Home

Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere onderdanen van een derde land ter vergemakkelijking van de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin

Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere onderdanen van een derde land ter vergemakkelijking van de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin

Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere onderdanen van een derde land ter vergemakkelijking van de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin /* COM/2000/0100 def. - CNS 99/0116 */

Publicatieblad Nr. 029 E van 30/01/2001 blz. 0001 - 0010


Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere onderdanen van een derde land ter vergemakkelijking van de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin

(ingediend door de Commissie)

TOELICHTING

A. Het advies van het Europees Parlement en het antwoord van de Commissie

Op 18 november 1999 bracht het Europees Parlement zijn advies uit over het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen. Het Parlement keurde het voorstel van de Commissie met een aantal amendementen goed. De punten waarop de amendementen van het Parlement betrekking hebben en het antwoord van de Commissie op elk daarvan, worden hierna toegelicht.

(i) Het gebruik van de term "vreemdeling" (amendement 1). Het Parlement was van oordeel dat de term "vreemdeling" een negatieve bijklank heeft en dat de term "onderdaan van een derde land" een passend alternatief is. De Commissie heeft dit amendement aanvaard. Hoewel de term "vreemdeling" in een aantal talen neutraal klinkt, heeft deze in andere talen een negatieve gevoelswaarde. De Commissie heeft derhalve in de hele tekst de nodige wijzigingen aangebracht. Voorts is een definitie van het begrip "onderdaan van een derde land" toegevoegd, teneinde duidelijk te maken dat de werkingssfeer van het instrument ook staatlozen omvat.

(ii) De titel: het exclusieve verband met de Overeenkomst van Dublin (amendement 2). Het Parlement oordeelde dat de titel van de verordening in die zin moest worden gewijzigd dat wordt verwezen naar de Overeenkomst van Dublin, om de nadruk erop te leggen dat Eurodac uitsluitend betrekking heeft op de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin. De Commissie heeft dit amendement aanvaard en de titel dienovereenkomstig gewijzigd.

(iii) De minimumleeftijd voor het nemen van vingerafdrukken (amendementen 3, 5, 8 en 10). Het Parlement was van oordeel dat de minimumleeftijd voor het nemen van vingerafdrukken van de onder deze verordening vallende categorieën personen van 14 op 18 jaar diende te worden gebracht. De Commissie begrijpt dat dit voor het Parlement een belangrijke kwestie is. Zij heeft dit amendement evenwel niet aanvaard. De Commissie wijst erop dat in de Raad veeleer druk werd uitgeoefend in de zin van een verlaging dan van een verhoging van de minimumleeftijd. Bij migratiebewegingen van mensen die internationale bescherming zoeken, zijn helaas ook kinderen betrokken en in het kader van de instrumenten die zijn opgezet om op dergelijke bewegingen te reageren moet daarmee rekening worden gehouden. Er dienen uiteraard waarborgen te worden ingebouwd om te garanderen dat vingerafdrukken op passende wijze worden genomen en de aanpak van de Commissie houdt in dat die amendementen van het Parlement worden aanvaard, waarin duidelijk wordt gemaakt dat vingerafdrukken moeten worden genomen overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. De komende besprekingen over de vervanging van de Overeenkomst van Dublin door een communautair rechtsinstrument zullen een verdere gelegenheid bieden om de voorschriften betreffende de overdracht van asielzoekers tussen lidstaten, de toepassing daarvan op kinderen en de vastlegging van speciale waarborgen te onderzoeken.

(iv) Verwijdering van gegevens uit de centrale gegevensbank (amendementen 4, 7, 9 en 11). Het Parlement oordeelde dat de gegevens van asielzoekers en personen die aan de buitengrens zijn aangehouden in de centrale gegevensbank moeten worden gewist, wanneer de betrokken personen de status van vluchteling of een subsidiaire of complementaire vorm van bescherming dan wel een andere juridische status hebben verkregen. De Commissie heeft een aantal van deze amendementen, maar niet alle, aanvaard.

De Commissie heeft de amendementen van het Parlement inzake de op erkende vluchtelingen betrekking hebbende gegevens aanvaard. Artikel 12 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was een compromis. Een aantal lidstaten waren van oordeel dat er een probleem bestond wanneer personen die in een bepaalde lidstaat als vluchteling zijn erkend zich naar een andere lidstaat begeven en daar asiel aanvragen, aangezien in dergelijke situaties volgens hen de Overeenkomst van Dublin moet worden toegepast. Andere lidstaten waren het niet met deze analyse eens. Daarom werd voorgesteld de gegevens betreffende erkende vluchtelingen in de centrale eenheid af te schermen, zodat statistische gegevens kunnen worden verzameld om de omvang van het verschijnsel te beoordelen. De Commissie stelt thans een andere aanpak voor. Wanneer personen die in een lidstaat als vluchteling zijn erkend, zich naar een andere lidstaat begeven en daar asiel aanvragen, is dat vermoedelijk omdat vluchtelingen niet het algemene recht genieten zich in een andere lidstaat op te houden dan in die waarin zij als vluchteling zijn erkend en toegelaten. De Commissie is van oordeel dat deze situatie moet worden verholpen door vluchtelingen op te nemen onder de werkingssfeer van een instrument, waarin de omstandigheden worden omschreven waarin een onderdaan van een derde land die legaal in een lidstaat verblijft, in een andere lidstaat mag verblijven. De Commissie heeft haar voorstel voor een Eurodac-verordening derhalve gewijzigd door het bestaande artikel 12 volledig te schrappen en de formulering van artikel 7 te wijzigen om duidelijk te maken dat gegevens betreffende erkende vluchtelingen zullen worden gewist.

De Commissie is van oordeel dat het niet aangewezen is te bepalen dat gegevens over asielzoekers moeten worden gewist zodra aan de betrokkenen een juridische status is verleend. In dat geval zou Eurodac niet meer van toepassing zijn op situaties waarin een asielzoeker de toestemming krijgt om zich korte tijd in een andere hoedanigheid in een lidstaat op te houden en zich aan het einde van deze periode naar een andere lidstaat begeeft en daar asiel aanvraagt. De Commissie wijst er echter op dat zij in de toelichting bij haar oorspronkelijk voorstel in overweging had gegeven gegevens betreffende asielzoekers die langdurig in een lidstaat verblijven, vervroegd te wissen. Momenteel bestaan er geen gemeenschappelijke communautaire regels inzake langdurig verblijf, maar deze kwestie moet in de toekomst worden geregeld.

In verband met aan de buitengrens aangehouden personen voorzag het voorstel van de Commissie er reeds in dat de op deze personen betrekking hebbende gegevens moeten worden gewist zodra de betrokkenen een verblijfstitel verkrijgen, waardoor ook de door het Parlement vermelde situaties in aanmerking zijn genomen. (De definitie van een verblijfstitel die in deze context van toepassing is krachtens wat thans artikel 2, lid 3, van de verordening is, is de eerder ruime definitie die in de Overeenkomst van Dublin wordt gebruikt, d.w.z. "een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven vergunning waarbij het een vreemdeling wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met uitzondering van visa en van "verblijfsvergunningen" die worden afgegeven voor de duur van het onderzoek van een aanvraag voor een verblijfstitel of een asielverzoek"). Teneinde dit punt in de tekst echter te verduidelijken, heeft de Commissie artikel 10, lid 2, onder a), van het voorstel gewijzigd om er een specifieke verwijzing in op te nemen naar personen die als vluchteling of in het kader van een subsidiaire vorm van bescherming zijn toegelaten.

(v) Het nemen van vingerafdrukken overeenkomstig de waarborgen die in internationale instrumenten zijn vastgelegd (amendementen 5 en 8). Het Parlement heeft amendementen goedgekeurd overeenkomstig welke de procedure voor het nemen van vingerafdrukken in overeenstemming moet zijn met de waarborgen die zijn verankerd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. De Commissie heeft deze amendementen aanvaard en artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 1, dienovereenkomstig gewijzigd.

(vi) De behoefte aan duidelijk overeenstemmende vingerafdrukken (amendement 6). Uit amendement 6 blijkt duidelijk dat veeleer een authentieke overeenstemming van identieke vingerafdrukken vereist is dan de eenvoudige identificatie van twee reeksen op elkaar gelijkende vingerafdrukken. De Commissie kan dit beginsel aanvaarden. Tijdens de besprekingen in de Raad over het voorstel van de Commissie werd overeengekomen dat artikel 4, lid 5, in die zin zou worden gewijzigd dat duidelijk wordt dat het resultaat dat aan een lidstaat zal worden toegezonden een "treffer" in verband met een specifieke persoon of een negatief resultaat zal zijn. De Commissie is van oordeel dat door deze wijziging rekening is gehouden met de door het Parlement geformuleerde bedenkingen. De exacte bewoordingen van het amendement van het Parlement, overeenkomstig hetwelk de lidstaat die om de vergelijking van vingerafdrukken heeft verzocht, de asielprocedure op gang brengt, wanneer uit de vergelijking geen authentieke overeenstemming blijkt, worden door de Commissie niet aangewezen geacht. Hierdoor zouden de bepalingen van de Overeenkomst van Dublin zelf ter zijde worden geschoven en zou in bepaalde gevallen gezinshereniging kunnen worden verhinderd, hetgeen beslist niet de bedoeling van het Parlement lijkt.

(vii) Verbod gegevens door te geven aan derde landen en aan andere organen (amendement 12). De Commissie neemt aan dat dit amendement ten doel heeft de doorgifte van gegevens te beperken in twee verschillende gevallen, namelijk om te voorkomen dat gegevens naar de autoriteiten van het land van oorsprong van de asielzoeker worden gezonden, hetgeen voor de betrokkene een risico zou kunnen inhouden, en om te verhinderen dat gegevens worden doorgegeven aan andere organen binnen een lidstaat die niet bij de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin betrokken zijn. De Commissie is het met deze beide doelstellingen eens.

De mogelijkheid gegevens aan derde landen door te geven wordt in de verordening helemaal niet overwogen en, gezien het doel van Eurodac, is het (op een hierna aangegeven uitzondering na) zeer moeilijk zich omstandigheden voor te stellen waarin Eurodac-gegevens legaal overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire wetgeving inzake gegevensbescherming aan een derde land zouden kunnen worden doorgegeven. De Commissie erkent dat de vorige tekst hoe dan ook geen bepaling bevatte, waardoor de doorgifte van gegevens aan derde landen uitdrukkelijk werd verboden en heeft dit verholpen door aan artikel 14 (voorheen artikel 15) een nieuw lid 5 toe te voegen. In dit nieuwe lid wordt in het bijzonder rekening gehouden met een uitzonderlijke situatie. De Commissie heeft een aanbeveling voor een besluit van de Raad gedaan in het kader waarvan de Commissie zou worden gemachtigd onderhandelingen met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen te beginnen over een overeenkomst inzake de criteria en mechanismen voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Unie of bij IJsland of Noorwegen wordt ingediend. Artikel 7 van de overeenkomst die door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen is gesloten inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis [1] voorziet uitdrukkelijk in een dergelijke regeling, aangezien maatregelen in verband met de verantwoordelijkheid voor het behandelen van asielverzoeken begeleidende maatregelen van de afschaffing van de grenscontroles zijn. Aangezien een overeenkomst met IJsland en Noorwegen vermoedelijk zal leiden tot de uitbreiding van Eurodac tot deze twee staten, wordt deze situatie in het amendement van de Commissie bij artikel 14 van de Eurodac-verordening geregeld.

[1] PB L 176 van 10.7.1999, blz. 35.

Wat de doorgifte van gegevens aan andere organen binnen een lidstaat betreft, wordt in de wetgeving betreffende de gegevensbescherming bij voorkeur een veeleer functionele dan institutionele aanpak gehanteerd, d.w.z. dat de doelstellingen waarvoor gegevens mogen worden gebruikt en de omstandigheden waarin dit is toegestaan, worden gespecificeerd en niet de specifieke organen die ervan gebruik mogen maken. De Commissie wijst erop dat overeenkomstig de toepasselijke communautaire wetgeving inzake de gegevensbescherming gegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Artikel 1, lid 3, van de Eurodac-verordening bepaalt dat de verwerking in Eurodac van gegevens uitsluitend mag plaatsvinden ten behoeve van de in artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst van Dublin vermelde doeleinden. Door deze bepalingen wordt op doeltreffende wijze gegarandeerd dat Eurodac-gegevens niet legaal kunnen worden doorgegeven aan een autoriteit die bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Dublin geen rol speelt en die zich bijvoorbeeld uitsluitend bezighoudt met socialezekerheidskwesties.

B. Amendementen in het licht van de ontwikkelingen sinds het oorspronkelijke voorstel van de Commissie

Het is nodig gebleken het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in twee opzichten te wijzigen teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds de Commissie haar oorspronkelijk voorstel voor een Eurodac-verordening op 26 mei 1999 goedkeurde:

(i) Comité (artikel 21, voorheen artikel 22). Artikel 22 van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was gebaseerd op de regelgevingsprocedure van Besluit 87/373/EEG van de Raad. In de commentaar op artikel 22 in de toelichting stelde de Commissie vast dat het wellicht nodig kon zijn het artikel aan te passen indien werd besloten het "comitologiebesluit" te herzien. Op 28 juni 1999 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan het besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (Besluit 1999/468/EG van de Raad). Vervolgens besloot de Commissie op 20 juli 1999 alle bij het Europees Parlement en de Raad in behandeling zijnde wetgevingsvoorstellen die in een beroep op een comitologieprocedure voorzien te wijzigen en de procedure in ieder voorstel te vervangen door de procedure van hetzelfde type van Besluit 1999/468/EG. De Secretaris-generaal van de Commissie stelde de Secretaris-generaal van de Raad en de Secretaris-generaal van het Europees Parlement op 26 juli 1999 schriftelijk van dit besluit in kennis. Het artikel betreffende het comité is dienovereenkomstig gewijzigd. De procedure voor de goedkeuring van de essentiële uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van artikel 4, lid 7, van de verordening is de nieuwe regelgevingsprocedure. Met betrekking tot de verzameling van statistische gegevens uit hoofde van artikel 3 van de verordening, is dit geen maatregel van algemene strekking en bovendien zijn de essentiële bepalingen betreffende de verzameling van statistische gegevens nu in de verordening zelf, in artikel 3, lid 3, opgenomen (zie punt C(iii) van de toelichting). De uitvoeringsbevoegdheid waarin artikel 3, lid 4, voorziet, is in feite een reservebevoegdheid. Een raadgevend comité is in dit geval aangewezen.

(ii) Territoriale werkingssfeer (overwegingen en artikel 24, voorheen artikel 25). Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben de Voorzitter van de Raad op grond van artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ervan in kennis gesteld dat zij aan de aanneming en toepassing van de Eurodac-verordening wensen deel te nemen. Ten behoeve van de doorzichtigheid is een overweging toegevoegd om duidelijk te maken dat de verordening op deze twee lidstaten van toepassing is. Voorts is artikel 24 (voorheen artikel 25) betreffende de territoriale toepassing om technische en juridische redenen aangepast, omdat de territoriale werkingssfeer van de verordening in de gegeven omstandigheden volledig moet samenvallen met die van de Overeenkomst van Dublin. Hoewel de territoriale toepassing van de verordening in beginsel door artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt geregeld, bepaalt artikel 24 dat de verordening niet van toepassing is op enig grondgebied waarop de overeenkomst van Dublin niet van toepassing is. Er is tevens een overweging betreffende de positie van Denemarken toegevoegd.

C. Uit de onderhandelingen in de Raad voortvloeiende amendementen die door de Commissie zijn aanvaard

De herziene tekst omvat een aantal amendementen die in de Raad zijn goedgekeurd en waarvan de meeste van technische aard zijn:

(i) Definities betreffende de bescherming van gegevens (artikel 2). In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie werden voor de termen "persoonsgegevens" en "verwerking van persoonsgegevens" dezelfde definities gebruikt als in de richtlijn betreffende de bescherming van gegevens (Richtlijn 95/46/EG). Deze definities zijn vervangen door een nieuw lid 2 in artikel 2, overeenkomstig hetwelk alle in artikel 2 van Richtlijn 95/46/EG gedefinieerde begrippen in de Eurodac-verordening dezelfde betekenis hebben als in die richtlijn.

(ii) Het gebruik van de termen "doorzenden" en "meedelen". In de Eurodac-overeenkomst werd de term "doorzenden" gebruikt in verband met de doorgifte van gegevens betreffende asielzoekers en werd de term "doorzending van gegevens" gedefinieerd om de specifieke regels in verband met gegevens betreffende asielzoekers weer te geven. In het Eurodac-protocol werd de term "meedelen" gebruikt met betrekking tot gegevens van in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrens van een lidstaat aangehouden personen en van personen die zich illegaal in een lidstaat ophouden, om uitdrukking te geven aan het feit dat voor de behandeling van gegevens betreffende deze categorieën van personen verschillende regels van toepassing waren. Thans kon worden overeengekomen overal in de tekst één enkele term - "toezenden" - te gebruiken om naar de doorgifte van gegevens te verwijzen en de in artikel 2, lid 1, onder e), opgenomen definitie van "doorzending van gegevens" te schrappen. Dit doet op geen enkele wijze afbreuk aan de specifieke en verschillende regels die voor iedere onder de verordening vallende categorie van personen van toepassing zijn.

(iii) Statistieken (artikel 3, lid 3). Hoewel de door de centrale eenheid in het kader van de uitvoeringsmaatregelen verzamelde statistieken voor de Commissie voldoende zouden zijn geweest, gaven de lidstaten in de Raad er de voorkeur aan bepaalde statistische vereisten in de verordening zelf op te nemen. Deze statistieken zullen in ieder geval een belangrijk element zijn bij de tenuitvoerlegging van artikel 22 (voorheen artikel 23) betreffende het toezicht en de evaluatie.

(iv) Specificatie van de vingers waarvan vingerafdrukken vereist zijn (artikel 4, lid 1, artikel 8, lid 1, en artikel 11, lid 1). Hoewel de Commissie bereid was deze kwestie in het kader van de uitvoeringsbepalingen te behandelen, gaven de lidstaten in de Raad te kennen dat zij er de voorkeur aan gaven deze in de verordening zelf te behandelen. Artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 1, zijn derhalve gewijzigd en in artikel 11 is een nieuw lid 2 opgenomen.

(v) De resultaten van een vergelijking van vingerafdrukken (artikel 4, lid 5). In de oorspronkelijke tekst van de verordening werd gebruik gemaakt van de formulering van de "in de ijskast gezette" Eurodac-overeenkomst, waarin wordt verwezen naar gegevens die "naar het oordeel van de centrale eenheid, dermate gelijkend zijn dat zij kunnen worden beschouwd als overeen te stemmen met de vingerafdrukken die door de lidstaat zijn toegezonden". Er bestaat thans overeenstemming over het feit dat de techniek voldoende is geëvolueerd om de tekst aan te passen en te verwijzen naar een "treffer", een begrip dat in artikel 2 is gedefinieerd als een overeenstemming of overeenstemmingen van de gegevens voor een enkele persoon. Deze wijziging stemt overeen met amendement 6 van het Parlement (zie punt A, (vi) hiervoor).

(vi) Verwijzing naar de procedure van artikel 4 in artikel 9, lid 2, en in artikel 11, lid 3. De Commissie heeft deze verwijzingen nauwkeuriger gemaakt.

(vii) Verwijdering van gegevens en vernietiging van de voor de toezending van gegevens gebruikte dragers betreffende personen die zich illegaal in een lidstaat ophouden (artikel 11, lid 4). Volledigheidshalve en om meer samenhang te verkrijgen is in de tekst thans uitdrukkelijk sprake van de verwijdering van gegevens betreffende personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden en van de vernietiging van de gegevensdragers die voor de toezending van de gegevens aan de centrale eenheid zijn gebruikt.

(viii) Aansprakelijkheid (artikel 16, lid 1, voorheen artikel 17, lid 1). De woorden "fysieke of morele schade" zijn geschrapt, aangezien deze niet voorkomen in de overeenkomstige bepaling van Richtlijn 95/46/EG. In de laatste zin is het woord "kan" vervangen door "wordt", zodat de in de verordening vastgestelde regel duidelijk is.

(ix) Informatie van de betrokkenen (artikel 17, lid 1, voorheen artikel 18, lid 1). Genoemd lid is herschreven teneinde het zo nauwkeurig mogelijk te doen samenvallen met de bepalingen van de artikelen 10 en 11 van Richtlijn 95/46/EG.

(x) Secretariaat van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit (artikel 19, lid 7). Op 14 juli 1999 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van de persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Gemeenschap en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (COM(1999)337 def.). Bij deze verordening, die is gebaseerd op artikel 286 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, wordt voor de bescherming van de gegevens een toezichthoudende autoriteit voor de communautaire instellingen, zoals bedoeld in het Verdrag, ingesteld. Zodra deze autoriteit is ingesteld, zal deze worden belast met de taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens bij de centrale eenheid van Eurodac. Mocht Eurodac echter reeds eerder operationeel zijn, dan zal tijdelijk op grond van artikel 19 (voorheen artikel 20) van de Eurodac-verordening een gemeenschappelijk toezichthoudend orgaan worden ingesteld. Lid 7 van dit artikel is aangevuld om te voorzien in een secretariaat voor de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit.

(xi) Kosten (artikel 20, voorheen artikel 21). Om twijfel uit te sluiten, is lid 1 van de overeenkomstige bepaling van de "in de ijskast gezette" overeenkomst opnieuw opgenomen. Hierdoor wordt duidelijk gemaakt dat de kosten voor de centrale eenheid ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

(xii) Sancties (artikel 23, voorheen artikel 24). Hoewel de Commissie een aantal van de voorgestelde amendementen van de Raad bij dit artikel niet kan aanvaarden, kan zij aannemen dat de sancties duidelijk moeten samenhangen met het gebruik van de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens dat strijdig was met het doel van Eurodac.

D. Door de Raad voorgestelde amendementen die niet in het gewijzigde voorstel van de Commissie zijn opgenomen.

De Commissie kan niet instemmen met drie amendementen, die door de Raad in de tekst van de Eurodac-verordening zijn voorgesteld:

(i) Het schrappen van de bewoordingen "burgerschap van de Unie" (artikelen 7 en 10). De Raad heeft bezwaar geuit tegen de bewoordingen "burgerschap van de Unie" en geeft de voorkeur aan "nationaliteit van een lidstaat". Hij voert daarvoor als redenen aan dat "burgerschap van de Unie" geen duidelijk juridisch concept is en dat het afbreuk doet aan het begrip onderdaan van een lidstaat. In antwoord op het eerste bezwaar heeft de Commissie de bepalingen van artikel 17 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap onder de aandacht gebracht. Wat het tweede bezwaar aangaat, kan de Commissie eenvoudig niet aanvaarden dat een verwijzing naar het "burgerschap van de Unie" in de Eurodac-verordening op enige wijze afbreuk zou doen aan het concept nationaal burgerschap.

(ii) Uitvoeringsbevoegdheden (artikel 21, voorheen artikel 22). De Raad stelt voor de belangrijkste uitvoeringsbevoegdheden in het kader van de Eurodac-verordening aan zichzelf voor te behouden in plaats van deze aan de Commissie te delegeren. De Commissie is van oordeel dat de reden die hiervoor door de Raad werd aangevoerd, volledig ontoereikend is. De Commissie stelde vast dat het voorbehouden van de uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad zowel de rol van de Commissie als die van het Parlement zou aantasten. Het Parlement zou het hem krachtens artikel 7 van het nieuwe comitologiebesluit (Besluit 1999/468/EG van de Raad) toegekende recht op de hoogte te worden gehouden met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen verliezen. De Commissie stelde ook vast dat in een vergelijkbaar geval, het douane-informatiesysteem, gebruik wordt gemaakt van de procedure van het regelgevend comité. De Commissie heeft er daarom op gewezen dat zij de volgende verklaring zal afleggen:

"De Commissie is van oordeel dat artikel 22 waarbij de Raad vrijwel alle uitvoeringsbevoegdheden aan zichzelf voorbehoudt in plaats van deze aan de Commissie te verlenen, niet naar behoren is gemotiveerd zoals voorgeschreven door artikel 1 van Besluit 1999/468/EG, en dat het bijgevolg niet strookt met de beginselen en de regels die door de Raad uit hoofde van artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn vastgesteld of met de wijze waarop de Raad in het verleden vergelijkbare gevallen heeft behandeld. De Commissie behoudt zich daarom al haar rechten uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor. De Commissie is voorts van oordeel dat artikel 22 een aanzienlijke wijziging van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie inhoudt en dat het Europees Parlement bijgevolg opnieuw moet worden geraadpleegd."

(iii) Sancties (artikel 23, voorheen 24). De Raad stelt voor dit artikel te vervangen door de tekst uit de in de ijskast gezette Eurodac-overeenkomst: "De lidstaten zorgen ervoor dat passende sancties worden genomen wanneer de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens niet gebruikt worden voor het in artikel 1, lid 1, omschreven doel van Eurodac." Hoewel de Commissie ermee kan instemmen dat de sancties specifiek verband moeten houden met het gebruik dat van de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens is gemaakt dat in strijd was met het doel van Eurodac, heeft zij in drie opzichten moeite met de voorgestelde tekst. In de eerste plaats is de formulering niet geschikt voor een bindende verordening van de Gemeenschap. In de tweede plaats valt het te betreuren dat de Raad de verwijzing naar evenredige, doeltreffende en afschrikkende straffen wenst te schrappen, aangezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie op dit punt duidelijk is. In de derde plaats valt het te betreuren dat de Raad de verplichting de Commissie in kennis te stellen van de relevante nationale regels inzake sancties wenst te schrappen, gezien de rol van de Commissie als "hoedster van de Verdragen".

De Commissie heeft daarom te kennen gegeven dat zij de volgende verklaring zal afleggen:

"De Commissie wijst de lidstaten erop dat de sancties die zij uit hoofde van artikel 25 moeten opleggen overeenkomstig de gevestigde rechtspraak van het Hof van Justitie evenredig, doeltreffend en afschrikkend moeten zijn.

De Commissie herinnert eraan dat artikel 211 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat zij toeziet op de toepassing zowel van de bepalingen van het Verdrag als van de bepalingen welke de instellingen krachtens het Verdrag vaststellen en dat zij overeenkomstig artikel 284 van het Verdrag het recht heeft alle gegevens te verzamelen die voor de vervulling van de haar opgedragen taken vereist zijn. Tegen deze achtergrond is de Commissie van oordeel dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van de procedurele en materiële voorschriften die zij uit hoofde van artikel 25 vaststellen."

Gewijzigd voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere onderdanen van een derde land ter vergemakkelijking van de uitvoering van de Overeenkomst van Dublin

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, lid 1, punt a),

Gezien het voorstel van de Commissie [2],

[2] PB C

Gezien het advies van het Europees Parlement [3],

[3] PB C

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De lidstaten hebben het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 ondertekend, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967.

(2) De lidstaten hebben de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend [4], gesloten, die op 15 juni 1990 te Dublin is ondertekend, hierna "Overeenkomst van Dublin" genoemd.

[4] PB C 254 van 19.8.1997, blz. 1.

(3) Voor de doeleinden van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin is het noodzakelijk de identiteit vast te stellen van asielzoekers en van personen die in verband met de illegale overschrijding van de buitengrens van de Gemeenschap zijn aangehouden. Tevens is het met het oog op een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, en met name van artikel 10, lid 1, punten c) en e), van die Overeenkomst, wenselijk elke lidstaat de mogelijkheid te bieden na te gaan of een onderdaan van een derde land van wie is gebleken dat hij of zij zich illegaal op zijn grondgebied ophoudt, in een andere lidstaat om asiel heeft verzocht.

(4) Vingerafdrukken vormen een belangrijk element om de juiste identiteit van die personen vast te stellen. Dit noopt ertoe een systeem voor de vergelijking van hun vingerafdrukgegevens in te stellen.

(5) Daartoe is het noodzakelijk om een systeem op te zetten, "Eurodac" genaamd, bestaande uit een bij de Commissie in te stellen centrale eenheid die een geautomatiseerde centrale gegevensbank van vingerafdrukgegevens beheert, alsmede uit de elektronische middelen voor toezending tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank.

(6) Het is tevens noodzakelijk dat de lidstaten van elke asielzoeker en van elke in verband met de illegale overschrijding van een buitengrens van de lidstaten aangehouden onderdaan van een derde land, voor zover deze 14 jaar of ouder is, onverwijld vingerafdrukken nemen.

(7) Het is noodzakelijk nauwkeurige regels vast te stellen voor de toezending van deze vingerafdrukgegevens aan de centrale eenheid, de opslag van deze vingerafdrukgegevens en van andere relevante gegevens in de centrale gegevensbank, de bewaring van die gegevens, de vergelijking ervan met andere vingerafdrukgegevens, de toezending van de resultaten van die vergelijking alsmede voor de afscherming en de verwijdering van de vastgelegde gegevens. Dergelijke regels kunnen verschillend zijn voor en dienen specifiek te worden afgestemd op de situatie van de verschillende categorieën onderdanen van een derde land.

(8) Onderdanen van derde landen die in één lidstaat om asiel hebben verzocht, kunnen nog tal van jaren over de mogelijkheid beschikken om dat ook in een andere lidstaat te doen. Daarom dient het maximale tijdsbestek gedurende hetwelk vingerafdrukgegevens door de centrale eenheid dienen te worden bewaard, vrij lang te zijn. Gezien het feit dat de meeste onderdanen van derde landen die een aantal jaren in de Gemeenschap hebben verbleven, na die periode een vaste status of zelfs het burgerschap van de Unie hebben verkregen, dient een periode van tien jaar voor de bewaring van vingerafdrukgegevens als een redelijke termijn te worden beschouwd.

(9) Deze bewaringstermijn dient te worden bekort in bepaalde bijzondere omstandigheden waarin bewaring van vingerafdrukgegevens voor een zo lange duur onnodig is. Vingerafdrukgegevens van onderdanen van derde landen dienen onverwijld te worden verwijderd zodra deze onderdanen van derde landen het burgerschap van de Unie verkrijgen of als vluchtelingen worden toegelaten.

(10) Het is nodig de respectieve verantwoordelijkheden van de Commissie, wat de centrale eenheid betreft, en van de lidstaten, wat het gebruik van de gegevens, de beveiliging, de toegang tot en de correctie van de vastgelegde gegevens betreft, duidelijk te omschrijven.

(11) Daar de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in verband met het beheer van het Eurodac-systeem door de relevante bepalingen van het Verdrag wordt geregeld, is het noodzakelijk dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de lidstaten in verband met het beheer van het systeem specifieke bepalingen worden vastgesteld.

(12) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag kan de doelstelling van de overwogen maatregelen, namelijk de instelling bij de Commissie van een systeem voor de vergelijking van vingerafdrukgegevens ten behoeve van de uitvoering van het asielbeleid van de Gemeenschap, juist door de aard ervan, onvoldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, zodat dit beter door de Gemeenschap kan geschieden. Deze verordening blijft beperkt tot het minimum dat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken en reikt niet verder dan hetgeen daartoe nodig is.

(13) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [5] is op de verwerking door de lidstaten van persoonsgegevens in het raam van het Eurodac-systeem van toepassing.

[5] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(14) Krachtens artikel 286 van het Verdrag is Richtlijn 95/46/EG ook van toepassing op de instellingen en organen van de Gemeenschap. Aangezien de centrale eenheid bij de Commissie wordt ingesteld, geldt die richtlijn ook voor de verwerking van persoonsgegevens door die eenheid.

(15) De beginselen van Richtlijn 95/46/EG met betrekking tot de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking van persoonsgegevens, dienen te worden aangevuld of verduidelijkt, vooral voor zover het bepaalde sectoren betreft.

(16) Aangezien de maatregelen die voor de uitvoering van artikel 4, lid 7, van deze verordening vereist zijn, maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [6], dient voor de aanneming ervan gebruik te worden gemaakt van de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit.

[6] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(17) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG dienen de ter uitvoering van artikel 3, lid 4, van deze verordening te nemen maatregelen te worden vastgesteld volgens de in artikel 3 van genoemd besluit vastgestelde raadplegingsprocedure.

(18) Het is dienstig op de prestaties van Eurodac toezicht te houden en deze te evalueren.

(19) De lidstaten dienen voor inbreuken op deze verordening in een sanctieregeling te voorzien.

(20) Deze verordening is van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland uit hoofde van de kennisgevingen die zij hebben gedaan overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(21) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet aan de aanneming van deze verordening deel en is het derhalve niet door de verordening gebonden en valt het evenmin onder de toepassing ervan.

(22) Het is dienstig de territoriale werkingssfeer van deze verordening te beperken en met die van de Overeenkomst van Dublin te doen samenvallen.

(23) Deze verordening dient in werking te treden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, teneinde als rechtsgrondslag te dienen voor de uitvoeringsbepalingen die met het oog op een spoedige toepassing van de verordening nodig zijn voor het treffen van de noodzakelijke technische maatregelen door de lidstaten en door de Commissie. Aan de Commissie dient bijgevolg de taak te worden opgedragen om na te gaan of deze voorwaarden zijn vervuld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Doel van "Eurodac"

1. Hierbij wordt een systeem, "Eurodac" geheten, ingesteld, dat tot doel heeft te helpen vaststellen welke lidstaat krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een lidstaat is ingediend, en anderszins onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden de toepassing van de Overeenkomst van Dublin te helpen vergemakkelijken.

2. Eurodac bestaat uit:

(a) de in artikel 3 bedoelde centrale eenheid,

(b) een geautomatiseerde centrale gegevensbank, waarin de in artikel 5, lid 1, in artikel 8, lid 2, en in artikel 11, lid 2, bedoelde gegevens worden verwerkt met het oog op vergelijking van de vingerafdrukgegevens van asielzoekers en van de categorieën onderdanen van een derde land bedoeld in artikel 8, lid 1, en artikel 11, lid 1,

(c) datatransmissiefaciliteiten tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank.

De regels die voor Eurodac gelden, zijn eveneens van toepassing op de handelingen die door de lidstaten worden verricht, vanaf de toezending van gegevens aan de centrale eenheid tot de gebruikmaking van de vergelijkingsresultaten.

3. Onverminderd het gebruik door de lidstaat van oorsprong van de voor Eurodac bestemde gegevens in overeenkomstig zijn nationaal recht ingestelde gegevensbestanden, mogen vingerafdrukgegevens en andere persoonsgegevens uitsluitend voor de in artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst van Dublin genoemde doeleinden in Eurodac worden verwerkt.

Artikel 2

Definities

1. Voor de doeleinden van deze verordening wordt verstaan onder:

(a) "Overeenkomst van Dublin": de op 15 juni 1990 te Dublin ondertekende Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend;

(b) "asielzoeker": een onderdaan van een derde land die een asielverzoek heeft ingediend of namens wie een asielverzoek is ingediend;

(c) "lidstaat van oorsprong":

(i) in verband met een asielzoeker of een persoon als bedoeld in artikel 11, de lidstaat die de persoonsgegevens aan de centrale eenheid toezendt en de resultaten van de vergelijking ontvangt;

(ii) in verband met een persoon als bedoeld in artikel 8, de lidstaat die deze gegevens aan de centrale eenheid toezendt;

(d) "onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag, ongeacht of hij of zij staatsburger van een derde land of een staatloze is;

(e) "vluchteling": degene die als vluchteling is erkend overeenkomstig het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

(f) "treffer": de op grond van een vergelijking door de centrale eenheid vastgestelde overeenstemming of overeenstemmingen tussen de vingerafdrukgegevens die in de geautomatiseerde centrale gegevensbank zijn opgeslagen en de vingerafdrukgegevens die door de lidstaat voor een persoon zijn toegezonden, mits de lidstaten de resultaten van de vergelijking onmiddellijk toetsen.

2. De in artikel 2 van Richtlijn 95/46/EG gedefinieerde begrippen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in die richtlijn.

3. Tenzij anders bepaald, hebben de in artikel 1 van de Overeenkomst van Dublin gedefinieerde begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in die Overeenkomst.

Artikel 3

Centrale eenheid

1. Bij de Commissie wordt een centrale eenheid opgericht om ten behoeve van de lidstaten de in artikel 1, lid 2, punt b), bedoelde centrale gegevensbank te beheren. De centrale eenheid wordt uitgerust met een geautomatiseerd vingerafdrukkenherkenningssysteem.

2. Gegevens over asielzoekers en over de in artikel 8 en de in artikel 11 bedoelde personen worden bij de centrale eenheid ten behoeve van de lidstaat van oorsprong verwerkt.

3. De centrale eenheid stelt over haar werkzaamheden elk kwartaal een statistisch verslag op, met de volgende informatie:

(a) het aantal toegezonden gegevens over asielzoekers en over de in artikel 8, lid 1, en in artikel 11, lid 1, bedoelde personen;

(b) het aantal treffers voor de asielzoekers die een asielverzoek in een andere lidstaat hebben ingediend;

(c) het aantal treffers voor in artikel 8, lid 1, bedoelde personen die later een asielverzoek hebben ingediend;

(d) het aantal treffers voor in artikel 11, lid 1, bedoelde personen die eerder een asielverzoek in een andere lidstaat hebben ingediend;

(e) het aantal vingerafdrukgegevens dat de centrale eenheid nogmaals bij de lidstaten van oorsprong heeft moeten opvragen omdat de aanvankelijk toegezonden vingerafdrukgegevens zich niet voor een vergelijking met gebruikmaking van het geautomatiseerde vingerafdrukkenherkenningssysteem leenden.

Aan het einde van ieder jaar wordt een statistisch verslag opgesteld waarin de sinds het begin van de activiteiten van Eurodac opgestelde statistische kwartaalverslagen worden bijeengevoegd en waarin tevens het aantal personen wordt vermeld voor wie treffers in de zin van de eerste alinea, punten b), c) en d) zijn vastgesteld.

Dit statistisch verslag bevat een uitsplitsing van de gegevens naar lidstaat.

4. Met inachtneming van de in artikel 21, lid 4, bedoelde procedure kan de centrale eenheid ermee worden belast om met als grondslag de bij die eenheid verwerkte gegevens bepaalde andere statistische taken uit te voeren.

Hoofdstuk II

Asielzoekers

Artikel 4

Verzameling, toezending en vergelijking van vingerafdrukken

1. Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van alle vingers van elke asielzoeker van 14 jaar of ouder en zendt de in artikel 5, lid 1, punten a) tot en met f), genoemde gegevens onverwijld toe aan de centrale eenheid.

De procedure voor het nemen van vingerafdrukken wordt vastgesteld overeenkomstig de nationale praktijk van de betrokken lidstaat en in overeenstemming met de in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind vastgelegde waarborgen.

2. De in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens worden door de centrale eenheid of, voor zover de technische omstandigheden zulks toelaten, rechtstreeks door de lidstaat van oorsprong onverwijld in de centrale gegevensbank opgeslagen.

3. De door een lidstaat toegezonden vingerafdrukgegevens in de zin van artikel 5, lid 1, punt b), worden door de centrale eenheid vergeleken met die welke door andere lidstaten zijn toegezonden en reeds in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen.

4. Op verzoek van een lidstaat draagt de centrale eenheid ervoor zorg dat de in lid 3 bedoelde vergelijking de door die lidstaat voordien toegezonden vingerafdrukgegevens bestrijkt in aanvulling op de gegevens van andere lidstaten.

5. De centrale eenheid zendt de lidstaat van oorsprong de treffer of het negatieve resultaat van de vergelijking onverwijld toe. Bij een treffer zendt zij voor alle reeksen gegevens die met de treffer overeenkomen, de in artikel 5, lid 1, bedoelde gegevens toe. De in artikel 5, lid 1, punt b), bedoelde gegevens worden evenwel slechts voor zover zij aan de treffer ten grondslag lagen, toegezonden.

Indien de technische omstandigheden zulks toelaten, mogen de vergelijkingsresultaten rechtstreeks aan de lidstaat van oorsprong worden toegezonden.

6. De vergelijkingsresultaten worden in de lidstaat van oorsprong onverwijld gecontroleerd. De definitieve identificatie geschiedt door de lidstaat van oorsprong, in samenwerking met de betrokken lidstaten, overeenkomstig artikel 15 van de Overeenkomst van Dublin.

Indien de centrale eenheid meedeelt dat gegevens onbetrouwbaar zijn gebleken, worden deze gegevens door de lidstaat van oorsprong verwijderd of vernietigd zodra deze niet-overeenstemming of onbetrouwbaarheid is vastgesteld.

7. De uitvoeringsbepalingen waarin de procedures voor de toepassing van de leden 1 tot en met 6 zijn vervat, worden volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 5

Gegevensopslag

1. Slechts de volgende gegevens worden in de centrale gegevensbank opgeslagen:

(a) lidstaat van oorsprong, plaats en datum van het asielverzoek;

(b) vingerafdrukgegevens;

(c) geslacht;

(d) referentienummer dat door de lidstaat van oorsprong wordt gebruikt;

(e) datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen;

(f) datum waarop de gegevens aan de centrale eenheid zijn toegezonden;

(g) datum waarop de gegevens in de centrale gegevensbank zijn ingevoerd;

(h) nadere informatie met betrekking tot de ontvanger(s) aan wie de gegevens zijn toegezonden en de datum (data) van toezending.

2. Na opslag van de gegevens in de centrale gegevensbank vernietigt de centrale eenheid de voor de toezending van de gegevens gebruikte gegevensdragers, tenzij de lidstaat van oorsprong om terugzending ervan heeft verzocht.

Artikel 6

Gegevensbewaring

Elk geheel van gegevens als bedoeld in artikel 5, lid 1, wordt, gerekend vanaf de datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen, gedurende tien jaar in de centrale gegevensbank bewaard.

Na het verstrijken van die termijn worden de gegevens automatisch door de centrale eenheid uit de centrale gegevensbank verwijderd.

Artikel 7

Vervroegde gegevensverwijdering

Gegevens betreffende een asielzoeker worden onverwijld overeenkomstig artikel 14, lid 3, uit de centrale gegevensbank verwijderd, wanneer de lidstaat van oorsprong vóór de in artikel 6 genoemde periode van tien jaar is verstreken, van een van de volgende omstandigheden kennis krijgt:

(a) de asielzoeker heeft het burgerschap van de Unie verkregen;

(b) de asielzoeker is in een lidstaat als vluchteling erkend en toegelaten.

Hoofdstuk III

In verband met de illegale overschrijding van een buitengrens aangehouden onderdanen van derde landen

Artikel 8

Verzameling en toezending van vingerafdrukgegevens

1. Elke lidstaat neemt onverwijld, met inachtneming van de waarborgen die zijn vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de vingerafdrukken van alle vingers van elke onderdaan van een derde land van 14 jaar of ouder die, komende uit een derde land, door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat wordt aangehouden in verband met het illegaal over land, over zee of door de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat en niet wordt teruggezonden.

2. De betrokken lidstaat zendt de centrale eenheid onverwijld de volgende gegevens toe over elke in lid 1 bedoelde onderdaan van een derde land:

(a) lidstaat van oorsprong;

(b) vingerafdrukgegevens;

(c) geslacht;

(d) door de lidstaat van oorsprong gebruikt referentienummer;

(e) datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen;

(f) datum waarop de gegevens aan de centrale eenheid werden toegezonden.

Artikel 9

Gegevensopslag

1. De in artikel 8, lid 2, bedoelde gegevens moeten samen met de datum waarop de gegevens werden ingevoerd, in de centrale gegevensbank worden opgeslagen.

Onverminderd artikel 3, lid 3, worden gegevens die overeenkomstig artikel 8, lid 2, aan de centrale eenheid zijn toegezonden, uitsluitend opgeslagen voor de vergelijking met gegevens over asielzoekers die later aan de centrale eenheid worden toegezonden.

De centrale eenheid vergelijkt overeenkomstig artikel 8, lid 2, aan haar toegezonden gegevens niet met de eerder in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens en evenmin met die welke haar nadien overeenkomstig artikel 8, lid 2, worden toegezonden.

2. De procedures van artikel 4, lid 1, tweede alinea, artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, alsmede de bepalingen die krachtens artikel 4, lid 7, zijn vastgesteld, zijn van toepassing. Met betrekking tot de vergelijking van gegevens over asielzoekers die vervolgens aan de centrale eenheid worden toegezonden, met de in lid 1 bedoelde gegevens zijn de procedures van artikel 4, leden 3, 5 en 6, van toepassing.

Artikel 10

Gegevensbewaring

1. Elk geheel van gegevens over een onderdaan van een derde land als bedoeld in artikel 8, lid 1, wordt gerekend vanaf de datum waarop de vingerafdrukken van de onderdaan van het derde land zijn genomen, gedurende twee jaar in de centrale gegevensbank bewaard. Na het verstrijken van die termijn worden de gegevens automatisch door de centrale eenheid uit de centrale gegevensbank verwijderd.

2. De gegevens over een onderdaan van een derde land als bedoeld in artikel 8, lid 1, worden overeenkomstig artikel 14, lid 3, onverwijld uit de centrale gegevensbank verwijderd wanneer de lidstaat van oorsprong vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde twee jaar van één van de volgende omstandigheden kennis krijgt:

(a) de onderdaan van het derde land heeft een verblijfsvergunning gekregen, daaronder begrepen een verblijfsvergunning die ingevolge zijn of haar erkenning als vluchteling of ingevolge de verlening van een subsidiaire of complementaire vorm van bescherming is afgegeven;

(b) de onderdaan van het derde land heeft het grondgebied van de lidstaten verlaten;

(c) de onderdaan van het derde land heeft het burgerschap van de Unie verkregen.

Hoofdstuk IV

Onderdanen van derde landen van wie is gebleken dat zij zich illegaal in een lidstaat ophouden

Artikel 11

Vergelijking van vingerafdrukgegevens

1. Teneinde na te gaan of een onderdaan van een derde land van wie is gebleken dat hij of zij zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, reeds eerder in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, kan elke lidstaat de vingerafdrukgegevens van die onderdaan van een derde land van 14 jaar of ouder, samen met het door die lidstaat gebruikte referentienummer aan de centrale eenheid toezenden.

In de regel zijn er redenen om na te gaan of de onderdaan van een derde land reeds eerder een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, indien:

(a) de onderdaan van een derde land verklaart dat hij of zij een asielverzoek heeft ingediend, doch zonder te vermelden in welke lidstaat hij of zij dit heeft gedaan;

(b) de onderdaan van een derde land niet om asiel verzoekt, maar tegen terugzending van zijn land van oorsprong bezwaar maakt, omdat hij of zij beweert daar in gevaar te verkeren;

(c) de onderdaan van een derde land anderszins zijn of haar verwijdering tracht te voorkomen door weigering om aan de vaststelling van zijn of haar identiteit mee te werken, in het bijzonder door geen of door valse identiteitspapieren te tonen.

2. Wanneer de lidstaten aan de in lid 1 beschreven procedure deelnemen, zenden zij aan de centrale eenheid de vingerafdrukgegevens met betrekking tot alle vingers van de in lid 1 bedoelde onderdanen van derde landen of althans die van hun wijsvingers en wanneer die vinger ontbreekt, de afdrukgegevens van alle overige vingers.

3. De vingerafdrukgegevens van een onderdaan van een derde land als bedoeld in lid 1 worden de centrale eenheid toegezonden uitsluitend voor de vergelijking met de vingerafdrukgegevens van asielzoekers die door andere lidstaten zijn toegezonden en reeds in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen.

De vingerafdrukgegevens van een dergelijke onderdaan van een derde land worden niet in de centrale gegevensbank opgeslagen, noch vergeleken met de gegevens die krachtens artikel 8, lid 2, aan de centrale eenheid zijn toegezonden.

4. Voor de vergelijking van uit hoofde van dit artikel toegezonden vingerafdrukgegevens met de door andere lidstaten toegezonden en reeds in de centrale eenheid opgeslagen vingerafdrukgegevens van asielzoekers zijn de procedures van artikel 4, leden 3), 5) en 6), alsmede de bepalingen die krachtens artikel 4, lid 7), zijn vastgesteld, van toepassing.

5. Zodra de vergelijkingsresultaten aan de lidstaat van oorsprong zijn toegezonden, worden door de centrale eenheid onverwijld:

(a) de vingerafdrukken en andere haar uit hoofde van lid 1 toegezonden gegevens verwijderd, en

(b) de door de lidstaat van oorsprong voor de toezending van de gegevens aan de centrale eenheid gebruikte gegevensdragers vernietigd, tenzij de lidstaat van oorsprong om terugzending ervan heeft verzocht.

Hoofdstuk V

Gebruik en bescherming van gegevens, beveiliging en aansprakelijkheid

Artikel 12

Verantwoordelijkheid voor het gebruik van de gegevens

1. De lidstaat van oorsprong is verantwoordelijk voor:

(a) het rechtmatig nemen van de vingerafdrukken;

(b) de rechtmatige toezending van de vingerafdrukgegevens en van de overige in artikel 5, lid 1, artikel 8, lid 2, en artikel 11, lid 2, bedoelde gegevens aan de centrale eenheid;

(c) de juistheid en de actualiteit van de gegevens bij toezending aan de centrale;

(d) de rechtmatige opslag, bewaring, rechtzetting en verwijdering van de gegevens in de centrale gegevensbank, zulks onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie;

(e) het rechtmatige gebruik van de door de centrale eenheid toegezonden resultaten van de vingerafdrukkenvergelijking.

2. Overeenkomstig artikel 13 zorgt de lidstaat van oorsprong voor de beveiliging van deze gegevens vóór en tijdens toezending aan de centrale eenheid, alsmede voor de beveiliging van de gegevens welke die lidstaat van de centrale eenheid ontvangt.

3. De lidstaat van oorsprong is uit hoofde van artikel 4, lid 6, verantwoordelijk voor de definitieve identificatie van de gegevens.

4. De Commissie draagt ervoor zorg dat de centrale eenheid overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en de uitvoeringsbepalingen ervan wordt beheerd. Dit houdt met name in dat de Commissie:

(a) maatregelen vaststelt welke waarborgen dat de bij de centrale eenheid werkzame personen de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens slechts gebruiken volgens het doel van Eurodac zoals omschreven in artikel 1, lid 1;

(b) ervoor zorg draagt dat de bij de centrale eenheid werkzame personen gevolg geven aan alle door lidstaten krachtens deze verordening gedane verzoeken met betrekking tot opslag, vergelijking, rechtzetting en verwijdering van gegevens waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

(c) de nodige maatregelen neemt om overeenkomstig artikel 13 voor de beveiliging van de centrale eenheid te zorgen;

(d) ervoor zorg draagt dat enkel personen die gemachtigd zijn om bij de centrale eenheid te werken, toegang hebben tot de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens, onverminderd artikel 19 en de bevoegdheden van het onafhankelijke controleorgaan dat krachtens artikel 286, lid 2, van het Verdrag wordt opgericht.

De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad in over de maatregelen die zij krachtens de eerste alinea neemt.

Artikel 13

Beveiligingen

1. De lidstaat van oorsprong neemt de nodige maatregelen om:

(a) te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de nationale installaties waarin de lidstaat handelingen verricht die met het doel van Eurodac in overeenstemming zijn;

(b) te voorkomen dat onbevoegden gegevens en gegevensdragers in Eurodac lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen;

(c) te waarborgen dat het mogelijk is achteraf na te gaan en vast te stellen welke gegevens wanneer en door wie in Eurodac zijn opgeslagen;

(d) te voorkomen dat gegevens ongeoorloofd in Eurodac worden opgeslagen en dat in Eurodac opgeslagen gegevens ongeoorloofd worden gewijzigd of verwijderd;

(e) te waarborgen dat bevoegde personen bij het gebruiken van Eurodac uitsluitend toegang hebben tot gegevens die binnen hun bevoegdheid vallen;

(f) te waarborgen dat het mogelijk is na te gaan en vast te stellen aan welke autoriteiten in Eurodac opgeslagen gegevens door middel van datatransmissieapparatuur mogen worden toegezonden;

(g) te voorkomen dat gegevens ongeoorloofd worden gelezen, gekopieerd, gewijzigd of verwijderd tijdens de rechtstreekse toezending van gegevens aan of van de centrale gegevensbank en tijdens het transport van gegevensdragers naar of van de centrale eenheid.

2. De Commissie is, wat het beheer van de centrale eenheid betreft, verantwoordelijk voor de toepassing van de in lid 1 genoemde maatregelen.

Artikel 14

Toegang tot en rechtzetting, respectievelijk verwijdering van in Eurodac opgeslagen gegevens

1. De lidstaat van oorsprong heeft in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening toegang tot de gegevens welke die lidstaat heeft toegezonden en die in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen.

Geen lidstaat mag nasporingen verrichten in de gegevens die door een andere lidstaat zijn toegezonden, noch mag een lidstaat evenmin dergelijke gegevens ontvangen, met uitzondering van de gegevens die het resultaat zijn van de in artikel 4, lid 5, genoemde vergelijking.

2. Elke lidstaat wijst de nationale autoriteiten aan die krachtens lid 1 toegang hebben tot de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens. Elke lidstaat verstrekt de Commissie een lijst van die autoriteiten.

3. Slechts de lidstaat van oorsprong is gerechtigd om de gegevens welke die lidstaat aan de centrale eenheid heeft toegezonden, door rechtzetting, aanvulling, of verwijdering te wijzigen, onverminderd de uit hoofde van artikel 6 of artikel 10, lid 1, uitgevoerde verwijdering.

Indien de lidstaat van oorsprong de gegevens rechtstreeks in de centrale gegevensbank opslaat, mag die lidstaat de gegevens rechtstreeks wijzigen of verwijderen.

Indien de lidstaat van oorsprong de gegevens niet rechtstreeks in de centrale gegevensbank opslaat, worden zij op verzoek van die lidstaat door de centrale eenheid gewijzigd of verwijderd.

4. Indien een lidstaat of de centrale eenheid over aanwijzingen beschikt dat in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn, stelt die lidstaat respectievelijk de centrale eenheid de lidstaat van oorsprong hiervan zo spoedig mogelijk in kennis.

Indien een lidstaat over aanwijzingen beschikt dat bepaalde gegevens in strijd met deze verordening in de centrale gegevensbank werden opgeslagen, stelt die lidstaat de lidstaat van oorsprong eveneens zo spoedig mogelijk daarvan in kennis. Laatstgenoemde lidstaat controleert de betrokken gegevens en zorgt, voor zover noodzakelijk, ervoor dat zij onverwijld worden gewijzigd of verwijderd.

5. De in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens worden door de centrale eenheid noch overgedragen noch beschikbaar gesteld aan de autoriteiten van derde landen, tenzij de centrale eenheid daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft gekregen in het raam van een Overeenkomst van de Gemeenschap over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke Staat.

Artikel 15

Registratie door de centrale eenheid

1. De centrale eenheid registreert alle gegevensverwerkende handelingen binnen de centrale eenheid. Uit de registratie moet doel, datum en tijdstip van de toegang, de toegezonden gegevens, de gegevens die bij het onderzoek zijn gebruikt en zowel de naam van de eenheid die de gegevens invoert of opvraagt, als die van de verantwoordelijke personen blijken.

2. Deze registratie mag uitsluitend worden gebruikt voor het toezicht op de toelaatbaarheid van de gegevensverwerking vanuit een oogpunt van gegevensbescherming en voor de beveiliging van de gegevens krachtens artikel 13. De registratie moet met passende maatregelen tegen ongeoorloofde toegang worden beschermd en na één jaar worden verwijderd, indien zij niet voor reeds aangevangen controleprocedures nodig is.

Artikel 16

Aansprakelijkheid

1. Eenieder respectievelijk elke lidstaat die als gevolg van onrechtmatige gegevensverwerking of een andere, met de bepalingen van deze verordening strijdige handeling schade heeft geleden, is gerechtigd om van de lidstaat die voor de geleden schade verantwoordelijk is, vergoeding te ontvangen. De betrokken lidstaat wordt geheel of gedeeltelijk van zijn aansprakelijkheid ontheven indien die lidstaat kan aantonen niet verantwoordelijk te zijn voor de gebeurtenis die de schade heeft doen ontstaan.

2. Indien de centrale gegevensbank schade oploopt omdat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet is nagekomen, is deze lidstaat aansprakelijk, tenzij en voor zover de Commissie heeft nagelaten redelijke stappen te ondernemen om het optreden van de schade te voorkomen of de omvang ervan zoveel mogelijk te beperken.

3. Op vorderingen tegen een lidstaat tot vergoeding van de in de leden 1 en 2 bedoelde schade zijn de bepalingen van de nationale wetgeving van de verwerende lidstaat van toepassing.

Artikel 17

Rechten van de betrokkenen

1. Een onder deze verordening vallende personen worden door de lidstaat van oorsprong ingelicht over:

(a) de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke en, in voorkomend geval, van degene die hem of haar vertegenwoordigt;

(b) het doel van de verwerking van de gegevens in Eurodac;

(c) de ontvangers van de gegevens;

(d) in verband met een persoon op wie artikel 4 of artikel 8 van toepassing is, de verplichting tot het laten nemen van zijn of haar vingerafdrukken;

(e) het bestaan van het recht van toegang tot de hem of haar betreffende gegevens en van het recht om deze te corrigeren.

Aan degene die onder artikel 4 of artikel 8 valt, wordt de in de eerste alinea genoemde informatie meegedeeld wanneer zijn of haar vingerafdrukken worden genomen.

Aan degene die onder artikel 11 valt, wordt de in de eerste alinea genoemde informatie ten laatste meegedeeld wanneer zijn of haar gegevens aan de centrale eenheid worden toegezonden. Deze verplichting geldt echter niet in het geval dat deze informatieverstrekking onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite zou vergen.

2. In elke lidstaat mag elke betrokkene overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat de rechten uitoefenen waarin artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG voorziet.

Onverminderd de verplichting om overeenkomstig artikel 12, punt a), van Richtlijn 95/46/EG andere informatie te verstrekken, heeft de betrokkene recht op overlegging van de over hem of haar in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens en op mededeling van de lidstaat die deze gegevens aan de centrale eenheid heeft toegezonden. Deze toegang tot gegevens kan slechts door een lidstaat worden verleend.

3. In elke lidstaat kan eenieder verzoeken dat feitelijk onjuiste gegevens worden rechtgezet of onrechtmatig opgeslagen gegevens worden verwijderd. De rechtzetting en de verwijdering worden door de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, zonder bovenmatige vertraging overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat uitgevoerd.

4. Indien de rechten inzake rechtzetting en verwijdering in een andere lidstaat worden uitgeoefend dan in die welke de gegevens heeft, respectievelijk hebben toegezonden, nemen de autoriteiten van de eerstgenoemde lidstaat contact op met die van de betrokken lidsta(a)t(en) opdat die autoriteiten de juistheid van de gegevens en de rechtmatigheid van de verzending ervan en de opslag ervan in de centrale gegevensbank kunnen controleren.

5. Indien blijkt dat de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgeslagen, worden zij door de lidstaat die deze gegevens heeft toegezonden, overeenkomstig artikel 14, lid 3, rechtgezet of verwijderd. Deze lidstaat bevestigt zonder bovenmatige vertraging de betrokkene schriftelijk het nodige te hebben gedaan om met de betrokkene verband houdende gegevens recht te zetten of te verwijderen.

6. Indien de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, niet aanvaardt dat de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn of daarin onrechtmatig zijn opgeslagen, verstrekt die lidstaat de betrokkene zonder bovenmatige vertraging schriftelijk uitleg omtrent de redenen waarom de lidstaat niet bereid is de gegevens recht te zetten of te verwijderen.

De lidstaat licht de betrokkene ook in over de stappen die deze kan ondernemen indien hij of zij de verstrekte uitleg niet aanvaardt. Dit houdt mede in dat de betrokkene wordt ingelicht hoe hij of zij een rechtsvordering kan instellen of, in voorkomend geval, een klacht kan indienen bij de bevoegde autoriteiten of bij de rechter van die lidstaat, alsmede welke financiële of andere bijstand hem of haar overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat kan worden verleend.

7. Elk verzoek overeenkomstig de leden 2 en 3 behelst alle nodige bijzonderheden om de betrokkene te kunnen identificeren, met inbegrip van zijn of haar vingerafdrukken. Deze gegevens worden uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van de in de leden 2 en 3 bedoelde rechten en worden onmiddellijk nadien vernietigd.

8. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken actief eraan mee dat de in de leden 3, 4 en 5 genoemde rechten onverwijld kunnen worden uitgeoefend.

9. In elke lidstaat verleent de nationale toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG de betrokkene bijstand bij de uitoefening van zijn of haar rechten.

10. De nationale toezichthoudende autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden en de nationale toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waarin de betrokkene verblijft, geven de betrokkene bij de uitoefening van zijn of haar rechten inzake rechtzetting of wissing van gegevens bijstand en desgevraagd advies. Beide nationale toezichthoudende autoriteiten werken daartoe samen. Het verzoek om die bijstand wordt gericht tot de nationale toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de betrokkene zich bevindt, welke autoriteit het verzoek doorzendt aan de autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden. De betrokkene mag zich voor bijstand en advies eveneens tot de bij artikel 19 ingestelde gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wenden.

11. In elke lidstaat kan eenieder in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat een rechtsvordering instellen of, in voorkomend geval, een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of bij de rechter van die Staat indien hem of haar het bij lid 2 geboden recht van toegang wordt ontzegd.

12. Eenieder kan overeenkomstig met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, een rechtsvordering instellen of, in voorkomend geval, een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of bij de rechter van die Staat in verband met de over hem of haar in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens, teneinde zijn, respectievelijk haar rechten uit hoofde van lid 3 te doen gelden. Gedurende deze procedure blijft de verplichting voor de nationale toezichthoudende autoriteiten om overeenkomstig lid 10 bijstand en desgevraagd advies te verlenen, voortbestaan.

Artikel 18

Nationale toezichthoudende autoriteit

1. Elke lidstaat draagt ervoor zorg dat de overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG aangewezen nationale toezichthoudende autoriteit of autoriteiten onafhankelijk toezicht houdt, respectievelijk houden, overeenkomstig de respectieve nationale wetgeving, op de rechtmatigheid van de verwerking door de betrokken lidstaat, overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, van persoonsgegevens, waaronder begrepen de toezending ervan aan de centrale eenheid.

2. Elke lidstaat draagt ervoor zorg dat zijn nationale toezichthoudende autoriteit toegang heeft tot advies van personen met een adequate kennis van vingerafdrukgegevens.

Artikel 19

Gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit

1. Er wordt een onafhankelijke gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit ingesteld, die uit ten hoogste twee vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten van elke lidstaat bestaat. Elke delegatie beschikt over één stem.

2. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit heeft tot taak de werkzaamheden van de centrale eenheid te controleren opdat de rechten van de betrokkenen niet worden geschaad door de verwerking of het gebruik van de gegevens waarover de centrale eenheid beschikt. Tevens ziet zij toe op de rechtmatigheid van de toezending van persoonsgegevens door de centrale eenheid aan de lidstaten.

3. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit is tevens bevoegd om uitvoeringsproblemen in verband met de werking van Eurodac te behandelen, eventuele moeilijkheden bij controles door de nationale toezichthoudende autoriteiten te onderzoeken, en aanbevelingen te doen voor gezamenlijke oplossingen voor bestaande problemen.

4. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt bij de uitoefening van haar taken, indien nodig, actief bijgestaan door de nationale toezichthoudende autoriteiten.

5. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit kan het advies inwinnen van personen met een adequate kennis van vingerafdrukgegevens.

6. De Commissie staat de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit bij de uitoefening van haar taken bij. Zij verstrekt met name de door de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit gevraagde informatie en verleent deze te allen tijde toegang tot alle documenten en dossiers, tot de in het systeem bewaarde gegevens en tot al haar gebouwen en terreinen.

7. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit stelt met eenparigheid van stemmen haar reglement van orde vast. Zij wordt bijgestaan door een secretariaat, waarvan de taken in het reglement van orde worden omschreven.

8. Verslagen van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit worden openbaar gemaakt en toegezonden aan de instanties waaraan de nationale toezichthoudende autoriteiten verslag uitbrengen, alsmede ter informatie aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie. Tevens kan de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit met het oog op de vervulling van haar taak het Europees Parlement, de Raad en de Commissie te allen tijde opmerkingen of voorstellen voor verbeteringen voorleggen.

9. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden ontvangen de leden van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit geen instructies van enige regering of instantie.

10. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt geraadpleegd over het op haar betrekking hebbende gedeelte van de ontwerp-huishoudelijke begroting voor de centrale eenheid van Eurodac. Het advies van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt bij de betrokken ontwerpbegroting gevoegd.

11. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt opgeheven zodra het in artikel 286, lid 2, van het Verdrag bedoelde onafhankelijke controleorgaan is opgericht. Dit onafhankelijk controleorgaan treedt in de plaats van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit en oefent alle bevoegdheden uit waarover het krachtens het besluit waarbij het wordt opgericht, beschikt.

Hoofdstuk VI

Slotbepalingen

Artikel 20

Kosten

1. De kosten in verband met de oprichting en de werking van de centrale eenheid komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

2. De bij de nationale eenheden opkomende kosten en die voor hun verbinding met de centrale gegevensbank worden door de respectieve lidstaten gedragen.

3. De kosten van de toezending van gegevens vanuit de lidstaat van oorsprong, alsook die van de toezending van de vergelijkingsresultaten aan die lidstaat, worden door die lidstaat gedragen.

Artikel 21

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, daarvan.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

4. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 7, lid 3, daarvan.

Artikel 22

Jaarverslag: toezicht en evaluatie

1. De Commissie legt aan het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een verslag voor over de activiteiten van de centrale eenheid. Het jaarverslag bevat informatie over het beheer en de resultaten van het systeem, in het licht van vooraf vastgestelde kwantitatieve indicatoren voor de in lid 2 bedoelde doelstellingen.

2. De Commissie draagt ervoor zorg dat er systemen beschikbaar zijn om de werking van de centrale eenheid op het gebied van resultaten, kosteneffectiviteit en kwaliteit van de dienstverlening aan de doelstellingen te toetsen.

3. De Commissie beoordeelt regelmatig de werking van de centrale eenheid om vast te stellen of de doelstellingen kosteneffectief zijn verwezenlijkt en ten einde richtsnoeren te verschaffen voor verbetering van de doeltreffendheid van toekomstige werkzaamheden.

4. Eén jaar nadat de werkzaamheden van Eurodac zijn aangevangen, stelt de Commissie een evaluatieverslag op over de centrale eenheid, waarin wordt ingegaan op de omvang van de vraag in verhouding tot hetgeen werd verwacht en, in het licht van de opgedane ervaring, op operationele problemen en beheersaangelegenheden, teneinde aan te geven welke verbeteringen op korte termijn in de werkwijze van de centrale eenheid kunnen worden aangebracht.

5. Drie jaar nadat de werkzaamheden van Eurodac zijn aangevangen, en telkens zes jaar nadien, stelt de Commissie een algehele beoordeling van Eurodac op waarin de bereikte resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen en waarin wordt nagegaan of de uitgangspunten nog gelden en welke gevolgen een en ander voor toekomstige werkzaamheden meebrengt.

Artikel 23

Sancties

De lidstaten stellen de sanctieregeling vast die van toepassing is wanneer de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens niet voor het in artikel 1 omschreven doel van Eurodac worden gebruikt en treffen alle nodige maatregelen om de uitvoering ervan te waarborgen. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [....] van deze bepalingen in kennis en delen haar eventuele latere wijzigingen daarvan onverwijld mede.

Artikel 24

Territoriale werkingssfeer

De bepalingen van deze verordening zijn niet van toepassing op enig grondgebied waarop de Overeenkomst van Dublin niet van toepassing is.

Artikel 25

Inwerkingtreding en toepasselijkheid

1. Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen .

2. Deze verordening is van toepassing en de werkzaamheden van Eurodac vangen aan op de dag die daartoe in een door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken mededeling wordt aangewezen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) alle lidstaten hebben aan de Commissie kennis ervan gegeven dat zij overeenkomstig de krachtens artikel 4, lid 7, vastgestelde uitvoeringsbepalingen de nodige technische maatregelen hebben getroffen om gegevens aan de centrale eenheid toe te zenden, en

(b) de Commissie heeft overeenkomstig de krachtens artikel 4, lid 7, vastgestelde uitvoeringsbepalingen de nodige technische maatregelen genomen opdat de centrale eenheid haar werkzaamheden kan aanvangen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. BENAMING VAN DE MAATREGEL

Verordening (EG) nr. [...../.....] van de Raad van [........] betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen

2. BETROKKEN BEGROTINGSONDERDEEL

B5-801 : Eurodac

3. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 63, lid 1, punt a) van het EG-Verdrag

4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

4.1. Algemene doelstelling

Het doel van Eurodac is te helpen bij het bepalen welke lidstaat krachtens de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend bij een lidstaat en ook anderszins de toepassing van de Overeenkomst van Dublin volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen.

Deze maatregelen zijn bedoeld om te voorkomen dat situaties ontstaan die ertoe leiden dat asielzoekers te lang in onzekerheid verkeren over het gevolg dat waarschijnlijk aan hun verzoek zal worden gegeven, om elke asielzoeker de garantie te geven dat zijn verzoek door een van de lidstaten in behandeling zal worden genomen en om ervoor te zorgen dat asielzoekers niet van de ene naar de andere lidstaat worden verwezen zonder dat een van deze lidstaten zichzelf bevoegd verklaart het asielverzoek te behandelen.

Bovendien is deze maatregel bedoeld de toepassing van de Overeenkomst van Dublin verder te vereenvoudigen door te voorzien in de mogelijkheid gegevens te verzamelen over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. Daarnaast wordt het mogelijk in bepaalde omstandigheden gegevens te controleren om na te gaan of iemand die zich illegaal in een lidstaat ophoudt reeds eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd.

De verordening maakt het derhalve mogelijk de vingerafdrukken van drie groepen personen door te geven of mede te delen aan de centrale eenheid en deze in de centrale gegevensbank te verwerken, te weten van asielzoekers, personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens en personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden. Voor elk van deze categorieën afzonderlijk zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot de verwerking van de gegevens.

4.2. Looptijd van de maatregel

Onbepaald

5. INDELING VAN DE UITGAVEN

5.1 Verplichte/Niet-verplichte uitgaven

Niet-verplichte uitgaven

5.2 Gesplitste/Niet-gesplitste kredieten

Gesplitste kredieten

5.3 Aard van de betrokken ontvangsten

Niet van toepassing

6. AARD VAN DE UITGAVEN

100%

7. FINANCIËLE GEVOLGEN

7.1 Methode om de totale kosten van de maatregel te berekenen

Investeringen in het centrale systeem (2000) : 8,5 MEUR

De innovatieve aard van dit initiatief en de voortdurende technologische en commerciële ontwikkelingen die daarop van invloed zijn, maken het bijzonder moeilijk per activiteit of per investeringspost de kosten per eenheid te berekenen.

Er zijn echter een aantal keuzemogelijkheden. Deze zijn gebaseerd op studies die in 1997/98 zijn verricht door Bossard Consultants, omdat noch de Commissie noch de lidstaten in staat waren alle benodigde technische en financiële middelen te ramen. De studie werd besproken met nationale deskundigen op het gebied van automatische vingerafdrukherkenning (AFIS) en door de lidstaten goedgekeurd in de Raad.

In de Bossard-studie wordt een reeks technische varianten genoemd die variëren naar gelang van de in het systeem gehanteerde toepassings- en zoekcriteria, de omvang van het systeem, de gebruikte techniek, enz.

De drie belangrijkste varianten gaan uit van verschillende technieken voor de overdracht van gegevens tussen de centrale eenheid en de lidstaten.

Deze alternatieven zijn:

- Variant 1: 100% van de vingerafdrukken wordt elektronisch doorgegeven: vier werkstations, acht personeelsleden;

- Variant 2: 75% van de vingerafdrukken wordt elektronisch doorgegeven, de overige 25% per post; 7 werkstations, tien personeelsleden;

- Variant 3: 25% van de vingerafdrukken wordt elektronisch doorgegeven, de overige 75% per post; 11 werkstations, 17 personeelsleden.

Criteria die zijn gebruikt voor deze raming

Wat de apparatuur en de communicatiemethoden betreft, kiest de Commissie voor het systeem waarbij alle vingerafdrukken elektronisch tussen de werkplekken* worden overgedragen en dus niets per post wordt verzonden, behalve als back-up ("mogelijkheid 1"). Bij de huidige ramingen van de Commissie is geen rekening gehouden met het gebruik van papieren formulieren in noodgevallen. Dit moet te zijner tijd worden besproken met de lidstaten. De andere varianten zouden inhouden dat er meer personeelsleden nodig zijn en dat in verschillende mate gegevens per fax of per post zouden worden verzonden. De Commissie vindt dit niet aanvaardbaar, noch met het oog op de veiligheid, noch met het oog op de doeltreffendheid. De gekozen mogelijkheid betekent ook dat met minder ** gewerkt hoeft te worden (vijf in plaats van respectievelijk zes of tien bij de andere varianten). Variant 1 is met andere woorden de meest kosteneffectieve.

- Er is uitgegaan van een basispopulatie van 900 000 personen, waartoe asielzoekers behoren en personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens en personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden. De laatste twee categorieën worden geraamd op 500 000, maar de beschikbare cijfers zijn onbetrouwbaar en dienen met voorzichtigheid te worden benaderd zolang dit punt niet verder is opgehelderd. Zij zullen enkel onder het systeem vallen voor zover zij moeten worden vergeleken met de asielzoekers.

- De initiële investeringskosten variëren naargelang van andere criteria, zoals de vraag of er al dan niet gebruik wordt gemaakt van classificatie. Dit is een technische procedure die wellicht te ingewikkeld is voor de beginfase van het Eurodac-systeem en is daarom niet opgenomen in de raming van de Commissie.

- Het geslacht is opgenomen als zoekcriterium (zie artikel 5).

- Alle ramingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat er wordt gezocht en vergeleken op basis van twee vingerafdrukken. Dit drukt de kosten van vergelijking, ook al zou een groter aantal vingerafdrukken nauwkeuriger resultaten kunnen opleveren.

De oorspronkelijke door het door de lidstaten gekozen adviesbureau geraamde investering op basis van variant 1 beliep 5,2 miljoen EUR voor een systeem waarbij het geslacht als zoekcriterium, voor het onderzoek twee vingerafdrukken en geen classificatie werd gebruikt. Nauwkeurige cijfers voor de andere twee varianten worden in de studie niet gegeven. Er wordt echter wel een marge genoemd van 5,4 miljoen EUR tot 9,1 miljoen EUR, op basis van de door de fabrikanten aangegeven prijzen.

Er dient op te worden gewezen dat de in de studie vervatte ramingen betrekking hebben op een systeem dat minder behoeft te presteren dan hetgeen sedertdien nodig is gebleken.

De kosten die het gevolg zijn van de toevoeging van bepaalde categorieën vreemdelingen, en dus de uitbreiding van de populatie die het systeem zal moeten omvatten zijn buiten beschouwing gelaten. Deze uitbreiding van de populatie heeft rechtstreekse gevolgen voor het aantal vingerafdrukken of kaarten die moeten worden opgeslagen; dit stijgt van 1,6 miljoen tot 2,6 miljoen voor de eerste twee jaren. Dit zal niet alleen meer opslagcapaciteit vereisen maar ook tot gevolg hebben dat er hogere eisen worden gesteld aan de andere systeemeigenschappen, hetgeen doorwerkt in de kosten.

Daarenboven moeten er voorzieningen worden getroffen in verband met eventuele problemen op het gebied van de technische compatibiliteit tussen nationale systemen. Dit vraagstuk wordt bestudeerd, maar exacte implicaties voor de kosten zullen eerst duidelijk worden wanneer de technische specificaties zijn uitgewerkt door een onafhankelijk adviesbureau (via openbare aanbesteding) in 1999.

7.2 Specificatie van de kosten

De raming van de Commissie is gebaseerd op het verslag van een door de lidstaten gekozen adviesbureau. Het is duidelijk dat dit verslag moet worden bijgewerkt, en de toestand zal duidelijker in beeld worden gebracht door middel van een soortgelijke studie, die in 1999 moet worden voltooid. Deze studie zal de Commissie naar verwacht van exacte technische en kostenspecificaties voorzien.

Het is evenzeer duidelijk dat de uitvoering van de voorgestelde verordening van de Raad als zodanig meer duidelijkheid zal brengen ten aanzien van kosten en optimale of realistische technische oplossingen.

De boven uiteengezette bijkomende kostenfactoren waren niet opgenomen in de oorspronkelijke studie en waren bijgevolg buiten beschouwing gelaten in de raming van Bossard van 5,2 miljoen EUR, die als minimum gold. Totdat de resultaten van de nieuwe studie beschikbaar zijn kunnen deze bijkomende kostenfactoren niet met grote nauwkeurigheid worden geraamd. Het is niettemin duidelijk dat er extra middelen nodig zullen zijn om de centrale eenheid tot stand te brengen.

Het huidige voorstel van de Commissie van 8,5 miljoen EUR is daarom een voorlopige raming die gebaseerd is op:

- een significante uitbreiding van de doelpopulatie en de grotere capaciteit die dit vereist;

- de kosten die verbonden zijn met het compatibel maken van het centrale systeem met alle nationale systemen (integratiekosten);

- een grotere nadruk op opleiding van personeel om het voor te bereiden op de specifieke problemen die verbonden zijn aan het functioneren in een multinationale en politiek gevoelige omgeving;

- een vergelijking met de aanschaffingskosten van 2 miljoen EUR van een bestaand nationaal AFIS-systeem dat een capaciteit heeft van minder dan 25% van die welke van Eurodac wordt verlangd en de integrerende of veiligheidselementen mist die voor Eurodac nodig zijn.

Een specificatie van de raming van de Commissie volgt hieronder:

in miljoen EUR

Verdeling // 2000

Opbouw van de centrale eenheid // 7,250

Veiligheidsinstallatie (5% van acquisitiewaarde) // 0,350

Systeemonderhoud (5% van acquisitiewaarde) // 0,350

Andere overheadkosten (7% van acquisitiewaarde) // 0,500

In-service opleiding // 0,050

Onvoorziene kosten (7% van de werkingskosten) // -

TOTAAL // 8,500

Werkingskosten van het centrale systeem (vanaf 2001) : 0,800 miljoen EUR/jaar

De Commissie gaat ervan uit dat het systeem tegen 2001 operationeel dient te zijn. De geraamde investeringskosten zullen daarom in hun geheel ten laste komen van de begroting 2000. Wanneer het systeem eenmaal operationeel is zullen administratiekosten een belangrijk onderdeel vormen van de uitgaven (zie punt 10) omdat, gezien de delicate aard van het werk, alle personeelsleden ambtenaren van de Commissie zullen moeten zijn. Het Eurodac-systeem zal in het kader van en onder direct gezag van de Commissie worden toegepast en bij de Commissie worden ondergebracht. Het systeem zal 24 uur per dag en 365 dagen per jaar operationeel zijn. Het aantal specifiek (en uitsluitend) voor Eurodac vereiste vaste ambten wijst hierop: 8 personen, die continu vijf werkstations zullen bezetten.

De jaarlijkse werkingskosten vanaf 2001 worden geraamd op 0,800 miljoen EUR/jaar

in miljoen EUR

Jaarlijkse werkingskosten // 2001

Systeemonderhoud (10 % van acquisitiewaarde) // 0,710

In-service opleiding // 0,040

Onvoorziene kosten (7% van de werkingskosten) // 0,050

TOTAAL // 0,800

8. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

De interne aanbestedingsprocedures van de Commissie, die naleving verzekeren van de Gemeenschapswetgeving inzake overheidsopdrachten, zullen strikt worden toegepast. De lidstaten zullen volledig op de hoogte worden gehouden van de openbare-aanbestedingsprocedure en zullen commentaar kunnen leveren op het definitieve ontwerp.

9. ELEMENTEN VOOR EEN KOSTEN-BATENANALYSE

9.1. Doelpopulatie

De maatregel is gericht op asielzoekers (wier aantal voor de Europese Unie wordt geraamd op 350 000 tot 400 000 per jaar), personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van buitengrenzen en personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden. De beide laatstgenoemde categorieën vertegenwoordigen naar schatting tot 500 000 personen per jaar in de Europese Unie.

9.2. Motivering van de maatregel

De bedoeling van de maatregel is bij te dragen tot het bepalen van de lidstaat die ingevolge de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend en anderszins bij te dragen tot de toepassing van de Overeenkomst van Dublin onder de in het voorstel genoemde voorwaarden. Deze doelstellingen komen overeen met het in titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gestelde doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Teneinde een dergelijke ruimte te creëren dient de Gemeenschap maatregelen te nemen die gericht zijn op het verzekeren van het vrije verkeer van personen, tezamen met directe begeleidende maatregelen, onder andere betreffende asiel uit hoofde van artikel 63, lid 1, onder a) van het Verdrag. Ingevolge artikel 63, lid 1, onder a) van het Verdrag is de Gemeenschap verplicht maatregelen te nemen inzake criteria en organisatorische voorzieningen om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land in een van de lidstaten wordt ingediend.

9.3. Controle en evaluatie van de maatregel

De verordening bevat gedetailleerde bepalingen inzake het gebruik van gegevens, gegevensbescherming, verantwoordelijkheid en beveiliging om te verzekeren dat er strenge normen ten aanzien van bescherming worden gehanteerd in overeenstemming met onder andere Richtlijn 95/46/EG en artikel 286 van het Verdrag. Deze bepalingen betreffen in het bijzonder de verantwoordelijkheid voor het gebruik van gegevens, beveiligingsregelingen en aansprakelijkheid voor schade in de context van Eurodac.

De verrichtingen die uit de verordening voortvloeien en betrekking hebben op de centrale eenheid zullen onder rechtstreekse controle staan van statutair personeel van de Commissie. Op de naleving van de voorschriften in verband met gegevensbescherming zal worden toegezien door een onafhankelijk toezichthoudend orgaan.

De Commissie zal de werkwijze en prestaties van de centrale eenheid regelmatig evalueren en controleren om ervoor te zorgen dat deze beantwoordt aan de in de verordening vervatte doelstellingen en vereisten en overeenkomt met de specificaties die zijn opgenomen in de artikelen 3, lid 3, en 4, lid 7, van de uitvoeringsbepalingen.

Met deze evaluatie wordt beoogd kwantitatieve en kwalitatieve informatie te verkrijgen als basis voor mogelijke verdere ontwikkeling. Aan het einde van elk begrotingsjaar zal de Commissie verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het resultaat van deze evaluatie en, zo nodig, heroriëntaties of aanpassingen van de werkwijze van het systeem voorstellen.

10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (Afdeling III van de algemene begroting)

De vrijmaking van de noodzakelijke huishoudelijke middelen geschiedt op grond van het jaarlijkse besluit van de Commissie met betrekking tot de toewijzing van de middelen, rekening houdend met onder meer de bijkomende posten en begrotingskredieten die haar zijn toegestaan door de begrotingsautoriteit.

10.1 Effect op het aantal posten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.2 Globaal financieel effect van het bijkomend personeel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.3 Stijging van de overige huishoudelijke uitgaven als gevolg van de maatregel

in miljoen EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>