Home

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)"

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)"

Publicatieblad Nr. C 014 van 16/01/2001 blz. 0119 - 0121


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)"

(2001/C 14/23)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 oktober 2000 besloten overeenkomstig artikel 23.3 van het reglement van orde een advies op te stellen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", was belast met de voorbereidende werkzaamheden. Overeenkomstig de artikelen 20 en 50 van het reglement van orde werd de heer Konz aangewezen als algemeen rapporteur.

Het Comité heeft tijdens zijn 376e zitting van 19 oktober 2000 het volgende advies uitgebracht, dat met 81 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op 22 maart 2000 hebben de sociale partners in de burgerluchtvaart de zgn. Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel gesloten, die betrekking heeft op piloten, boordwerktuigkundigen en cabinepersoneel.

1.2. Vervolgens hebben zij de Commissie verzocht een voorstel voor een besluit van de Raad (artikel 139, lid 2, van het Verdrag) in te dienen om deze overeenkomst ten uitvoer te leggen.

1.3. Gebleken is dat de vijf werkgevers- en werknemersorganisaties die de overeenkomst hebben gesloten(1):

- representatief zijn op Europees niveau;

- kunnen onderhandelen over overeenkomsten op EU-niveau.

Voorts beschikken zij over de nodige structuren om een adequate bijdrage te leveren aan de implementatie van de sociale bepalingen van het Verdrag en van de overeenkomsten die zij hebben getekend.

1.4. De vijf organisaties maken sinds de oprichting ervan in 1987 deel uit van het Paritair comité voor de burgerluchtvaart. Binnen dit comité hebben zij een aantal uitvoerige gemeenschappelijke adviezen over vervoersvraagstukken en sociale aspecten daarvan uitgebracht.

1.5. De Commissie heeft de overeenkomst zorgvuldig bestudeerd en concludeert dat geen enkele clausule in strijd is met de Gemeenschapswetgeving. De verplichtingen die de lidstaten worden opgelegd, vloeien niet rechtstreeks voort uit overeenkomst tussen de sociale partners zelf, maar uit de regeling betreffende de uitvoering van de overeenkomst uit hoofde van de richtlijn, wanneer deze eenmaal door de Raad is goedgekeurd.

1.6. De overeenkomst is dan ook eenvoudigweg opgenomen als bijlage bij het richtlijnvoorstel. Indien de Raad de richtlijn goedkeurt, wordt de overeenkomst als zodanig bindend in de lidstaten.

2. Algemene opmerkingen

2.1. In de allereerste plaats wijst het Comité eens te meer op de belangrijke taak van de sociale partners om nationale normen op het vlak van arbeidsomstandigheden aan te vullen, aan te scherpen en aan te passen op EU-niveau; daarbij dient wel expliciet een "non-regressieclausule" in de regelgeving te worden opgenomen.

2.2. Het Comité is verheugd dat er nu een derde Europese Overeenkomst voorligt na de twee eerdere overeenkomsten die door de sociale partners op 30 september 1998 zijn ondertekend en door middel van een richtlijn van de Raad van kracht zijn geworden:

- overeenkomst voor de scheepvaart - Richtlijn 1999/63/EG van 21 juni 1999;

- overeenkomst voor het railvervoer - Richtlijn 2000/34/EG van 22 juni 2000 tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993(2) om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken.

2.3. Het Comité is ermee ingenomen dat deze overeenkomst ervoor zorgt dat de "mobiele" werknemers - gewoonlijk "boordpersoneel" genoemd - in deze belangrijke tak van vervoer, waar zeven dagen per week, vaak tot laat in de nacht (soms zelfs de hele nacht) en in wisselende tijdzones wordt gewerkt, worden beschermd tegen de schadelijke gevolgen voor hun gezondheid en veiligheid van:

- te lange werktijden;

- te weinig rust;

- nachtarbeid;

- onregelmatige werktijden.

2.4. Het Comité heeft er in par. 3.5.2 van zijn advies van 9 maart 1999(3) over de sectoren en activiteiten die zijn uitgesloten van Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(4) reeds bij de Commissie en de betrokken sociale partners op aangedrongen ook de mobiele werknemers in deze sector, die volop veranderingen ondergaat, onder deze richtlijn van te laten vallen.

2.5. In par. 3.5.5 van hetzelfde advies wees het Comité erop dat er een communautaire regeling zou moeten komen om vliegtijden te beperken en voldoende rust te garanderen; deze regeling zou moeten uitgaan van operationele veiligheidsoverwegingen en van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van mobiele werknemers in de burgerluchtvaart. Tegelijkertijd toonde het Comité zich verheugd dat de sociale partners de onderhandelingen binnen het Paritair comité voor de burgerluchtvaart hadden hervat en spoorde het hen aan, zo snel mogelijk tot een overeenkomst te komen.

2.6. Met de onderhavige overeenkomst is de wens van het Comité in vervulling gegaan, al hebben de sociale partners niet het voorbeeld van het Comité gevolgd om verlenging van de referentieperiode met betrekking tot de bepaling dat de gemiddelde arbeidstijd per zeven dagen niet langer mag zijn dan 48 uur (inclusief overuren), tot meer dan zes maanden van de hand te wijzen (zie par. 3.5.4. van bovengenoemd advies).

2.7. Volgens de sociale partners is met de overeenkomst een goed evenwicht gevonden tussen de noodzakelijke bescherming van de gezondheid en de veiligheid van het betrokken personeel wat hun arbeidstijd betreft, en de behoefte van commerciële luchtvaartmaatschappijen om flexibel te kunnen functioneren.

2.8. Uit de tabel die de Commissie in punt 8 van de toelichting weergeeft, blijkt dat de drie werkgeversorganisaties (zie voetnoot 1, blz. 119) op EU-niveau meer dan 94 % van het betrokken mobiele personeel in dienst hebben en dat de twee werknemersorganisaties (zie voetnoot 1, blz. 119) meer dan 74 % van deze werknemers vertegenwoordigen, die tot dusver niet onder Richtlijn 93/104/EG (zie voetnoot 1, blz. 120) betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd vielen.

2.9. Aangezien de ERA (zie voetnoot 1, blz. 119), die 59 kleine en middelgrote luchtvaartmaatschappijen vertegenwoordigt, de overeenkomst als gelijkwaardige partner heeft ondertekend, kan ervan uit worden gegaan dat de belangen van het MKB voldoende zijn behartigd.

3. Slotopmerkingen

3.1. Het Comité schaart zich volledig achter de Commissie, die de lidstaten in artikel 3 van de voorgestelde richtlijn verplicht doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties uit te werken.

3.2. De voordelen die een regeling inzake werk- en rusttijden van mobiel personeel in de burgerluchtvaart inhoudt voor de bevolking in het algemeen en de passagiers in het bijzonder zijn overduidelijk: het is algemeen bekend dat vermoeidheid als gevolg van te lang werken en te weinig rusten een reëel gevaar vormt voor de gezondheid en de veiligheid van het personeel en ook de dienstverlening aan de passagiers heeft eronder te lijden.

3.3. Nu er normen zijn vastgesteld ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, verwacht het Comité dat de Commissie op korte termijn voorstellen inzake de maximale vlieg- en diensttijden en de vereiste rusttijden voorlegt (zie bepaling 8 van de overeenkomst), zodat ook voor de operationele veiligheid EU-normen worden vastgesteld.

3.4. Het Comité sluit zich aan bij de constatering van de Commissie dat invoering van communautaire minimumvoorschriften betreffende de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart een belangrijke stap is in de richting van een minimumpakket van fundamentele rechten van werknemers.

Brussel, 19 oktober 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) AEA (Association of European Airlines)

IACA (International Association of Charter Airlines)

ERA (European Regions Airlines Association)

ECA (European Cockpit Association)

ETF (European Transport Workers' Federation)

(2) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18 - advies ESC in PB C 60 van 8.3.1991, blz. 26.

(3) PB C 138 van 18.5.1999, blz. 33.

(4) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18 - advies ESC in PB C 60 van 8.3.1991, blz. 26.