Unie en de aanpak die daar wordt gehanteerd". Dit is een van de belangrijkste instrumenten om de kandidaat-lidstaten beter in staat te stellen het acquis niet alleen in eigen nationaal recht om te zetten, maar het ook ten uitvoer te leggen.

2.2. De conclusies van de Europese Raad

De Europese Raad (Luxemburg 1997) heeft van de deelname aan de communautaire programma's en agentschappen een instrument van de geïntensiveerde pretoetredingsstrategie gemaakt. De Europese Raad heeft in zijn conclusies gesteld dat de kandidaat-lidstaten overeenkomstig per geval te nemen besluiten aan de communautaire agentschappen moeten kunnen deelnemen.

Voor Cyprus en Malta is een bijzondere pretoetredingsstrategie ontwikkeld, waarbij het accent werd gelegd op de deelname aan bepaalde communautaire programma's en agentschappen en werd gesteld dat voor deze landen dezelfde aanpak moest worden gevolgd als voor de kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa.

Wat Turkije betreft, bevestigde de Europese Raad (Helsinki 1999) de inclusieve aard van het toetredingsproces met 13 kandidaat-landen, waaronder Turkije. Turkije is een kandidaat-land dat op basis van dezelfde criteria als worden toegepast op de andere kandidaat-landen, lid van de Unie kan worden. Turkije kan voordeel halen uit een pretoetredingsstrategie en krijgt ook de gelegenheid om in het kader van het toetredingsproces deel te nemen aan communautaire programma's en agentschappen.

3. Besluit van de Raad tot machtiging van de Commissie om onderhandelingen te voeren over de deelname van kandidaat-landen aan het EEA

Op basis van het voorstel van de Commissie SEC (1999) 1218 van 27 juli 1999 besloot de Raad op 14 februari 2000 de Commissie te machtigen onderhandelingen te voeren over de deelname aan het Europees Milieuagentschap van landen die kandidaat zijn voor toetreding. Het doel daarvan was hen de gelegenheid te geven nog vóór toetreding deel te nemen aan de werkzaamheden van het Europees Milieuagentschap. In de onderhandelingsrichtsnoeren staat dat de Commissie de kandidaat-landen dezelfde voorwaarden moet bieden als die welke gelden voor de deelname van derde landen die lid van de Europese Economische Ruimte zijn (protocol 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte). Met name dient het feit dat deze landen zonder stemrecht zitting hebben in de Raad van Bestuur van het agentschap en financieel bijdragen tot de activiteiten van het agentschap in aanmerking te worden genomen.

4. de onderhandelingen

De Commissie heeft op basis van het mandaat met alle kandidaat-landen onderhandeld. De onderhandelingen over de deelname aan het Europees Milieuagentschap zijn afgerond met alle 13 landen, namelijk Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Cyprus, Estland, Hongarije, Malta, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, de Slowaakse Republiek en Turkije. Er zijn bilaterale ontwerpovereenkomsten goedgekeurd en de kandidaat-landen en de Gemeenschap dienen nu de ontwerpovereenkomsten te ratificeren.

5. ontwerpovereenkomst

De Commissie heeft met de landen waarmee onderhandelingen zijn gevoerd, ontwerpovereenkomsten gesloten waarin de kandidaat-landen dezelfde voorwaarden worden geboden als gelden voor de deelname van derde landen die lid van de Europese Economische Ruimte zijn.

In de overeenkomsten staat dat de kandidaat-landen die aan het Europees Milieuagentschap deelnemen ook deelnemen aan het werkprogramma van het agentschap, waarbij zij tevens moeten voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het reglement van het agentschap.

De kandidaat-landen moeten een infrastructuur tot stand brengen voor het verstrekken van eenvormige milieugegevens over de toestand van het milieu op hun grondgebied. Ieder kandidaat-land draagt financieel bij tot het agentschap om de kosten van zijn deelname te dekken. Zij hebben ook zonder stemrecht zitting in de Raad van Bestuur van het agentschap tot zij lid van de Unie worden.

De overeenkomsten zijn opgesteld voor een onbeperkte termijn, tot de kandidaat-landen lid van de Europese Unie worden.

De partijen keuren de overeenkomst goed overeenkomstig hun eigen procedures. Zij treedt in werking als beide partijen elkaar in kennis hebben gesteld van het feit dat hun respectieve procedures zijn voltooid.

Het agentschap handelt ten aanzien van zijn leden die kandidaat-landen zijn, op dezelfde wijze als ten aanzien van lidstaten van de Unie en zorgt met name voor een gelijke behandeling wat betreft de toelevering van milieu-informatie en analyses, het ter beschikking stellen van personeel, contracten met derden en de aanwijzing van thematische centra.

6. Sluiting van de overeenkomsten

6.1. Juridische grondslag

Onderhandelingen waarmee het agentschap kan worden opengesteld voor de deelname van de kandidaat-landen zijn mogelijk krachtens artikel 19 van Verordening (EEG) 1210/1990 van de Raad als gewijzigd bij Verordening 933/1999 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap.

De tekst in bovengenoemd artikel bevat de vereiste procedureregels voor het openstellen van het agentschap voor landen die geen lid van de Unie zijn maar met de Gemeenschap en de lidstaten de belangstelling voor de doelstellingen van het agentschap delen. De tussen dergelijke landen en de Gemeenschap gesloten overeenkomsten dienen de procedures van artikel 300 van het Verdrag te volgen.

De Europese Commissie heeft, op basis van de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad, de onderhandelingen met alle 13 kandidaat-landen afgerond.

Als vervolg daarop stelt de Commissie nu een besluit van de Raad voor over het sluiten van de overeenkomst met als doel deze landen de gelegenheid te geven om lid van het Europees Milieuagentschap te worden.

6.2. Financiële implicaties

Volgens de afgeronde onderhandelingen dragen de landen financieel bij tot het Europees Milieuagentschap om de kosten voor de uitbreiding van alle activiteiten van het agentschap tot de kandidaat-landen te dekken.

Volgens plan zullen deze landen na een overgangsperiode van drie jaar volledig in alle activiteiten van het agentschap worden geïntegreerd. Daarom zal de financiële bijdrage tijdens deze periode van drie jaar stijgen. De kandidaat-landen kunnen bij de desbetreffende communautaire steunprogramma's financiële hulp krijgen om 75%, 65% en in het derde jaar 50% van hun lidmaatschapsgeld aan het agentschap te laten subsidiëren. Vanaf het vierde jaar dienen alle landen de volledige kosten van hun deelname aan het agentschap te dekken.

Wanneer het volledige werkprogramma van het agentschap ten uitvoer wordt gelegd, zal de totale jaarlijkse financiële bijdrage van alle 13 landen tot het agentschap 8,82 miljoen EUR bedragen.

7. Voordelen van de overeenkomsten

De deelname van de kandidaat-landen aan het agentschap biedt verscheidene voordelen:

- Door hun deelname kunnen de kandidaat-landen gemakkelijker effectieve controlesystemen opzetten waarbij dankzij de eenvormige vergaring en evaluatie van gegevens betrouwbare en vergelijkbare informatie over de toestand van het milieu kunnen worden verstrekt.

- Het Europees Milieuagentschap kan verslag uitbrengen over de toestand van het milieu in geheel Europa, inclusief de kandidaat-landen.

- Het Europees Milieuagentschap kan kandidaat-landen helpen bij de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving van de EU als voorbereiding op de toetreding.

- Het Europees Milieuagentschap kan de kandidaat-landen ook helpen bij hun inspanningen om de milieunormen in een uitgebreide Europese Unie te verbeteren en op een hoog niveau te handhaven.

8. aanbeveling

Er zijn onderhandelingen gevoerd en overeenkomsten bereikt met alle 13 kandidaat-landen over hun deelname aan het Europees Milieuagentschap op dezelfde voorwaarden als gelden voor de derde landen die aan het agentschap deelnemen.

Daarom kan de Gemeenschap de sluiting van de bilaterale overeenkomsten met Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Cyprus, Estland, Hongarije, Malta, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, de Slowaakse Republiek en Turkije betreffende hun deelname aan het Europees Milieuagentschap goedkeuren.

BIJLAGE

Slotakte

van de onderhandelingen

ter goedkeuring van de

overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van de Republiek Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

Vertegenwoordigers van de regering van de Republiek Turkije en van de Europese Commissie hebben in de loop van het jaar tweeduizend onderhandelingen gevoerd met het oog op het onderhandelen over en het vaststellen van de tekst van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van de Republiek Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk.

De vertegenwoordigers van de Europese Commissie hebben bovengenoemde onderhandelingen gevoerd op basis van een aanbeveling van de Raad van de Europese Gemeenschap inzake de onderhandelingen, in naam van de Europese Gemeenschap, over de voorwaarden voor deelname van de kandidaat-landen aan het Europees Milieuagentschap, gedaan op veertien februari van het jaar tweeduizend.

De vertegenwoordigers van de regering van de Republiek Turkije en van de Europese Commissie hebben nota genomen van de resultaten van twee eerdere onderhandelingssessies, gehouden in Brussel op zevenentwintig maart van het jaar tweeduizend en op tien juli van het jaar tweeduizend.

De vertegenwoordigers van de regering van de Republiek Turkije en van de Europese Commissie hebben het resultaat van de onderhandelingen onderschreven en de tekst vastgesteld van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van de Republiek Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk, die aan deze slotakte is gehecht.

Overeenkomstig artikel 18 dient de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van de Republiek Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk door de partijen overeenkomstig hun eigen procedures te worden goedgekeurd. De overeenkomst treedt dan in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop de laatste partij de eerste partij ervan in kennis heeft gesteld dat haar procedures zijn afgerond.

TEN BLIJKE WAARVAN de vertegenwoordigers hun handtekening onder deze slotakte hebben gesteld.

Gedaan te Brussel, op de negende dag van oktober in het jaar tweeduizend.

Voor de Europese Commissie Voor de regering van de Republiek Turkije

2000/0350 (CNS)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD over het sluiten van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 174, lid 4, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste zin van de eerste alinea, en artikel 300, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB C [...] van [...], blz. [...].

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1210/90 [3] inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/1999 [4],

[3] PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1.

[4] PB L 117 van 5.5.1999, blz. 1-4.

Gelet op de mededeling van de Commissie over "Deelname van kandidaat-lidstaten aan communautaire programma's, agentschappen en comités" COM(1999) 710 def.,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Europese Raad van Luxemburg (december 1997) heeft deelname aan de programma's en agentschappen van de Gemeenschap een manier genoemd om de pretoetredingsstrategie voor de landen van Midden- en Oost-Europa te intensiveren. De Europese Raad concludeerde: "Over deze deelname moet per geval worden beslist, waarbij elke kandidaat-lidstaat een eigen, geleidelijk stijgende financiële bijdrage moet leveren. Indien nodig zal PHARE de nationale bijdrage van de kandidaat-lidstaten gedeeltelijk kunnen blijven financieren."

(2) De Europese Raad van Luxemburg (december 1997) voorzag met betrekking tot Cyprus in een bijzondere pretoetredingsstrategie, met deelname aan bepaalde communautaire programma's en agentschappen naar het voorbeeld van de voor de kandidaat-landen uit Midden- en Oost-Europa gevolgde aanpak.

(3) De Europese Raad van Helsinki (december 1999) bevestigde het inclusieve karakter van het toetredingsproces, dat thans 13 kandidaat-lidstaten in één enkel kader omvat waarbij kandidaat-lidstaten op voet van gelijkheid aan het toetredingsproces deelnemen.

(4) De Raad, overeenkomstig artikel 300, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, machtigde de Commissie op 14 februari 2000 om onderhandelingen te voeren over de deelname aan het Europees Milieuagentschap van landen die kandidaat zijn voor toetreding.

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is als bijlage aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE

TURKIJE

Overeenkomst tussen de Europese gemeenschap en de Republiek Turkije betreffende de deelname van de Republiek Turkije aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk

De EUROPESE GEMEENSCHAP enerzijds,

en de REPUBLIEK TURKIJE, hierna "Turkije" genoemd, anderzijds,

REKENING HOUDENDE met de aanvraag van Turkije om reeds voor de toetreding deel te nemen aan de werkzaamheden van het Europees Milieuagentschap,

ERAAN HERINNERENDE dat de Europese Raad van Luxemburg (december 1997) deelname aan de programma's en agentschappen van de Gemeenschap een manier heeft genoemd om de pretoetredingsstrategie te intensiveren,

REKENING HOUDENDE met Verordening (EEG) nr. 1210/90 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk [5], als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/1999 [6],

[5] PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1-6.

[6] PB L 117 van 5.5.1999, blz. 1-4.

ERKENNENDE dat het de uiteindelijke doelstelling is van Turkije om lid te worden van de Europese Unie en dat deelname aan de werkzaamheden van het Europees Milieuagentschap Turkije zal helpen om deze doelstelling te bereiken,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Turkije neemt volledig deel aan de werkzaamheden van het Europees Milieuagentschap, hierna het 'Agentschap' genoemd, en van het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (EIONET), als opgericht bij Verordening (EEG) nr. 1210/90, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/99.

Artikel 2

Turkije draagt financieel bij tot de in Artikel 1 genoemde activiteiten (Agentschap en EIONET) overeenkomstig het volgende schema:

*de bijdrage stijgt geleidelijk in een periode van drie jaar waarin de activiteiten door Turkije geleidelijk worden ingevoerd. De financiële bijdrage beloopt:

*jaar 1 2 033 000 EUR

*jaar 2 2 596 000 EUR

*jaar 3 3 127 000 EUR

met ingang van het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst draagt Turkije de volledige kosten van zijn deelname, i.e. 3 127 000 EUR;

over eventuele financiële steun uit middelen van programma's van de Gemeenschap zal afzonderlijk worden beslist naar gelang het relevante communautaire programma.

De verdere voorwaarden voor de financiële bijdrage van Turkije zijn uiteengezet in bijlage I bij deze Overeenkomst, die er integrerend deel van uitmaakt.

Artikel 3

Turkije neemt volledig deel, zonder stemrecht, aan de werkzaamheden van de Raad van Bestuur van het Agentschap en wordt geassocieerd met de werkzaamheden van het Wetenschappelijk Comité van het Agentschap.

Artikel 4

Binnen drie maande na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst informeert Turkije het Agentschap over de voornaamste bestanddelen van zijn nationale informatienetwerken als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1210/90, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/1999.

Artikel 5

Onder de in artikel 4 bedoelde instellingen of andere op zijn grondgebied gevestigde organisaties zal Turkije met name een "nationaal knooppunt" aanwijzen voor de coördinatie en verzending van de informatie die op nationaal niveau moet worden verstrekt aan het Agentschap en aan de instellingen of organisaties die deel uitmaken van het EIONET, met inbegrip van de in artikel 6 bedoelde thematische centra.

Artikel 6

Binnen de in artikel 4 genoemde periode kan Turkije ook de op zijn grondgebied gevestigde instellingen of organisaties aanwijzen waaraan specifiek de taak wordt toevertrouwd samen te werken met het Agentschap op het gebied van bepaalde topics van bijzonder belang. Een aldus aangewezen instelling moet in staat zijn een overeenkomst te sluiten met het Agentschap om voor specifieke opdrachten op te treden als thematisch centrum voor het netwerk. Deze centra werken samen met andere instellingen die deel uitmaken van het netwerk.

Artikel 7

Binnen drie maanden na de ontvangst van de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde informatie evalueert de Raad van Bestuur van het Agentschap de voornaamste bestanddelen van het netwerk teneinde rekening te houden met de deelname van Turkije.

Artikel 8

Turkije verstrekt gegevens overeenkomstig de verplichtingen en praktijken als vastgelegd in de werkzaamheden van het Agentschap.

Artikel 9

Het Agentschap kan met de door Turkije aangewezen instellingen of organisaties die deel uitmaken van het netwerk, als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, de nodige regelingen treffen, en met name contracten sluiten, om de taken die het deze kan toevertrouwen succesvol uit te voeren.

Artikel 10

De milieugegevens die het Agentschap ontvangt of meedeelt, kunnen openbaar worden gemaakt en zijn toegankelijk voor het publiek, op voorwaarde dat vertrouwelijke informatie binnen Turkije dezelfde graad van bescherming krijgt als binnen de Gemeenschap.

Artikel 11

Het Agentschap krijgt rechtspersoonlijkheid in Turkije en het geniet in Turkije de ruimste handelingsbevoegdheid die door de nationale wetgeving aan rechtspersonen wordt toegekend.

Artikel 12

Turkije past, waar nodig, op het Agentschap het Protocol toe betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, dat als bijlage II bij deze Overeenkomst is gevoegd en daarvan integrerend deel uitmaakt.

Artikel 13

In afwijking van artikel 12, lid 2, sub a), van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen [7], kunnen staatsburgers van Turkije welke over hun volledige burgerrechten beschikken door de Uitvoerend Directeur van het Agentschap onder contract worden aangeworven.

[7] PB L 56 van 4.3.1968.

Artikel 14

De Partijen nemen alle algemene of specifieke matregelen die nodig zijn om hun verplichtingen krachtens de Overeenkomst na te komen. Zij zorgen ervoor dat de in de Overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.

Artikel 15

Deze Overeenkomst geldt voor een onbeperkte periode totdat Turkije lid wordt van de Europese Unie. Elke Partij kan deze Overeenkomst opzeggen door kennisgeving aan de andere Partij. Er komt een einde aan deze Overeenkomst zes maanden na de datum van dergelijke kennisgeving.

Artikel 16

Deze Overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op het grondgebied waarbinnen de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal gelden, en dit onder de in deze Verdragen neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, het grondgebied van Turkije.

Artikel 17

Deze Overeenkomst is opgesteld in tweevoud, in de Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Spaanse, Zweedse en Bulgaarse taal, zijnde elk van deze teksten gelijkelijk authentiek.

Artikel 18

Deze Overeenkomst wordt door de Parijen bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden procedures. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop de laatste Partij de eerste Partij ervan in kennis heeft gesteld dat haar procedures zijn afgerond.

BIJLAGE I Financiële bijdrage van Turkije aan het Europees Milieuagentschap

1. De financiële bijdrage van Turkije aan de begroting van de Europese Unie met het oog op zijn deelname aan het Europees Milieuagentschap beloopt:

*in jaar 1 van zijn deelname: 2 033 000 EUR;

*in jaar 2 van zijn deelname: 2 596 000 EUR;

*in jaar 3 van zijn deelname: 3 127 000 EUR.

Met ingang van het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst draagt Turkije de volledige kosten van zijn deelname, i.e. 3 127 000 EUR.

2. Over eventuele financiële steun uit middelen van programma's van de Gemeenschap zal afzonderlijk worden beslist naar gelang het relevante communautaire programma.

3. De bijdrage van Turkije wordt beheerd overeenkomstig het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Unie.

De reis- en verblijfkosten van de vertegenwoordigers en deskundigen van Turkije voor deelname aan activiteiten en vergaderingen in verband met de tenuitvoerlegging van het werkprogramma van het Agentschap worden terugbetaald door het Europees Milieuagentschap op dezelfde basis als en in overeenstemming met de procedures welke momenteel gelden voor de lidstaten van de Europese Unie.

4. Na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst en bij het begin van elk hierop volgend jaar zal de Commissie Turkije een verzoek tot storting toezenden overeenkomstig zijn bijdrage aan het Europees Milieuagentschap uit hoofde van deze Overeenkomst. Voor het eerste kalenderjaar van zijn deelname betaalt Turkije een bijdrage die op pro rata-basis wordt berekend vanaf de datum van het begin van zijn deelname tot het jaareinde. De hierop volgende jaren stemt de bijdrage overeen met de bepalingen van deze Overeenkomst.

5. Deze bijdrage wordt uitgedrukt in euro en betaald op een euro-bankrekening van de Europese Commissie.

6. Turkije betaalt zijn bijdrage overeenkomstig het verzoek tot storting:

wat zijn eigen deel betreft, tegen 1 mei, mits het verzoek door de Commissie vóór 1 april is toegezonden, of uiterlijk binnen een periode van 30 dagen nadat het verzoek tot storting is toegezonden.

7. Elk uitstel van betaling geeft vanaf de vervaldatum aanleiding tot betaling door Turkije van interesten op het uitstaande bedrag. De rentevoet stemt overeen met de door de Europese Centrale Bank op de vervaldag gehanteerde rentevoet, vermeerderd met 1,5 procentpunten.

BIJLAGE II

PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE dat krachtens de bepalingen van artikel 28 van het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, deze Gemeenschappen en de Europese Investeringsbank op het grondgebied van de Lid-Staten de immuniteiten en voorrechten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen welke aan dit Verdrag zijn gehecht:

HOOFDSTUK I

EIGENDOMMEN, FONDSEN, BEZITTINGEN EN VERRICHTINGEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Artikel 1

De gebouwen en terreinen van de Gemeenschappen zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Gemeenschappen kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2

Het archief van de Gemeenschappen is onschendbaar.

Artikel 3

De Gemeenschappen, hun bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.

Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de Lid-Staten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Gemeenschappen voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doen van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Gemeenschappen wordt vervalst.

Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut

Artikel 4

De Gemeenschappen zijn vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Gemeenschappen; de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.

Zij zijn eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot hun publikaties.

Artikel 5

De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal kan alle soorten van deviezen en rekeningen in iedere geldsoort aanhouden.

HOOFDSTUK II

MEDEDELINGEN EN LAISSEZ-PASSER

Artikel 6

De instellingen van de Gemeenschappen genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere Lid-Staat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.

De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Gemeenschappen zijn niet aan censuur onderworpen

Artikel 7

1. Laissez-passer, waarvan de vorm door de Raad wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de Lid-Staten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Gemeenschappen aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren, en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Gemeenschappen

De Commissie kan akkoorden sluiten ten einde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten

2. De bepalingen van artikel 6 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal blijven echter tot de toepassing van de bepalingen van lid 1 toepasselijk op de leden en personeelsleden van de instellingen, die bij de inwerkingtreding van dit Verdrag in het bezit van de in dat artikel bedoelde laissez-passer zijn

HOOFDSTUK III

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 8

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a. door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven,

b. door de regeringen van de andere Lid-Staten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 9

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 10

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a. op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

b. op het grondgebied van elke andere Lid-Staat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.V

HOOFDSTUK IV

DE AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN DEELNEMENDE VERTEGENWOORDIGERS DER LID-STATEN

Artikel 11

De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Gemeenschappen deelnemende vertegenwoordigers der Lid-Staten, alsmede hun raads lieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Gemeenschappen.

HOOFDSTUKV

AMBTENAREN EN OVERIGE PERSONEELS- LEDEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Artikel 12

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der Lid-Staten:

a. vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Gemeenschappen, en voorts op de bevoegdheid van het Hof om uitspraak te doen in geschillen tussen de Gemeenschappen en hun ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;

b. te zamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;

c. inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;

d. gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;

e. gerechtigd uit een Lid-Staat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt

Artikel 13

Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door de Raad op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen onderworpen aan een belasting ten bate van de Gemeenschappen op de door hun betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Gemeenschappen betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 14

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Gemeenschappen vestigen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Gemeenschappen, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de Lid-Staten van de Gemeenschappen gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Gemeenschappen. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in de staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.

De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 15

Op voorstel van de Commissie stelt de Raad met eenparigheid van stemmen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen van toepassing zijn.

Artikel 16

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de overige betrokken instellingen, bepaalt de Raad op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 geheel of ten dele van toepassing zijn.

De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de Lid-Staten medegedeeld.

HOOFDSTUK VI

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN DER BIJ DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN GEACCREDITEERDE MISSIES VAN DERDE STATEN

Artikel 17

De Lid-Staat, op wiens grondgebied de zetel van de Gemeenschappen is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Gemeenschappen geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 18

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen uitsluitend in het belang van de Gemeenschappen verleend.

Elke instelling van de Gemeenschappen is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Gemeenschappen.

Artikel 19

Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Gemeenschappen in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken Lid-Staten.

Artikel 20

De artikelen 12 tot en met 15 en 18 zijn van toepassing op de leden van de Commissie.

Artikel 21

De artikelen 12 tot en met 15 en 18 zijn van toepassing op de rechters, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van, alsmede op de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van de protocollen betreffende het statuut van het Hof van Justitie nopens de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.

Artikel 22

Dit Protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der Lid-Staten, die aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende haar statuten.

De Europese Investeringsbank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing ter gelegenheid van de uitbreiding van haar aandelenkapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke deze verrichtingen kunnen medebrengen in de staat waar de zetel gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen

Artikel 23*

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

Bovengenoemde bepalingen zijn eveneens van toepassing op het Europees Monetair Instituut. De ontbinding of liquidatie ervan brengt geen enkele heffing met zich.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit protocol hebben gesteld.

Gedaan te Brussel de achtste april negentienhonderdvijfenzestig.

Paul Henri SPAAK

Kurt SCHMÜCKER

Maurice COUVE DE MURVILLE

Amintore FANFANI

Pierre WERNER

J. M. A. H. LUNS

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. Titel van de maatregel

Deelneming van de kandidaat-landen aan het Europees Milieuagentschap

2. Begrotingslijn(en)

B7-030 Phare: Economische hulp aan de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa

B7-040 Malta

B7-041 Cyprus

B7-050 Turkije

6091 (gereserveerde ontvangsten): Ontvangsten voortvloeiend uit de deelneming van de kandidaat-landen aan het Europees Milieuagentschap.

3. Rechtsgrondslag

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 174, lid 4, juncto artikel 300;

Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/1999 van de Raad van 29 april 1999.

4. Omschrijving van de maatregel

4.1 Algemeen doel

Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 933/1999 van de Raad van 29 april 1999, voorziet in de deelneming van derde landen.

In overeenstemming met de mededeling van de Commissie "Agenda 2000" van 16.7.1997 en de conclusies van de Europese Raad in Luxemburg, maakt de deelneming van de kandidaat-landen aan dit agentschap deel uit van de geïntensiveerde pretoetredingsstrategie, waarbij deze landen worden geholpen bij hun voorbereiding op de komende toetreding tot de Unie.

Doel van dit ontwerpbesluit van de Raad is deelneming van de kandidaat-landen aan het EMA mogelijk te maken. In het besluit van de Raad worden de voorwaarden, met inbegrip van de financiële bijdragen van de kandidaat-landen, en praktische regelingen voor deelneming aan het EMA vastgesteld.

De deelneming van de kandidaat-landen zal niet alleen bijdragen tot de implementatie van de EU-milieuwetgeving, maar zal deze landen tevens in staat stellen zich vertrouwd te maken met de procedures en methoden van het Europees milieuagentschap. Dat zal dan weer leiden tot een uitgebreider milieu-informatiesysteem voor het gehele Europese continent.

4.2 Looptijd

De overeenkomsten worden gesloten voor een onbeperkte termijn, tot de kandidaat-landen lid van de Europese Unie worden. De mogelijke steun van de Gemeenschap aan het lidmaatschapsgeld voor de deelneming van de kandidaat-landen aan het EMA zal echter worden beperkt tot de eerste drie jaar van hun deelneming aan het agentschap. Verwacht wordt dat deze periode van drie jaar voor de meeste landen van 2001 tot 2004 zal lopen.

5. Indeling van uitgaven en ontvangsten

5.1 Niet-verplichte uitgaven

5.2 Gesplitste kredieten

5.3 Aard van de ontvangsten

In het kader van de geïntensiveerde pretoetredingsstrategie heeft de Europese Raad in Luxemburg (december 1997) bepaald dat kandidaat-lidstaten overeenkomstig per geval te nemen besluiten aan de communautaire agentschappen moeten kunnen deelnemen.

De financiële bijdrage zal geleidelijk stijgen over een periode van drie jaar, tijdens welke de EMA-activiteiten in deze landen stapsgewijs zullen worden ingevoerd. Zij zullen worden verzocht hun bijdrage voor deelneming aan de EMA te betalen overeenkomstig de cijfers in artikel 2 van de overeenkomst die aan het ontwerp-besluit van de Raad is gehecht. In dat artikel is eveneens bepaald dat de Gemeenschap gedurende de eerste drie jaar ten dele de bijdrage van het land kan dekken. De kandidaat-landen dragen in dat geval slechts een gedeelte uit hun nationale begroting bij. De rest van hun bijdrage mag worden genomen uit de betreffende kredieten van het communautaire steunprogramma die aan elk van deze landen zijn toegewezen.

In dat geval zal de vereiste communautaire steun worden aangewezen op de respectieve in punt 2.1 vermelde begrotingslijn en door middel van een afzonderlijk Financieringsmemorandum naar de landen worden overgeheveld. Samen met het deel dat uit de overheidsbegroting van een land afkomstig is, zullen deze middelen de nationale bijdrage van elk land vormen, waaruit het zal betalen wanneer de Commissie daar jaarlijks om verzoekt. De totale bijdragen zullen, nadat zij door de kandidaat-landen zijn betaald, worden overgeheveld naar post 6091 van de EU-begrotingsontvangsten.

6. Aard van uitgaven en ontvangsten

-Financiering voor 100%

-Subsidie voor gezamenlijke financiering met andere openbare en/of particuliere bronnen

-Geen bepaling inzake gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de steun van de Gemeenschap

-Wat de ontvangsten betreft, wordt onder post 6091 voorzien in een bijdrage van de kandidaat-landen om de kosten van deelneming te dekken. De ontvangsten worden toegewezen aan de onderdelen voor de uitgaven van het Europees milieuagentschap. De verwachte jaarlijkse ontvangsten per land worden in de tabel van punt 7.1 gegeven.

7. Financiële gevolgen

7.1 Wijze van berekening van de totale kosten van de maatregel (verband tussen eenheidskosten en totale kosten)

De kosten van de uitbreiding van de activiteiten van het agentschap tot alle kandidaat-landen in Midden- en Oost-Europa worden geraamd op EUR 5,5 miljoen. De raming is gebaseerd op het werkprogramma van het agentschap in 1999 en de werkelijke financiële behoeften voor het opnemen van de kandidaat-landen in de activiteiten van het agentschap.

Deze totale kosten zijn naar verhouding van het nationale BBP van de kandidaat-landen in Midden- en Oost-Europa ingedeeld. Daartoe is gebruik gemaakt van de BBP-cijfers van EUROSTAT voor 1997, zoals hieronder aangegeven.

De geleidelijk stijgende bijdragen per land.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Eurostat New Chronos Database, februari 1999

** Eurostat New Chronos Database, maart 2000

*** De kosten per BBP-eenheid werden berekend door het totale BBP van de LMOE's te delen door de totale kosten van EUR 5,5 miljoen voor deze tien landen. De kosten per BBP-eenheid werden dan vermenigvuldigd met het nationale BBP van elk van deze drie landen.

De kosten van de uitbreiding van de activiteiten van het agentschap tot Malta, Cyprus en Turkije zijn gebaseerd op de kosten voor de landen in Midden- en Oost-Europa naar verhouding van hun nationale BBP.

Elk kandidaat-land mag gedurende de eerste drie jaar een gedeelte van zijn jaarlijkse toewijzing uit het nationale PHARE- of een ander steunprogramma van de Gemeenschap gebruiken als aanvulling op de staatsbegroting ter financiering van zijn bijdrage aan de operationele kosten.

Geen enkel kandidaat-land heeft bezwaren geopperd tegen deze wijze van berekening van de kosten van de uitbreiding van de EMA-activiteiten tot hen.

7.2 Uitsplitsing per onderdeel

De onderstaande tabel bevat een overzicht van de voorgestelde bijdragen van Phare of andere communautaire steun aan de nationale bijdragen van de kandidaat-landen. Volgens het bepaalde in de met de kandidaat-landen gesloten overeenkomsten zal de communautaire bijdrage maximaal 75% van de kosten van hun deelneming in het eerste jaar bedragen, het tweede jaar maximaal 65% en het derde jaar maximaal 50%. Vanaf het vierde jaar moeten de kandidaat-landen zelf alle kosten van hun deelneming aan het agentschap dragen.

De maximale communautaire bijdrage die een kandidaat-land hieraan mag besteden uit zijn nationale Phare- of ander steunprogramma van de Gemeenschap, is in de kolommen 5 tot en met 7 van de onderstaande tabel aangegeven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

7.3 Huishoudelijke uitgaven voor studies, deskundigen, enz., opgenomen in deel B van de begroting

Niet van toepassing.

7.4 Tijdschema voor de vastleggings- en betalingskredieten

Op de posten B7-030; B7-040; B7-041; B7-050 aan te wijzen bedragen.

De maximale vastleggings- en betalingskredieten per kandidaat-land voor de eerste drie jaar van hun deelneming aan het EMA zijn aangegeven in de kolommen 5 tot en met 7 van de tabel in punt 7.2. De juiste bedragen zijn afhankelijk van het besluit van de kandidaat-landen om hiervoor de hun toegewezen nationale Phare- of andere communautaire steun te gebruiken.

8. Bepalingen om fraude tegen te gaan

Alle contracten, overeenkomsten en juridische verbintenissen van de Commissie voorzien in controle ter plaatse door de Commissie en de Rekenkamer. De begunstigden van de maatregel zijn onder meer verplicht verslagen en financiële staten in te dienen, die zowel qua inhoud als qua financierbaarheid van de uitgaven worden geanalyseerd overeenkomstig het doel van de communautaire financiering.

De in de basisartikelen van de begroting opgenomen fraudebestrijdingsmaatregelen zijn ook op deze rubriek van toepassing mits zij voor de kandidaat-landen worden aangepast.

9. Elementen van de kosten/batenanalyse

9.1 Specifieke en kwantificeerbare doelstellingen; doelgroep

Het doel van de openstelling van het Europees milieuagentschap is de kandidaat-landen dezelfde voordelen daarvan te bieden als de lidstaten van de Europese Gemeenschap.

Het algemene doel van de EMA is de Gemeenschap te voorzien van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over het milieu. De specifieke doelstellingen van het agentschap zijn:

-de Gemeenschap en de lidstaten te voorzien van de objectieve informatie die nodig is voor het uitstippelen en implementeren van een degelijk en doelmatig milieubeleid;

-bijstand te verlenen bij het toezien op milieumaatregelen via geëigende ondersteuning met betrekking tot rapportagevoorschriften met het doel de rapportage te coördineren;

-de lidstaten afzonderlijk te adviseren bij de ontwikkeling, invoering en uitbreiding van hun controlesystemen op het stuk van milieumaatregelen;

- gegevens over de staat van het milieu te registreren, te verzamelen en te beoordelen, deskundigenverslagen op te stellen over de kwaliteit, gevoeligheid en belasting van het milieu op het grondgebied van de Gemeenschap, in uniforme beoordelingscriteria voor milieugegevens te voorzien die in alle lidstaten moeten worden toegepast, een referentiecentrum voor milieu-informatie uit te bouwen en in stand te houden. De Commissie moet deze informatie gebruiken bij het toezien op de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving inzake het milieu;

- het opnemen van Europese milieu-informatie in internationale milieubewakingsprogramma's, zoals die van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde agentschappen daarvan, te bevorderen;

- om de vijf jaar een verslag over de staat van, trends in en vooruitzichten voor het milieu te publiceren, aangevuld met indicatorrapporten die op specifieke kwesties zijn gericht.

9.2 Motivering van de maatregel

-Noodzaak van de financiële steun van de Gemeenschap

Gezien de kosten van de deelneming aan het EMA en de budgettaire situatie in deze landen is optionele steun van de Gemeenschap van essentieel belang. Het beginsel van communautaire financiering werd in de mededeling van de Commissie van 20 december 1999 (COM (1999) 710 def.) als noodzakelijk erkend, teneinde de kandidaat-landen aan te moedigen zo spoedig mogelijk deel te nemen aan de agentschappen van de Gemeenschap.

-Wijze van steunverlening

De integratie van de kandidaat-landen in het werkprogramma van het Europees milieuagentschap zal de kandidaat-landen mede voorbereiden op het toekomstige EU-lidmaatschap. Zodoende zullen de Gemeenschap en deze landen tevens de benodigde vergelijkbare gegevens over de staat van het milieu op hun grondgebied verkrijgen met het oog op de uitgebreide Unie.

De Raad heeft de Commissie opdracht gegeven bij de onderhandelingen over de toetreding tot het EMA de kandidaat-landen dezelfde voorwaarden te bieden als gelden voor de deelneming van de EVA-landen aan het agentschap. De voorwaarden van de overeenkomst zijn overgenomen uit de EVA-overeenkomst met het EMA.

-Voornaamste onzekere factoren die gevolgen kunnen hebben voor de specifieke resultaten van de maatregel

Vertragingen bij de ratificering van de bilaterale overeenkomsten kunnen leiden tot een verstoring in de lopende samenwerking en de volledige integratie in het werkprogramma van het agentschap hinderen.

9.3 Het volgen en evalueren van de maatregel

De toezicht- en evaluatieprocedures voor de deelneming van de lidstaten aan de activiteiten van het EMA gelden ook voor de kandidaat-landen. Deze procedures vallen onder de artikelen 13 en 14 van de EMA-verordening.

10. Huishoudelijke uitgaven (Afdeling III, deel A van de begroting)

10.1 Gevolgen voor het aantal posten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.2 Algemene financiële gevolgen van de personele middelen

EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*) Door gebruik te maken van de huidige middelen die vereist zijn voor het beheer van de maatregel (berekening gebaseerd op A1, A2, A4, A5 en A7)

Algemene financiële gevolgen van de in het Europees milieuagentschap (EMA) vereiste personele middelen (totaal)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*) Deze berekening is gebaseerd op prijzen van het jaar 2000. Op lange termijn dienen deze te worden aangepast aan de prijsontwikkeling.

De tabel geeft een overzicht van de vereiste personeelsuitbreiding ingeval alle 13 kandidaat-landen aan het EMA deelnemen.

10.3 Stijging van andere huishoudelijke uitgaven als gevolg van de maatregel

EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>