Home

Report from the Commission to the Council and the European Parliament in accordance with Article 23 of Regulation (EEC) No 3763/91 - Report on the progress made in the implementation of Poseidom from 1992 to 1998

Report from the Commission to the Council and the European Parliament in accordance with Article 23 of Regulation (EEC) No 3763/91 - Report on the progress made in the implementation of Poseidom from 1992 to 1998




VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 23 VAN VERORDENING (EEG) NR. 3763/91 - Verslag 1992-1998 over de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van POSEIDOM

(door de Commissie ingediend)

INLEIDING

1. Sociaal-economische situatie van de overzeese departementen

2. Uitvoering van de kaderverordening voor de landbouwmaatregelen van POSEIDOM

2.1. Specifieke bevoorradingsregeling

2.1.1. Beschrijving van de regeling

2.1.2. Bevindingen en analyses

2.2. Steun voor agrarische producten van de overzeese departementen

2.2.1. Dierlijke productie

2.2.2. Plantaardige producten

2.2.2.1. Sector fruit, groenten, bloemen en planten

2.2.2.2. Sector suikerriet / rum:

2.2.2.3. Sector rijst

2.3. Budgettaire gegevens

2.4. Overige maatregelen

2.4.1. Logo

2.4.2. Uitzonderingsmaatregelen op structureel gebied

2.4.3. Veterinaire en fytosanitaire maatregelen

2.4.4. Maatregelen in het kader van het EOGFL-Oriëntatie

3. Conclusies

BIJLAGE 1 Sociaal-economische en agrarische gegevens per overzees departement

BIJLAGE 2 Specifieke bevoorradingsregeling (SBR) - Uitvoering

BIJLAGE 3 Ontwikkeling van de specifieke steun voor de lokale landbouwproductie

BIJLAGE 4 Uitzonderingsmaatregelen op structureel gebied

BIJLAGE 5 Veterinaire en fytosanitaire maatregelen

BIJLAGE 6 Maatregelen in het kader van het EOGFL-Oriëntatie

INLEIDING

De Raad heeft op 22 december 1989 besloten tot de invoering van een programma van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van de Franse overzeese departementen afgestemde maatregelen, POSEIDOM [1].

[1] Besluit van de Raad (89/687/EEG), PB L 399 van 30-12-1989, blz. 39.

1. Dit programma beoogt bij de toepassing van het gemeenschappelijk beleid voor de verschillende beleidsterreinen rekening te houden met de specifieke problemen die de overzeese departementen kenmerken: de insulaire aard, de afgelegen ligging, de geringe oppervlakte, het moeilijke reliëf en klimaat, de economische afhankelijkheid van bepaalde producten, en de kleine, verspreide lokale markten die het economische en sociale leven in deze regio's bepalen.

2. Daartoe heeft de Raad een kaderverordening [2] vastgesteld houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen die erop gericht zijn bepaalde lokale productieactiviteiten te ontwikkelen of in stand te houden; deze maatregelen zijn uitgevoerd via een groot aantal toepassingsverordeningen van de Commissie. Op 30 oktober 1995 zijn de maatregelen van deze verordening aangepast en verruimd door verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad [3].

[2] Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad, PB L 356 van 24-12-1991, blz. 1.

[3] PB L 267 van 9-11-1995, blz. 1.

3. In de gemeenschappelijke verklaring met betrekking tot de ultraperifere regio's in de Gemeenschap, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie is gehecht, wordt de aanpak van POSEIDOM bekrachtigd. Aan het Verdrag van Amsterdam is een nieuw artikel toegevoegd, artikel 299, lid 2, dat van toepassing is op de ultraperifere regio's en een specifiek kader verschaft dat de Gemeenschap op de lange termijn kan toepassen op deze regio's. Dit Verdrag is op 1 mei 1999 van kracht geworden.

4. In artikel 23, lid 1, van de kaderverordening op het gebied van de landbouw wordt bepaald dat de Commissie jaarlijks verslag moet indienen over de vorderingen in de tenuitvoerlegging van het landbouwonderdeel van POSEIDOM, eventueel vergezeld van voorstellen betreffende aanpassingsmaatregelen die nodig blijken om de doelstellingen van POSEIDOM te verwezenlijken. In artikel 23, lid 2, van dezelfde verordening wordt bepaald dat de Commissie na afloop van het derde toepassingsjaar van de regeling aan het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag dient voor te leggen over de economische situatie van de Franse overzeese departementen, waaruit het effect van de ter toepassing van de in het kader van de onderhavige verordening uitgevoerde maatregelen blijkt.

5. Er kon slechts één verslag worden uitgebracht, dat de periode 1992/93 [4] bestreek.

[4] COM(94)2000 def. van 30-5-1994.

De Franse autoriteiten hebben bij de Commissie verslagen over de uitvoering van dit programma en verzoeken tot wijziging van de verordening van de Raad ingediend.

In het kader van SEM 2000 heeft de Commissie een externe adviseur aangewezen om een evaluatieverslag op te stellen over het landbouwonderdeel van het POSEIDOM-programma. Deze adviseur heeft bestudeerd in hoeverre de beoogde doelstellingen van het programma zijn bereikt en welke verbeteringen kunnen worden aangebracht.

In dit document wordt een balans (1992-1998) opgesteld over de uitvoering van de maatregelen waarin Verordening (EEG) nr. 3763/91 voorziet. Daarbij is rekening gehouden met de opgedane ervaring en de effecten van de gerealiseerde acties.

Op dit moment omvat het landbouwonderdeel van het POSEIDOM-programma 28 maatregelen. De meeste daarvan hebben betrekking op de vier overzeese departementen; andere hebben betrekking op situaties die specifiek zijn voor enkele daarvan.

1. Sociaal-economische situatie van de overzeese departementen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BBP = bruto binnenlands product; OCG = oppervlakte cultuurgrond.

Een van de opvallendste gemeenschappelijke kenmerken van de overzeese departementen is het verschil in economische en sociale ontwikkeling ten opzichte van de rest van de Unie. Daarnaast zijn er verschillen in productieomstandigheden en productiewijze, die tot een te geringe productiviteit en een laag productieniveau leiden. De vier overzeese departementen liggen in een tropisch gebied met soms heftige klimaatomstandigheden, maar door hun geografische verschillen hebben zij elk ook een andere landbouwproductie.

Het afgelegen karakter mag niet alleen maar worden opgevat in geografische zin; er is ook een "sociaal-economische afstand", die gevolgen heeft voor de bevoorradingskosten, de productieomstandigheden en de totstandkoming van de lokale prijzen en dus voor de mate waarin lokale producten kunnen concurreren met geïmporteerde producten uit de overige lidstaten maar ook uit de naburige ontwikkelingslanden. Die factor vloeit voort uit de omvang van de lokale bevolking en houdt rechtstreeks verband met de bevoorradingsvolumes, dus de inkoopkosten. Ook beïnvloedt deze factor de infrastructuur.

Bijlage 1 bevat een overzicht van de belangrijkste gegevens over de economie en de landbouw per overzees departement.

2. Uitvoering van de kaderverordening voor de landbouwmaatregelen van POSEIDOM

2.1. Specifieke bevoorradingsregeling

De specifieke bevoorradingsregeling is erop gericht het effect van extra kosten voor de bevoorrading met landbouwproducten af te zwakken. Deze kosten zijn een gevolg van de insulaire aard en de afgelegen ligging van deze regio's. Deze regeling is ontworpen om plaatselijke productie- en verwerkingsactiviteiten te helpen ontwikkelen door de kosten van landbouwproductiemiddelen te verlagen, teneinde in de plaatselijke consumptiebehoeften te voorzien.

2.1.1. Beschrijving van de regeling

-Elk jaar worden voorzieningsbalansen opgesteld voor de landbouwproducten die van essentieel belang zijn voor dierlijke of menselijke consumptie en voor de in de verordening genoemde plaatselijke verwerking. Deze kunnen in de loop van het jaar worden herzien naarmate de behoeften in de overzeese departementen veranderen.

-Teneinde op efficiënte wijze invulling te geven aan de doelstelling om tot in het stadium van de eindgebruiker lagere prijzen te bewerkstelligen, door leveranciers van verschillende oorsprong met elkaar te laten concurreren, worden uit derde landen geïmporteerde producten krachtens deze regeling vrijgesteld van douanerechten en wordt levering uit de andere lidstaten gesteund op een wijze die vergelijkbaar is met het uit bovengenoemde vrijstelling voortvloeiende economische voordeel. De regeling mag de traditionele handelsstromen niet verstoren en het aandeel van de Gemeenschap in de bevoorrading niet aantasten.

-Bijzondere aandacht wordt besteed aan de economische effecten, met name om te waarborgen dat de toegekende voordelen worden doorgegeven tot aan de eindgebruiker. De producten waarvoor de specifieke bevoorradingsregeling geldt, mogen niet worden opnieuw worden geëxporteerd of doorgestuurd naar de rest van de Gemeenschap, behoudens het bestaande handelsverkeer tussen de overzeese departementen. Als de producten in de overzeese departementen worden verwerkt, geldt het verbod echter niet voor traditionele uitvoer of verzending. In dat geval wordt er geen enkele restitutie toegekend.

De lidstaat moet zelf alle passende maatregelen nemen om te controleren of het toegekende voordeel daadwerkelijk wordt doorgegeven. Daartoe kan deze eventueel de door de betrokken handelaren toegepaste winstmarges beoordelen. In elk departement is voorzien in de instelling van een plaatselijk POSEIDOM-comité dat onder gezag van de prefect regelmatig de prijzen van de producten onderzoekt en het effect van de maatregelen uit hoofde van de verordening beoordeelt. Om er zeker van te zijn dat het toegekende voordeel wordt doorgegeven, moet een zekerheid worden gesteld; deze wordt terugbetaald na de controles die in het hele afzettraject worden uitgevoerd tot bij de verkoop aan de landbouwers of bij de industrieën waaraan de steun wordt toegekend.

2.1.2. Bevindingen en analyses

In de periode 1992-1997 bedroegen de uitgaven van de specifieke bevoorradingsregeling gemiddeld 46,6% van de POSEIDOM-uitgaven (de vrijstellingen van douanerechten niet meegerekend).

Op grond van de ervaringen met de specifieke bevoorradingsregeling kunnen een aantal constateringen worden gedaan en analyses worden gemaakt. In bijlage 2 zijn de belangrijkste statistische gegevens met betrekking tot de goedgekeurde balansen opgenomen.

De bevoorrading van de overzeese departementen met graan, graanproducten en andere plantaardige producten bedroeg 96% van de uitgaven van de specifieke bevoorradingsregeling. Dit betrof hoofdzakelijk tarwe (31,5%), maïs (55,2%) en gerst (7,9%).

Wat betreft granen voorziet de maatregel in vrijstelling van douanerechten bij rechtstreekse import in de overzeese departementen:

-van granen bestemd voor diervoeding vanuit de ontwikkelingslanden,

-van granen bestemd voor menselijke voeding: vanuit de landen en gebieden overzee en de ACS-landen.

Bij uitzonderlijke problemen kan de vrijstelling voor granen bestemd voor diervoeding worden verruimd tot de producten van andere derde landen; voor granen bestemd voor menselijke voeding is uitbreiding mogelijk tot producten afkomstig uit ontwikkelingslanden.

Door de hervorming van het GLB en de ondertekening van de GATT-overeenkomsten (Uruguay-ronde) zijn de invoerrechten op producten gedaald en zijn de verschillen tussen de wereldmarktprijzen en de prijzen in de Europese Unie geleidelijk verkleind. Omdat de berekening van de communautaire steun gekoppeld is aan de bestaande verschillen tussen deze twee prijsniveaus, is het bedrag daarvan voor sommige graansoorten gedaald tot nul (1995/96), en dat maakt het heel aantrekkelijk om maïs te betrekken van derde landen. In dat geval wordt het charteren van schepen mogelijk en rendabel.

Deze ontwikkeling heeft ongerustheid doen ontstaan ten aanzien van de doelstelling om de extra kosten te ondervangen om zo de productiekosten te verlagen.

De Commissie heeft de effecten van deze veranderingen in de internationale context beheerd binnen de grenzen van huidige wetgeving. Voorts heeft zij in het kader van SEM 2000 door externe adviseurs evaluaties laten uitvoeren m.b.t. de moeilijkheden bij de toepassing van de specifieke bevoorradingsregeling en de verslagen van de Commissie aan de Raad en het Parlement over de toepassing van de betrokken regelingen laten voorbereiden.

In het externe evaluatierapport over het landbouwonderdeel van POSEIDOM is geconcludeerd dat de mogelijkheden van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad in bepaalde gevallen niet kunnen waarborgen dat bij de nieuwe marktsituaties het belangrijkste doel van de specifieke bevoorradingsregeling, namelijk het opvangen van de extra kosten van deze regio's, wordt bereikt. Het ontbreekt aan objectieve normen om het economische effect van het afgelegen en insulaire karakter van deze regio's te kwantificeren: de huidige berekeningsmethode voor steun aan communautaire producten leidt, in vergelijking tot de extra bevoorradingskosten, tot te lage vergoedingen.

De bevoorrading van de overzeese departementen met andere plantaardige producten (gerstemout, hop, grutten en gries van harde tarwe, pootaardappelen, plantaardige oliën, geconcentreerd vruchtvlees, vruchtenmoes en vruchtensap) is zeer beperkt geweest.

De bevoorrading van de overzeese departementen met fokdieren bedroeg 3% van de totale uitgaven van de specifieke bevoorradingsregeling.

Om de veeteelt van de overzeese departementen te steunen, ter dekking van hun consumptiebehoeften, is voorzien in steun voor de levering, vanuit de Gemeenschap, van raszuivere fokdieren in de volgende soorten: runderen, varkens, schapen en geiten, paarden, konijnen, vermeerderingskuikens of selectiekuikens, en broedeieren voor de productie van vermeerderingskuikens of selectiekuikens.

In het algemeen maakt Réunion het meest van deze regeling gebruik, omdat de veeteeltsector daar meer ontwikkeld en beter georganiseerd is dan in de andere overzeese departementen. De organisatie van de veeteeltsector in Guadeloupe verkeert namelijk in grote moeilijkheden sinds het faillissement van de voornaamste coöperaties in 1996 en 1997. Momenteel beginnen zelfstandige veehouders (Martinique - Guadeloupe) weer steun aan te vragen, en zij hebben behoefte aan vereenvoudiging van de procedures. In Frans-Guyana is de regeling duidelijk niet aangepast aan de situatie van het departement: de veehouders halen rassen van de Antillen, die niet in aanmerking komen voor steun.

Het niveau van de steun wordt door de gebruikers als ontoereikend beschouwd, gezien de nieuwe eisen waaraan zij krachtens de wetgeving inzake het welzijn van dieren moeten voldoen en gezien de werkelijke transportkosten.

Voor de genetische verbetering van de betrokken veestapels hebben deze maatregelen wel een positief effect gehad.

Import van tarwezemelen van oorsprong uit de ACS-landen in het eiland Réunion

Voor een jaarlijkse maximumhoeveelheid van 8 000 ton is geen douanerecht geheven op dit bijproduct van tarwe, dat onderdeel is van bepaalde soorten veevoeder (met name voor varkens, runderen en konijnen), dat door de plaatselijke meelfabrieken niet in voldoende mate wordt geproduceerd om de behoeften te dekken. Van de maatregel is redelijk gebruik gemaakt: een percentage van 76%, als het startjaar niet wordt meegerekend.

Alle geïmporteerde zemelen komen van het eiland Mauritius (de maatregel was overigens ontworpen in het kader van de betrekkingen tussen de twee eilanden), aangezien de industrieën van de andere ACS-landen niet toegerust zijn voor "palletiseren" en voor het laden van stortgoed, met het gevolg dat de vervoerskosten onbetaalbaar hoog zijn. Gezien de huidige ontwikkeling van de rundveefokkerij op het eiland Mauritius zouden er op termijn problemen met de bevoorrading kunnen ontstaan.

Om de traditionele activiteiten op het gebied van veeteelt te steunen en om het beschikbare veevoeder en de slachtinrichtingen en verpakkingsinstallaties beter te kunnen gebruiken, voorzag artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad in een specifieke tijdelijke maatregel voor de import of invoering van runderen die ter plaatse worden gemest. Deze actie, die aanvankelijk bedoeld was voor de seizoenen 1991/1992 tot en met 1994/1995, is met twee seizoenen verlengd bij de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 2598/95 van 30 oktober 1995. De maatregel is in juni 1997 beëindigd.

Daar Guadeloupe en Martinique niet om toepassing van deze maatregel gevraagd hebben, heeft die alleen betrekking op de departementen Frans-Guyana en Réunion. Er zijn echter slechts één keer, in 1992, 72 dieren vanuit de EU in Frans-Guyana ingevoerd; sindsdien is er geen aanvraag meer ingediend.

Vanuit economisch oogpunt kan worden vastgesteld dat in het algemeen bij de prijsstelling rekening wordt gehouden met de steun in het kader van de specifieke bevoorradingsregeling. De door de Franse autoriteiten toegepaste techniek was het onderzoeken van de bruto winstmarge van de industriële bedrijven.

Er hebben zich enkele problemen voorgedaan met de werking van de regeling; er zijn met name verschillen tussen de op sommige balansen vermelde ramingen en behoeften. Dit is toe te schrijven aan het feit dat wordt gewerkt op basis van ontoereikende statistische gegevens (waarin geen rekening wordt gehouden met bepaalde handelstransacties tussen Frankrijk en de overzeese departementen), en dat de situatie in het begin administratief zeer ingewikkeld was. De problemen zijn weggewerkt, maar het is toch zaak dat de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 131/92 van de Commissie [5] worden gewijzigd.

[5] PB L 15 van 22-1-1992, blz. 13.

2.2. Steun voor agrarische producten van de overzeese departementen

POSEIDOM voorziet in steunmaatregelen voor de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten om traditionele activiteiten te behouden en te versterken of de diversificatie van producten te stimuleren. In sommige gevallen worden deze steunmaatregelen aangevuld met de specifieke bevoorradingregeling (levensmiddelen en fokdieren).

Dit onderdeel vertegenwoordigde tussen 1992 en 1997 53,4% van de totale uitgaven, met de volgende verdeling: sector veeteelt: 14%; fruit, groenten, bloemen en planten: 11%; sector suikerriet / rum: 69%; sector rijst in Frans-Guyana: 6%.

2.2.1. Dierlijke productie

In de veehouderijsector, en wel de sector rundvlees, voorziet POSEIDOM (artikel 5) in steunmaatregelen om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van producten die afkomstig zijn van de traditionele veeteelt in de overzeese departementen, binnen de grenzen van de lokale consumptiebehoeften (die in het kader van een periodieke balans worden geraamd). Naast de reeds vermelde bevoorrading met raszuivere fokrunderen wordt op basis van deze maatregelen een bedrag van 48,3 EUR per dier toegekend bovenop de premie voor het mesten van mannelijke runderen en het aanhouden van zoogkoeien, een premie als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 1357/80.

Bij de aanneming van Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad van 30 oktober 1995 is besloten deze maatregel beter af te stemmen op de specifieke situatie van de overzeese departementen. De bepalingen inzake de factor veebezetting, het regionale maximum en het individuele maximum voor de dieren die op het bedrijf gehouden worden, gelden niet voor de overzeese departementen.

De premie voor het aanhouden van zoogkoeien en de aanvulling daarop worden elk jaar toegekend, voor maximaal 35 000 zoogkoeien (vrouwelijke runderen die al gekalfd hebben). Dit maximum kan op grond van de consumptiebehoeften van de overzeese departementen worden herzien. De ontwikkeling van de maatregel is weergegeven in bijlage 3, tabel 1.

Gedurende de verslagperiode is het aantal gesubsidieerde dieren gestaag toegenomen, en wel met 43%. Ondanks deze positieve ontwikkeling kunnen als gevolg van het feit dat maar een klein deel van de veestapel van de overzeese departementen is geïdentificeerd, nog niet alle dieren in aanmerking worden genomen waarvoor deze premie zou kunnen worden toegekend. Het aantal dieren waarvoor een premie wordt verleend, blijft beneden het door de Raad vastgestelde maximum. De tenuitvoerlegging van de basispremies vermeerderd met de POSEIDOM-toeslag levert echter een bijdrage aan de verbetering van de identificatie en de kennis van de veestapel, waardoor de dieren tot aan de slacht getraceerd kunnen worden en er voor doeltreffende profylaxe gezorgd kan worden. Dat is een kwaliteitsfactor.

De speciale premie voor mannelijke runderen wordt jaarlijks toegekend voor maximaal 10 000 mannelijke runderen. Dit maximum kan op grond van de behoeften worden herzien. De ontwikkeling van de maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 2.

Met inachtneming van jaarlijkse schommelingen die samenhangen met de data van de opgaven en van het tijdstip van kalven (te laat of te vroeg), kan worden vastgesteld dat het aantal begunstigde dieren over het geheel is toegenomen. Het blijft echter nog wel onder het vastgestelde maximum. De geleidelijke toename is duidelijk voor Réunion, dat momenteel de helft van de gesubsidieerde runderen bezit. Deze steun bevordert de slacht van zwaardere dieren om de concurrentie van geïmporteerd vlees het hoofd te kunnen bieden.

In de sector rundvlees hebben de twee maatregelen samen voor een aanvulling op het inkomen van de veehouders gezorgd, waardoor zij beter opgewassen zijn tegen de ontwikkelingsproblemen van deze sector in de specifieke context van de overzeese departementen.

Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad voorzag in steun voor ter plaatse vervaardigde verse producten van koemelk voor menselijke consumptie. Deze maatregel, die meer op de consument dan de producent was gericht, is nooit uitgevoerd.

Verordening van de Raad (EG) nr. 2598/9 vervangt deze regeling door steun voor de ontwikkeling van koemelkproductie bestemd voor menselijke consumptie door middel van de toekenning van 8,45 EUR voor 100 kg volle melk aan de producenten. De steun wordt uitgekeerd verleend via de melkfabrieken, tot een maximum van 20 000 ton per verkoopseizoen voor alle overzeese departementen samen. De ontwikkeling van de maatregel is te zien in bijlage 3, tabel 3.

Deze maatregel heeft de professionalisering van de bedrijfskolom en toename van melkophaaldiensten in de overzeese departementen bevorderd, waardoor de verwerkingsactiviteiten lager in de kolom zich verder kunnen ontwikkelen en voor een deel in de plaatselijke behoeften wordt voorzien. Dat geldt in het bijzonder voor Réunion, waar de productie in de periode 1992-1997 is verdubbeld. In het jaar 2000 zal voor het eerst het plafond van 20 000 ton voor de uitkering van de steun worden bereikt. De lokale productie dekt echter slechts een gering deel van de lokale consumptie. Artikel 6 geeft de mogelijkheid de maximumhoeveelheid te herzien.

Om de productie en de afzet van lokale veehouderijproducten te steunen voorziet artikel 9bis van Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad in steun voor de financiering van regionale programma's, voor de vijfjarenperiode 1996 tot en met 2000, in Martinique en Réunion. Die programma's zijn met name gericht op de uitvoering van stimulerende activiteiten ter verbetering van de kwaliteit en de hygiëne, de bevordering van kwaliteitsproducten, de structurering van de bedrijfskolom, de rationalisering van de productie- en afzetstructuren, alsmede de uitvoering van technische bijstand.

De toegekende steun komt in de plaats van de middelen waarover de brancheorganisaties voor de veehouderij in deze departementen beschikten. Die middelen waren gebaseerd op importheffingen die onverenigbaar met de communautaire regelgeving werden geacht.

Een ontwerp voor een jaarlijks programma wordt opgesteld door de brancheorganisaties samen met de nationale overheid en elk jaar bij de Commissie ingediend. De Commissie neemt daarover een beslissing. De ontwikkeling van de maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 4.

Het effect van deze maatregel is groter als deze steunt op gestructureerde bedrijfskolommen en op veehouders die gemotiveerd genoeg zijn om de doelstellingen van modernisering en ruimtelijke inrichting (Réunion) of professionalisering (Martinique) na te streven. Door de maatregel kan een werkelijke organisatie van de plaatselijke veehouderij van de grond komen, die tot een productieverhoging kan leiden van de moderne sector, d.w.z. veehouders die hechten aan kwaliteitsverbetering.

2.2.2. Plantaardige producten

2.2.2.1. Sector fruit, groenten, bloemen en planten

In de sector voor fruit, groenten, bloemen en levende planten, met uitzondering van de teelt van bananen, voorzag artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad in een steunbedrag per hectare dat werd toegekend aan producenten die een programma van initiatieven uitvoeren dat gericht is op de ontwikkeling van aangepaste en concurrerende teeltmethoden en de verbetering van de kwaliteit, op een oppervlakte van minimaal 0,5 ha. De hoogte van de steun was maximaal 500 EUR als de oveheidsfinanciering door de lidstaat tenminste 300 EUR en de financiering van de producenten ten minste 200 EUR bedroeg. Bovendien moesten deze initiatieven passen in programma's met een looptijd van ten minste drie jaar. De toepassingsprocedures bleken in administratief opzicht log te zijn en de structuur en de steunbedragen hebben niet het gewenste stimulerende effect gehad. De maatregel is komen te vervallen bij de herziening van het landbouwonderdeel van POSEIDOM in oktober 1995.

Om het werkelijke potentieel van de sector verwerkte groenten en fruit in de overzeese departementen beter te kunnen afbakenen voorzag artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad in de financiering van een economische studie over de situatie en de vooruitzichten van de sector, tot een bedrag van maximaal tweehonderdduizend EUR. Het doel van de studie was het opmaken van een economische en technische balans van de sector en het analyseren van de voorwaarden en mogelijkheden voor ontwikkeling.

In het opgestelde verslag werd voorgesteld: versterking van het concurrentievermogen van de plaatselijke productie tegenover import wanneer de lokale markt goede perspectieven biedt; ontwikkeling van de export voor producten die al een goed imago hebben; diversificatie van de producten, met schepping van lokale vraag naar te ontwikkelen nieuwe producten.

Na deze studie zijn ten behoeve van deze sector maatregelen getroffen en opgenomen in de verordening bij de herziening daarvan in 1995.

De specifieke bevoorradingsregeling is verruimd tot geconcentreerd vruchtvlees, vruchtenmoes en vruchtensap, anders dan waarvoor de in artikel 14 bedoelde steun wordt toegekend.

Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad heeft het oorspronkelijke artikel 13 gewijzigd en heeft een steunregeling voor de afzet van plaatselijke producten voor exclusieve bevoorrading van de overzeese departementen ingesteld. Deze steun, die wordt uitgekeerd aan producenten, betreft fruit (met uitzondering van bananen), groenten, bloemen en levende planten, peper, Spaanse peper en specerijen, met een per categorie vastgestelde maximumhoeveelheid.

Voor de toekenning van de steun moeten leveringscontracten voor een of meer verkoopseizoenen worden gesloten tussen de producenten en distributeurs, horecabedrijven of gemeenschappen. Wanneer dit op basis van de behoeften aan bevoorrading gerechtvaardigd is, kan de steun worden verleend voor de levering in een ander departement dan dat waar het product is geoogst.

Het steunbedrag, dat forfaitair per productcategorie wordt vastgesteld, kan met 5% worden verhoogd voor contracten die door erkende producentenorganisaties of -groeperingen zijn gesloten. De ontwikkeling van deze maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 5.

De zwakke structurering van de sector vormt een belemmering voor een snelle aanpassing aan de vraag, met name van grote winkelbedrijven die regelmatige bevoorrading en gestandaardiseerde kwaliteit (wat een beroep op externe bevoorrading bevordert) vragen. Hoewel de maatregel pas medio 1997 is gestart, blijkt uit het aantal ingediende dossiers hoeveel belangstelling ervoor is (zie tabel 6 in bijlage 3).

Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad voorziet in steun voor producenten van 6,04 EUR per kilogram groene vanille, bestemd voor de productie van gedroogde vanille, tot een jaarlijks plafond van 75 ton.

Momenteel maakt maar één departement, Réunion, gebruik van deze maatregel. De sector verkeert in moeilijkheden: de productie van groene vanille is gedaald van 150 ton in 1984 tot 18 ton in 1995. Hierdoor komen de verwerkingsfaciliteiten en de infrastructuur voor de afzet in gevaar.

Dankzij de POSEIDOM-steun kon de aankoopprijs worden verhoogd en kregen de producenten een nieuwe stimulans: in 1996 bedroeg de productie 25 ton; in 1997 werd 48,5 ton verwerkt. De tonnage van 1998 is geringer, als gevolg van de vegetatiecyclus van de planten, die na 1997, een jaar met een zeer grote opbrengst, logischerwijze een lager rendement heeft opgeleverd.

Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad voorziet in steun van 44,68 EUR per kg, toegekend aan de producenten van etherische oliën, tot een jaarlijks maximum van 30 ton voor geraniumolie en 5 ton voor vetiverolie. Dit zijn momenteel specifieke producten voor het eiland la Réunion, de enige regio waaraan deze steunmaatregel wordt toegekend.

De twee bedrijfskolommen zijn sterk achteruitgegaan: op dit moment zijn er nog maar circa 400 geraniumproducenten, tegen 1300 in 1992; wat vetiverolie betreft, de productie daarvan is gedaald van 12 ton in 1985 tot minder dan één ton in 1995. In bijlage 3, tabel 7, wordt een overzicht gegeven van de geproduceerde tonnages.

Door de uitvoering van deze maatregel zijn de producenten weer geïnteresseerd geraakt, en er zijn verschillende acties georganiseerd om deze traditionele activiteiten weer nieuw leven in te blazen.

Steun voor de productie van verwerkte groenten en fruit die zijn verkregen uit in de overzeese departementen geoogste producten is toegepast (artikel 14) met ingang van 1 juli 1998. De steun wordt uitgekeerd aan het verwerkende bedrijf, dat een minimumprijs voor de grondstof aan de producent heeft betaald. De lidstaat stelt die prijs vast op grond van de productiekosten.

Het steunbedrag wordt forfaitair vastgesteld, voor elke productcategorie, op basis van de invoerprijzen van de grondstoffen en van de lokale grondstofprijzen. De steun wordt uitgekeerd tot een jaarlijkse maximumhoeveelheid, die per productcategorie wordt vastgesteld. De ontwikkeling van de maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 8.

Artikel 15 van verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad voorziet in steun voor de bevordering van de afzet van de producten van de overzeese departementen op de Europese markt, waar de concurrentie (ACS-landen; SAP) heel groot is, met name voor bloemen, groenten en fruit.

Voor toekenning van deze steun moeten contracten voor één verkoopseizoen gesloten worden tussen producenten of producentengroeperingen en in de rest van de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers, binnen een volume van 3 000 ton per product, per jaar en per departement. Het steunbedrag, dat aan de koper wordt betaald, is 10% van de waarde van de in de handel gebrachte productie, franco gebied van bestemming geleverd (verhoogd tot 13% in het geval van joint ventures van producenten en marktdeelnemers met een duur van ten minste drie jaar). De betrokken producten zijn fruit - met uitzondering van bananen - groenten, bloemen en levende planten.

De wijziging van dit artikel bij de aanneming van Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad heeft betrekking op verwerkte producten op basis van in de overzeese departementen geoogste groenten en fruit, peper en specerijen, op etherische oliën van geranium en vetiver, alsmede op gedroogde vanille en vanille-extracten.

Daarnaast kan de steun voor meloen worden toegekend voor hoeveelheden van meer dan 3 000 ton, voor zover het totale volume in de vier overzeese departementen niet wordt bereikt.

Uit de financiële balans (gemiddelde van de jaren 1995, 1996 en 1997) per product, in de overzeese departementen samen, blijkt dat meloen momenteel het enige product is dat een commercieel solide organisatie heeft; in de andere bedrijfskolommen blijft de omvang van de steun beperkt tot enkele producten voor nog beperkte hoeveelheden. Het totale volume in drie jaar bedraagt 14 577,16 ton, met de volgende verdeling per bedrijfskolom:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze maatregel heeft bij continentale importeurs wel belangstelling voor de productie van de overzeese departementen gewekt en heeft de benutting van nieuwe handelskanalen gestimuleerd. Verruiming van de steun tot verwerkte groenten en fruit zal deze maatregel naar verwachting nieuw elan geven, vooral voor vruchtensappen en jam.

2.2.2.2. Sector suikerriet / rum

Voor de bedrijfskolom suikerriet - suiker - rum gelden drie maatregelen.

Er wordt forfaitaire steun per hectare voor de teelt van suikerriet verleend aan individuele planters, aan groeperingen of verenigingen van planters, in het kader van een door de lidstaat ingediend herstructureringsplan. Dit programma is gericht op verbetering van de beplanting en ontwikkeling van de mechanisering. De Gemeenschap financiert de in aanmerking komende uitgaven voor 60%, indien de lidstaat een bijdrage levert van ten minste 15%; als de bijdrage kleiner is, wordt de steun dienovereenkomstig verminderd.

In Verordening (EEG) nr. 1487/92 van de Commissie van 9 juni 1992 zijn de uitvoeringsbepalingen van deze maatregel vastgesteld en met name de aard van de in aanmerking komende werkzaamheden. De betrokken totale oppervlakte bedroeg 27 400 hectare, en het herstructureringsplan moest in een periode van ten minste drie en ten hoogste zeven jaar worden uitgevoerd, met ingang van 1 januari 1992.

Twee forfaitaire steunmaatregelen zijn vastgesteld: steun voor de beplanting, van maximaal 750 EUR/ha, voor 27 400 hectare; en steun voor bodemverbeteringswerkzaamheden, van maximaal 1 747 EUR/ha, voor 9 850 hectare. Laatstgenoemde steun zou slechts worden uitgekeerd als na de werkzaamheden op dezelfde percelen de voor de eerstgenoemde steun in aanmerking komende aanplantwerkzaamheden zouden worden verricht.

Het doel van de premie voor herplanten is vermindering van de kosten van deze investering en bevordering van de verlaging van de gemiddelde leeftijd van de gewassen. Door beplanting kunnen technische verbeteringen worden aangebracht (gebruik van nieuwe variëteiten, herstel van de vruchtbaarheid van de grond, enz.). De verbetering van het herbeplantingscijfer leidt tot een positieve ontwikkeling van de gemiddelde opbrengst.

De bodemverbeteringswerkzaamheden bestonden hoofdzakelijk uit het verwijderen van grote stenen, waardoor met de hand gesneden suikerriet mechanisch geladen kan worden, en het verwijderen van kleine stenen, waardoor snijmachines kunnen worden gebruikt. De werkzaamheden voor terreinverbetering hebben op deze wijze deel uitgemaakt van de verlaging van de productiekosten.

De maatregel heeft heel goed gewerkt, maar de uitvoering verliep trager dan verwacht. In december 1996 heeft Frankrijk een verzoek om verlenging ingediend. Dat is in december 1997 ingewilligd, bij de aanneming door de Commissie van een aanvullend programma met een duur van drie jaar (voor 16 423 ha herbeplanting en 8 875 ha bodemverbetering van 1 april 1997 tot en met 31 december 1999). De ontwikkeling van de maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 9. In termen van herbeplanting gaat het om bijna 80% van de suikerrietpercelen in Guadeloupe, 70% in Martinique en 50% in Réunion. De opbrengstverhoging bedraagt 10% in Réunion, 8% in Martinique en 20% in Guadeloupe.

Artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad voorziet in steun voor de verwerking van suikerriet tot "rhum agricole" die wordt uitgekeerd aan de distilleerders, op voorwaarde dat deze aan de producenten een nader te bepalen minimumprijs hebben betaald. De steun wordt jaarlijks toegekend voor een hoeveelheid die maximaal overeenkomt met de gemiddelde hoeveelheid "rhum agricole" die in de verkoopseizoenen 1987/88 tot en met 1990/91 is afgezet.

In Verordening (EEG) nr. 1488/92 van de Commissie van 9 juni 1992 worden de voorwaarden voor de verlening van deze steun vastgesteld en wordt een maximale hoeveelheid van 75 600 hectoliter zuivere alcohol vastgelegd, verdeeld over de vier departementen. Als vervolg op de aanneming van Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad wordt in Verordening (EG) nr. 59/97 van de Commissie van 16 januari 1997 een nieuw steunbedrag van 64,22 EUR per hectoliter zuivere alcohol vastgesteld, zonder wijziging van de totale jaarlijkse hoeveelheid. De mate waarin de maatregel werd toegepast, loopt uiteen: het departement Réunion heeft nooit gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheden (393 hectoliter), terwijl de andere departementen alle volumes die hun zijn toegewezen benutten, met name Guadeloupe en Frans-Guyana. De ontwikkeling van de maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 10.

Als gevolg van de maatregel konden de distilleerderijen, die in grote mate bedreigd werd door de productie van de naburige landen met goedkoper suikerriet, in bedrijf blijven. Ook konden ze hun productievoorwaarden verbeteren, evenals de kwaliteit van de geproduceerde rum (in Martinique is er een "appellation d'origine contrôlée" gekomen). Vanaf de inwerkingtreding van de maatregel is er een einde gekomen aan de sluitingen van distilleerderijen, die tot 1992 veel voorkwamen.

Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad voegt steun voor de directe verwerking van suikerriet tot suikerstroop toe. De steun wordt uitgekeerd aan de verwerkers voor een jaarproductie van maximaal 250 ton. Het steunbedrag, 9 EUR/100 kg suiker uitgedrukt in witte suiker, en de toepassingsvoorwaarden zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 59/97 van de Commissie van 16 januari 1997. Van deze maatregel is nog geen gebruik gemaakt.

2.2.2.3. Sector rijst

Voor de productie van rijst in Frans-Guyana zijn twee maatregelen van toepassing, ter bevordering van de ontwikkeling en de afzet van dit gewas.

Steun voor de productie van rijst in Frans-Guyana (artikel 3, lid 2). De forfaitaire steun per hectare wordt vastgesteld met inachtneming van de kosten van het teeltklaar maken van de grond. Deze steun had betrekking op de verkoopseizoenen 1991/92 tot en met 1995/96. Voor de steunverlening werd onderscheid gemaakt tussen drie categorieën, van 348 EUR/ha tot 1 052 EUR/ha, overeenkomstig de voorwaarden voor het in cultuur brengen en de omvang van de werkzaamheden voor het teeltklaar maken van de grond (met name het weghalen van de onvruchtbare bovenste laag, waarvan de dikte varieert afhankelijk van het in cultuur gebrachte gebied).

Deze maatregel is in 1996 beëindigd. Zij heeft een grote rol gespeeld en heeft in Frans-Guyana grootschalige rijstcultuur op gang kunnen brengen, waarbij 4 900 hectare in cultuur is gebracht, ongeveer 88% van de aanvankelijk geplande oppervlakte (een deel van de betrokken oppervlakte kon niet vóór de in de regelgeving vastgestelde vervaldag in cultuur gebracht worden).

Steun voor de afzet van de rijst van Frans-Guyana (artikel 3, lid 3).

Aanvankelijk was het doel van de maatregel het bevorderen van de afzet van de Frans-Guyaanse rijst in Guadeloupe en Martinique, tot een jaarlijks plafond van 8 000 ton volwitte rijst-equivalent.

Verordening (EG) nr. 2598/95 van de Raad heeft deze maatregel versterkt door voor te stellen de afzet te verruimen tot de hele Europese Unie, tot een jaarlijks plafond van maximaal 4 000 ton, in het kader van een totaal contingent, dat tot 12 000 ton is verhoogd.

De steun wordt uitgekeerd aan de koper die de in Frans-Guyana geoogste rijst in de handel brengt in het kader van contracten voor één verkoopseizoen. Het steunbedrag is 10% van de waarde van de in de handel gebrachte productie; dit percentage wordt tot 13% verhoogd wanneer de contractsluitende partij een groepering of unie van producenten is.

Voor het contingent dat bestemd is voor de Antillen zijn de contracten hoofdzakelijk gesloten met Guadeloupe, dat een grote behandelingsafdeling voor rijst bezit. Gemiddeld is dit contingent voor 60% gebruikt (met een maximum tijdens het verkoopseizoen 1995). De ontwikkeling van de maatregel wordt getoond in bijlage 3, tabel 11. Met de rijst die bestemd is voor de rest van de Gemeenschap erbij (voor 100% gebruikt contingent), wordt 2/3 van de productie verzonden.

De maatregel is cruciaal voor het behoud van het concurrentievermogen van de bedrijfskolom Frans-Guyaanse rijst en het waarborgen van de duurzaamheid daarvan, temeer daar er weinig mogelijkheden voor opslag ter plaatse zijn.

2.3. Budgettaire gegevens

Voor de financiering van het landbouwonderdeel van POSEIDOM zijn specifieke begrotingslijnen vastgesteld in de communautaire begroting. De begrotingskredieten en de feitelijke uitgaven zijn vermeld in bijlage 3, tabel 12.

Bij deze uitgaven in het kader van het EOGFL-Garantie dienen gederfde inkomsten voor de communautaire begroting te worden opgeteld, die bestaan uit de vrijstelling van douanerechten voor de producten uit derde landen die vallen onder de specifieke bevoorradingsregeling.

Volgens de door de Franse autoriteiten over de periode 1992/97 verstrekte informatie bedroegen de uitgaven van de specifieke bevoorradingsregeling 506 miljoen FRF van de begroting, waarbij 178 miljoen FRF aan vrijstelling van douanerechten opgeteld moet worden (ruwe reconstructie a posteriori); deze vrijstelling van douanerechten heeft betrekking op tarwezemelen van 1992 tot en met 1997 voor Réunion en op maïs van 1994 tot en met 1997.

Uit deze gegevens blijkt het volgende:

-in de verslagperiode is ongeveer 55% van de gemiddelde totale kosten besteed aan de specifieke bevoorradingsregeling (met inbegrip van de gederfde inkomsten), tegen 45% voor de maatregelen voor de landbouwproductie (40/60% in termen van uitgaven, dat wil zeggen zonder de gederfde inkomsten),

-de uitgaven van de specifieke bevoorradingsregeling zijn gedaald door de daling van de steunbedragen voor communautaire producten; tegenover deze daling staat een toename van de gederfde inkomsten (vrijstellingen voor producten uit derde landen),

-de kosten van de maatregelen ter ondersteuning van de lokale productie hebben zich min of meer gestabiliseerd op rond de 20 miljoen EUR,

-de totale kosten van het in 1992 opgezette systeem bedroegen in de periode 1993-1999 in totaal gemiddeld ongeveer 35 miljoen EUR,

-de begrotingskredieten van het EOGFL-Garantie zijn altijd hoger geweest dan de feitelijke uitgaven. Hieruit blijkt hoe moeilijk het is om balansen voor de specifieke bevoorradingsregelingen goed te keuren die corresponderen met de lokale behoeften en met de opstartfase en het verdere gebruik van steunmaatregelen voor landbouwproducten. Inmiddels zijn alle maatregelen op kruissnelheid gekomen en heeft het gebruik ervan zich gestabiliseerd; desondanks zou een betere aanpassing van die maatregelen aan de regionale realiteit tot toename van de uitgaven leiden.

2.4. Overige maatregelen

2.4.1. Logo

Teneinde ruimere bekendheid te geven aan voor de ultraperifere gebieden specifieke producten om het gebruik ervan te bevorderen, wordt in het kader van de POSEI-programma's een grafisch symbool ingevoerd, waarvoor door de Commissie in december 1993 een inschrijving is gehouden. Nadat het logo in 1994 was gekozen, zijn de voorwaarden voor het gebruik van dit logo vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1418/96 van de Commissie [6]. De Commissie heeft in 1998 een promotiecampagne voor dit logo gevoerd, om bekendheid te geven aan het bestaan, de betekenis en de voordelen van het gebruik ervan.

[6] Verordening (EG) nr. 1418/96 van de Commissie, PB L 182 van 23-7-1996, blz. 9.

2.4.2. Uitzonderingsmaatregelen op structureel gebied

In dit verband moet worden gewezen op de uitzonderingen die zijn voorzien in artikel 21 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur en betreffende de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en bosbouwproducten.

Dit artikel is geschrapt in de nieuwe verordening betreffende plattelandsontwikkeling (Verordening (EG) nr. 1257/99) (zie bijlage 4 voor meer details). Alleen in overweging (53) van deze verordening wordt verwezen naar de specifieke behoeften van deze regio's, maar de tekst van de verordening bevat geen regeling dienaangaande. De verzoeken om flexibiliteit, aanpassingen of uitzonderingen en de oplossingen die daarvoor kunnen worden aangedragen, moeten worden bestudeerd tijdens het onderzoek in het kader van de vaststelling van uitvoeringsprogramma's.

2.4.3. Veterinaire en fytosanitaire maatregelen

Artikel 10, lid 1 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad wijzigt artikel 24 van Beschikking 90/424/EG betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied.

Artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 voorziet in de bijdrage van de Gemeenschap aan jaarlijkse programma's voor de bestrijding van voor planten of plantaardige producten schadelijk organismen.

Zie bijlage 5 voor meer details.

2.4.4. Maatregelen in het kader van het EOGFL-Oriëntatie

Deze financieringen behoren niet tot het onderwerp van dit verslag, maar worden beknopt beschreven in bijlage 6, teneinde een samenhangend overzicht te geven van alle acties van de Gemeenschap ten gunste van de landbouwsector in de overzeese departementen.

3. Conclusies

Het landbouwgedeelte van de POSEI-programma's is van groot belang, het is vernieuwend en het is afgestemd op de plaatselijke omstandigheden. Over het geheel genomen kan geconstateerd worden dat deze maatregelen een deel van de problemen van de productiekosten hebben kunnen opvangen. Deze maatregelen, die een aanvulling zijn op de ondersteuning via het GLB, hebben een kwantitatieve zowel als kwalitatieve verbetering van de lokale productie mogelijk gemaakt.

De moeilijkheden die zijn geconstateerd tijdens de uitvoering van de landbouwmaatregelen en de verzoeken die de Franse autoriteiten bij de Commissie hebben ingediend, rechtvaardigen bepaalde aanpassingen. Een deel van deze wijzigingen valt onder de bevoegdheden van de Commissie, maar voor andere moet de kaderverordening landbouw van POSEIDOM door de Raad worden aangepast.

In de lijn van dit verslag is de Commissie dan ook voornemens een voorstel voor een verordening van de Raad in te dienen, op basis van een drieledige aanpak:

-aanpassing van de specifieke bevoorradingsregeling om de doelstellingen daarvan beter te kunnen bereiken, rekening houdende met de ontwikkeling van de geconstateerde behoeften in deze regio's en met de huidige context,

-aanpassing van de maatregelen, rekening houdende met de opgedane ervaring, om het stimulerende effect en de doeltreffendheid ervan te vergroten,

-invoering van nieuwe maatregelen teneinde, met inachtneming van de doelstellingen van POSEIDOM, rekening te houden met de lokale bijzonderheden en behoeften.

BIJLAGE 1 Sociaal-economische en agrarische gegevens per overzees departement

Guadeloupe

Guadeloupe is een overzees departement in de vorm van een eilandengroep van 1 705 km , in het hart van de Antilliaans-Caribische boog. Het ligt meer dan 6 700 km van het moederland, en bestaat uit acht eilanden: Guadeloupe (bestaande uit Basse-Terre en Grande-Terre, gescheiden door een smal kanaal), met een oppervlakte van 1 438 km , en de buureilanden Désirade, Les Saintes, Marie-Galante en, noordelijker, Saint Barthélémy en het Franse deel van Sint Maarten.

Guadeloupe heeft een tropisch klimaat, dat wordt getemperd door de invloed van de zee en de passaatwinden. De gemiddelde jaartemperatuur is 25° C en de intermitterende regenval is geconcentreerd in de maanden september en oktober.

Het aantal inwoners van Guadeloupe bedraagt 428 000, de bevolkingsdichtheid is 250 inwoners/km en de bevolking neemt jaarlijks toe met 1,5 promille, de laagste toename van de vier overzeese departementen. Het werkloosheidscijfer is 27%.

Het BBP per inwoner bedraagt 41% van het gemiddelde van de Europese Gemeenschap (het laagste van de overzeese departementen).

Het BBP is als volgt opgebouwd:

-primaire sector: 9%,

-secundaire sector: 20%,

-tertiaire sector: 71%.

De buitenlandse handel is onevenwichtig, zowel met het moederland en de rest van de EG als met het buitenland:

BUITENLANDSE HANDEL VAN GUADELOUPE IN 1996

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Guadeloupe exporteert hoofdzakelijk suiker, bananen en rum, en wordt door bijna 675 000 toeristen per jaar bezocht, maar moet levensmiddelen, industriële en energieproducten invoeren.

Het prijsniveau ligt hoger dan dat van het moederland; met name op de levensmiddelenindex bedraagt het verschil + 28 %.

6,6% van de totale beroepsbevolking van Guadeloupe werkt in de landbouw.

De oppervlakte cultuurgrond, 50 000 hectare, bedraagt 30% van het grondgebied; 47% van de OCG is bebouwd. Het aantal bedrijven bedraagt 11 900, waarvan 86% minder dan 5 hectare bezit; het gemiddelde bedraagt 4,2 ha OCG per bedrijf.

De eindproductie van de landbouw, die 1 500 miljoen FRF in 1998 bedroeg, is hoofdzakelijk afkomstig (78%) van plantaardige producten.

Bananen vormen een van de pijlers van de landbouweconomie van het departement (28% van de eindproductie van de landbouw) en blijft qua volume het belangrijkste exportproduct, met 79 000 ton. De voor de bananenteelt bestemde oppervlakte wordt geraamd op 5 750 hectare, dat wil zeggen 11% van de totale oppervlakte cultuurgrond van Guadeloupe. Ongeveer 700 bedrijven, 6% van het totale aantal bedrijven, houden zich met de productie daarvan bezig.

Met een veel grotere oppervlakte cultuurgrond - ongeveer 12 900 hectare (26% van de OCG) - is de teelt van suikerriet (voor circa 90% gericht op de fabricage van suiker) met 14% van de eindproductie van de landbouw de tweede agrarische activiteit van het departement. Met de teelt van suikerriet houden zich 4 400 bedrijven bezig, 37% van het totale aantal bedrijven van de archipel. De suikkerrietteelt is dan ook sociaal van grote betekenis.

De andere plantaardige producten spelen nog maar een marginale rol, ondanks pogingen tot diversificatie. De groenteteelt neemt bijna 3 900 hectare in beslag. De productie van de fruitteelt is over het algemeen ontoereikend om de vraag te dekken. De meloenenteelt is de enige teelt die op de buitenlandse markten kan concurreren, omdat ze in de winter worden geproduceerd. De bloementeelt betreft voornamelijk snijbloemen.

Martinique

Met een oppervlakte van 1 100 km is het eiland Martinique het kleinste van de overzeese departementen. Het ligt meer dan 6 800 km van het moederland, in het hart van de Antilliaanse boog in de Caribische Zee.

Het van oorsprong vulkanische reliëf wordt gedomineerd door de vulkaan Mont Pelée (1 397 m) die de geschiedenis van het eiland sterk heeft bepaald: de uitbarsting van 1902 heeft de belangrijkste stad uit die tijd, Saint-Pierre, verwoest, waarbij 30 000 slachtoffers vielen.

Martinique heeft een tropisch klimaat, dat getemperd wordt door de invloed van de zee en de passaatwinden. De gemiddelde jaartemperatuur is 25° C en de intermitterende regenval is geconcentreerd in de maanden september en oktober.

Het aantal inwoners bedraagt 395 000, met een bevolkingsdichtheid van 360 inwoners/km (de hoogste van de overzeese departementen). De jaarlijkse bevolkingstoename bedraagt 0,86%. De grenzen van de productieve sector, in samenhang met de sterke demografische druk, vormen een zware belasting voor de arbeidsmarkt: het werkloosheidscijfer is 27%.

Het BBP per inwoner bedraagt 54% van het gemiddelde in de Europese Gemeenschap. Dat is het hoogste BBP per inwoner van de vier overzeese departementen.

Het BBP is als volgt opgebouwd:

-primaire sector: 6%,

-secundaire sector: 21%,

-tertiaire sector: 73%.

De tertiaire sector is het belangrijkste, voornamelijk door de bloei van het toerisme.

Er is een grote onevenwichtigheid tussen de import (grondstoffen, levensmiddelen en industriële producten) en de export:

BUITENLANDSE HANDEL VAN MARTINIQUE IN 1996

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De landbouw, met bananen, rum, ananas en meloenen, zorgt voor de belangrijkste export van Martinique; dit bevestigt het relatieve belang van de sector, als men de activiteiten die eruit voortvloeien in aanmerking neemt.

Het verschil met het moederland op de index voor levensmiddelen is + 23%.

De oppervlakte cultuurgrond neemt met 33 300 hectare 31% van het grondgebied van het departement in beslag; het bouwland beslaat 64% van de oppervlakte cultuurgrond (21 600 ha).

In deze economische sector, die de belangrijkste bron van inkomsten is voor export vanuit het eiland, is 7% van de totale beroepsbevolking werkzaam. Het aantal bedrijven bedraagt 5 400, waarvan 80% van minder dan 5 hectare. De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per bedrijf is 6,2 hectare.

De eindproductie van de landbouw bedraagt ongeveer 2 000 miljoen FRF (in 1998), waarvan 89% voor rekening van plantaardige producten komt. Martinique is het overzeese departement met de grootste toename van de waarde van haar agrarische productie, hoofdzakelijk dankzij de bananenteelt.

De belangrijkste producten zijn bananen en rum. Bananen vormen, met 11 000 hectare cultuurgrond (33% van de OCG) en 900 bedrijven (17% van het totale aantal), de voornaamste agrarische productie en het belangrijkste middel van bestaan van het eiland; 80% van de agrarische beroepsbevolking werkt in de bananenteelt, die voor 54% van de eindproductie van de landbouw zorgt. Met een geëxporteerde productie van 242 000 ton in 1998 zijn bananen het voornaamste exportproduct - in waarde - van de landbouw in Martinique. Ze zijn goed voor bijna 40% van de exportinkomsten.

Suikerriet wordt geteeld op een oppervlakte van 3 100 hectare (9% van de OCG); voor de productie van 190 000 ton verbruiken rum en de suikerfabricage vergelijkbare tonnages, waarbij de productie van suiker sinds de jaren tachtig met meer dan 70% is gedaald. Rum, een essentiële agro-industriële activiteit voor Martinique, levert 8% van de exportinkomsten; eind 1996 is een "appellation d'origine contrôlée" ingevoerd.

De andere agrarische exportproducten zijn verse meloenen en ananas in blik.

Frans-Guyana

Frans-Guyana ligt in het noordoosten van Zuid-Amerika, tussen Suriname en Brazilië, op 7 500 km van het moederland. Het is het grootste en bosrijkste Franse departement: 94% van de 84 000 km van het grondgebied is bedekt met Amazonewoud.

Het klimaat van Frans-Guyana is equatoriaal met een vochtigheidspercentage van ongeveer 90%. De gemiddelde temperatuur is 27° C en er valt veel regen.

Het aantal inwoners bedraagt 160 000 (minder dan 2 inwoners per km ). Het groeicijfer van de bevolking is het hoogste van de Franse departementen (23,7 promille) en de bevolking is overwegend jong (meer dan 50% is jonger dan 25 jaar).

Het werkloosheidscijfer is 19% en het BBP per inwoner is 49,5% van het gemiddelde in de Europese Gemeenschap.

Het BBP is als volgt opgebouwd:

-primaire sector: 10,0%,

-secundaire sector: 26,5%,

-tertiaire sector: 63,5%.

De oprichting in 1964 van het "Centre Spatial Guyanais (CSG)" (centrum voor ruimteonderzoek) heeft de economie van dit departement een belangrijke impuls gegeven: de activiteit van de basis Kourou neemt een grote plaats in de economie van Frans-Guyana in. De landbouw en veeteelt zijn afhankelijk van het op het woud gewonnen en in cultuur gebrachte land. De laatste jaren ontwikkelt deze sector zich gestaag, vooral de rijstteelt.

De handelsbalans vertoont een tekort:

BUITENLANDSE HANDEL VAN FRANS-GUYANA IN 1996 (de ruimtevaartactiviteit niet meegerekend)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Guyane is vooral een gebied van wouden en uitgestrekte vlakten, en het probeert al zijn mogelijkheden optimaal te ontwikkelen. Door de woudoppervlakte van meer dan acht miljoen hectare kan het departement grote hoeveelheden onbewerkt of bewerkt hout exporteren. Als tweede activiteit wordt de industriële en ambachtelijke visserij beoefend langs de kustlijn van 300 km; het betreft voornamelijk garnalenvangst en een paar andere soorten, die op de regionale markten voor de export verkocht worden (Cayenne is daardoor de vierde Franse vissershaven).

Het niveau van de prijzen is het hoogste van de vier overzeese departementen: 120 wat betreft de algemene index en 145 wat betreft de index voor levensmiddelen.

In Frans-Guyana neemt de oppervlakte cultuurgrond slechts 0,3% van het grondgebied in beslag: 24 300 hectare, waarvan 30% bouwland.

De agrarische bevolking vormt 9% van de beroepsbevolking, en Frans-Guyana is het enige overzeese departement waar de agrarische bevolking toeneemt.

Het aantal bedrijven bedraagt 4 500, waarvan 90% met minder dan 5 hectare, met een gemiddelde van 5,7 hectare oppervlakte cultuurgrond per bedrijf; hieruit blijkt een tweeledige structuur (een groot aantal kleine bedrijven en enkele zeer grote bedrijven).

De eindproductie van de landbouw, die 600 miljoen FRF (1998) bedraagt, is voornamelijk afkomstig uit plantaardige producten (87%).

De belangrijkste activiteit is de teelt van rijst (12% van de eindproductie van de landbouw), die twee oogsten per jaar oplevert, met een oppervlakte van 9 000 hectare (37,5% van de OCG) voor de twee cycli samen. De productie van rijst bedraagt ongeveer 28 000 ton per jaar, en de waarde van de export komt neer op bijna 50 miljoen FRF.

Réunion

Het eiland Réunion, dat samen met de eilanden Mauritius en Rodrigues de archipel Maskarenen vormt, ligt 800 km ten oosten van Madagascar en bijna 9 000 km van het moederland. Het eiland heeft veel troeven, zoals de multi-etniciteit van de bevolking, de flora en fauna en de centrale ligging in het zuidwesten van de Indische Oceaan.

Réunion heeft een oppervlakte van 2 500 km en bestaat uit twee zeer geaccidenteerde vulkanische massieven: de Piton des Neiges (3 069 m) is het hoogste punt.

Het tropische klimaat op het eiland staat onder invloed van passaatwinden en is zeer veranderlijk, afhankelijk van de plaats en het reliëf. De gemiddelde temperatuur is 20° C aan de kust en 14° C op de vlaktes in het binnenland, met nachtvorst in de bergen boven de 2 000 m. Het cyclonenseizoen loopt van december tot april. De vegetatie varieert naar gelang de hoogte en het klimaat, van tropisch regenwoud tot droge savanne.

De aantal inwoners van Réunion is het hoogste van alle overzeese departementen, namelijk 697 000 (280 inw./km ), waarvan 40% jonger dan 20 jaar; het geboortecijfer is tamelijk hoog (1,5%). Het werkloosheidscijfer is het hoogste van de vier overzeese departementen: 37%.

Het BBP per inwoner is 46% van het gemiddelde in de Europese Gemeenschap.

Het BBP is als volgt opgebouwd:

-primaire sector: 4%,

-secundaire sector: 27%,

-tertiaire sector: 69%.

De betalingsbalans vertoont een tekort:

BUITENLANDSE HANDEL VAN REUNION IN 1996

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De belangrijkste bronnen van inkomsten zijn de landbouw en de visserij. Réunion exporteert vooral suiker en importeert (grotendeels uit de Gemeenschap) levensmiddelen, machines, minerale producten en energie- en transportmaterieel. De sector toerisme is in ontwikkeling.

Het niveau van de prijzen is hoger dan dat van het moederland: + 16% op de algemene index en een nog groter verschil, namelijk + 30%, op de index voor levensmiddelen.

Van de totale oppervlakte van het eiland is 18% OCG: 46 000 hectare, waarvan 80% in cultuur gebracht (36 500 hectare).

Het aantal bedrijven bedraagt 11 000, waarvan 75% met minder dan 5 hectare, met een gemiddelde van 3,9 hectare OCG per bedrijf.

De agrarische beroepsbevolking bedraagt 6% van de totale beroepsbevolking. De eindproductie van de landbouw komt neer op 2 100 miljoen FRF (in 1998), en de dierlijke productie heeft daarin een aandeel van 32%, het hoogste percentage van de vier overzeese departementen.

De teelt van suikerriet, op 26 000 hectare (dat is bijna 60% van de oppervlakte cultuurgrond en 75% van het bouwland), neemt in de agrarische sector in Réunion de belangrijkste plaats in. Suikerriet, hoofdzakelijk gebruikt voor de fabricage van suiker (de productie van suiker bedraagt 200 000 ton), levert 31% van de eindproductie van de landbouw; 49% van de bedrijven houdt zich daarmee bezig. De export van suiker vertegenwoordigde in 1995 655 miljoen FRF.

De andere traditionele agrarische producten zijn vanille, parfumoliën (geranium, vetiver, ilangilang) en ananas.

De veeteelt heeft zich ontwikkeld en heeft een tamelijk hoog dekkingspercentage kunnen bereiken: bijna 20% voor melk, 50% voor vlees (bijna 65% voor varkensvlees en gevogelte) en meer dan 90% voor eieren. Dit is te danken aan een beleid van beweiding in het hooggebergte en met name aan het inrichtingsprogramma voor de hooggelegen gebieden van Réunion, waar een vijfde van de bevolking van het eiland woont en waar steeds meer werk komt voor landbouwers, herders en bosbouwers.

BIJLAGE 2 Specifieke bevoorradingsregeling (SBR) - Uitvoering

Uitvoering van de goedgekeurde balansen per verkoopseizoen of kalenderjaar (Bron: Ministerie van Landbouw)

1992 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1991/92 ** - alleen het tweede semester

1993 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1992/93

1994 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1993/94

1995 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1994/95 ** - van 01/07/94 tot 30/04/96; periode zonder regelgeving

1996 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1995/96 ** - uitsluitend vanaf 1 mei

1997 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1996/97

1998 - Granen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* - verkoopseizoen 1997/98 ** - verkoopseizoen 1997/98, uitsluitend uitvoering tot 31/12/97

Steun voor de bevoorrading van fokdieren (vanuit de EU)

Runderen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Paarden:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Schapen en geiten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Eieren en kuikens:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Konijnen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Varkens:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bevoorrading van Réunion met tarwezemelen:

Jaren // Certificaten (ton)

(1992) // (425)

1993 // 4 793

1994 // 6 125

1995 // 6 804

1996 // 5 382

1997 // 7 236

1998 // 6 372

Gemiddelde // 6 119

BIJLAGE 3 Ontwikkeling van de specifieke steun voor de lokale landbouwproductie

Tenzij anders vermeld zijn de statistische gegevens in deze bijlage verstrekt door het Secrétariat à l'Outre-Mer / Ministère de l'Agriculture

Tabel 1 Ontwikkeling van artikel 5: Premie voor het aanhouden van zoogkoeien (aantal dieren)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2

Ontwikkeling van artikel 5: Speciale premie voor mannelijke runderen (aantal dieren)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3

Ontwikkeling van de steun voor de ontwikkeling van de lokale productie van koemelk

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* De verkoopseizoenen voor melk lopen van 1 april tot 31 maart van het daaropvolgende jaar.

Tabel 4a: Toepassing van artikel 9 bis (sectoraal) -MARTINIQUE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 4b: Toepassing van artikel 9 bis (sectoraal) -REUNION

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 5 Ontwikkeling van de steun voor het in de handel brengen van de lokale producten uitsluitend bestemd voor de bevoorrading van de DOM-markt

De volgende tabel geeft bijzonderheden van de producten per categorie en geeft de geplande hoeveelheden aan, evenals het bedrag van de toegekende steun in het kader van de toepassingsverordening

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 6 Ontwikkeling van de steun voor de afzet van plaatselijke producten uitsluitend bestemd voor de DOM-markt

De volgende tabel toont de aantallen ingezonden dossiers

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 7

Productie van geraniums en vetiver

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 8

Ontwikkeling van artikel 14: steun voor de verwerking van fruit en groente

De volgende tabel toont de in aanmerking komende producten, evenals de hoeveelheden en het bedrag van de steun per categorie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 9

Ontwikkeling van de steun voor de suikerrietteelt

De volgende tabel laat de verdeling per overzees departement zien van de in aanmerking komende oppervlakten, evenals de jaarlijkse balansen van de gesteunde oppervlakten (in ha)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*In Réunion is besloten de verleende steun per hectare te verlagen teneinde met hetzelfde totale budget een groter oppervlak te kunnen financieren.

P = beplanting A = bodemverbetering

Tabel 10

Ontwikkeling van de steun voor verwerking van rietsuiker tot "rhum agricole"

(volumes in hl)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 11

Ontwikkeling van de steun voor de afzet van rijst uit Guyana

De volgende tabel geeft een kwantitatieve balans per verkoopseizoen (Antillen)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* in 1998 is steun aangevraagd voor 6 425,56 ton gedopte rijst. Het is echter niet mogelijk exact aan te geven voor hoeveel ton uiteindelijk steun zal worden verleend, aangezien het dossier onvolledig is geretourneerd.

Tabel 12

Uitgaven en kredieten van de begrotingslijnen van het landbouwgedeelte van POSEIDOM

(miljoenen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: EOGFL-Garantie

BIJLAGE 4 Uitzonderingsmaatregelen op structureel gebied

Wat betreft de structurele steun ten gunste van bedrijven wordt erop gewezen dat in artikel 21 is bepaald dat er uitzonderingen mogelijk zijn bij de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad, de latere Verordening (EG) nr. 950/97 van 20 mei 1997, met betrekking tot de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur. Met name:

-Van het beginsel op grond waarvan, uit hoofde van steun voor investeringen in landbouwbedrijven (artikel 6, lid 4 van Verordening (EG) nr. 950/97), de uitbreiding van nieuwe productiecapaciteit niet medegefinancierd kan worden volgens de per sector gedefinieerde modaliteiten, wordt de varkenshouderij uitgezonderd. Voor de productie van eieren en slachtpluimvee wordt de toekenning van steun - in verband met de noodzaak te zorgen voor een evenwichtige ontwikkeling van deze departementen - toegestaan voor gezinsbedrijven.

-De steun voor modernisering heeft in de overzeese departementen één tarief, dat geldt onafhankelijk van de aard van de roerende of onroerende goederen waarvoor de steun bestemd is; na overlegging van een passende motivering is het mogelijk af te wijken van het in artikel 8 bedoelde maximale investeringsvolume.

-In de overzeese departementen kunnen de uitgaven voor de eerste aanschaf van levende varkens en levend pluimvee in aanmerking worden genomen in het kader van de medegefinancierde regeling inzake investeringssteun. Deze uitzonderingsmaatregelen zijn slechts van toepassing voor zover de wijze waarop de varkenshouderij en de pluimveehouderij wordt beoefend verenigbaar is met de regelgeving inzake het welzijn van dieren en inzake de bescherming van het milieu en op voorwaarde dat de productie ervan voor de lokale markten wordt bestemd.

-De in artikel 17 bedoelde compenserende vergoeding kan voor alle vormen van plantaardige productie worden verleend, voor zover deze productie plaatsvindt op een wijze die verenigbaar is met de eisen inzake de bescherming van het milieu en op voorwaarde dat een te bepalen maximuminkomen per bedrijf niet wordt overschreden.

-Melkkoeien waarvan de melk bestemd is voor de lokale markt kunnen tot een maximum van 20 dieren in aanmerking worden genomen bij de berekening van de compenserende vergoeding.

Wat betreft de maatregelen inzake steun voor de verbetering van de verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten zijn de uitzonderingen bedoeld in artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad gebaseerd op Verordening (EEG) nr. 866/90, die is vervangen door Verordening (EG) nr. 951/97 van de Raad van 20 mei 1997 (landbouwproducten), en op Verordening (EEG) nr. 867/90 van de Raad van 29 maart 1990 (bosbouwproducten).

Beschikking 94/173/EG van de Commissie van 22 maart 1994 voorziet, wat betreft de overzeese departementen, in specifieke aanpassingen van de selectiecriteria. Het verbod op de financiering van investeringen in de sector dierlijke levensmiddelen is daarop niet van toepassing, voor zover de productie voor de plaatselijke bevoorrading bestemd is.

Bovendien wordt bij beschikking 97/37/EG van de Commissie van 18 december 1996 bepaald:

-de financiering van investeringen voor de verwerking of afzet van producten uit derde landen is toegestaan, onder voorbehoud dat de verwerkte en/of afgezette producten uitsluitend voor de markt van de overzeese departementen zijn bestemd,

-investeringen voor silo's voor granen en oliehoudende en eiwithoudende gewassen zijn toegestaan in Réunion en Martinique, en met betrekking tot diervoederinstallaties is de beperking van de capaciteit tot 20 000 ton niet van toepassing,

-de verplichting de slachtcapaciteit te verminderen geldt voor Martinique en Frans-Guyana niet voor pluimvee; ook het verbod de capaciteit voor het verpakken van eieren te vergroten, geldt hier niet.

Dit artikel is als gevolg van de nieuwe verordening plattelandsontwikkeling (Verordening (EG) nr. 1257/99) komen te vervallen. Alleen in overweging (53) van die verordening wordt verwezen naar de specifieke behoeften van deze regio's, maar de tekst van de verordening bevat daarover geen bepaling. De verzoeken om flexibiliteit, aanpassingen of uitzonderingen en de oplossingen die daarvoor kunnen worden aangedragen, moeten worden bestudeerd bij het onderzoek als onderdeel van de programmering.

BIJLAGE 5 Veterinaire en fytosanitaire maatregelen

Artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad wijzigt artikel 24 van beschikking 90/424/CE betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied. Op grond daarvan kan de Gemeenschap een financiële bijdrage van 50% leveren voor specifieke veterinaire acties, controleacties op veterinair gebied of programma's voor de uitroeiing van en de controle op dierziekten.

Bij beschikking 94/148/CE (PB van 8 maart 1994), heeft de Commissie een voor Martinique en Guadeloupe gezamenlijk geldend programma voor de uitroeiing van cowdriose en babesiose goedgekeurd, alsmede een programma voor de uitroeiing van anaplasmose en babesiose in Réunion (in de praktijk gaat het bij deze programma's op de bestrijding van teken en insecten die deze ziekten overbrengen).

Het programma moest gestaakt worden; vanwege de reorganisatie van de "groupements de défense sanitaire (GDS)" (groeperingen voor de gezondheidsbescherming) van dit departement is een nieuw programma voor 1999 bij de Commissie ingediend.

Frans-Guyana, dat tot nu toe niet in deze regeling kon worden opgenomen, zou zijn programma in 1999 moeten kunnen indienen. Alleen Martinique en Réunion hebben vanaf het begin van deze acties gebruik kunnen maken.

In Martinique is het programma toegespitst op twee acties:

-inventarisatie en identificatie van de veestapel: eind 1998 kon de veestapel van 70% van de 4 158 veehouders die bij de "Chambre d'agriculture" (Kamer van Landbouw) zijn geïnventariseerd worden geïdentificeerd, dat is een toename met 27% ten opzichte van het jaar daarvoor; het aantal geregistreerde dieren is toegenomen van 22 218 tot 27 774, een toename met 25%,

-acties voor het verwijderen van teken: dat gebeurt door baden, door besprenkelen of door "pour on" (de acaricide wordt op de rug van het dier gegoten). De doelstelling voor 1998 is dat bij 100% van de runderen de teken worden verwijderd. Er wordt gewerkt aan de uitvoering van een methode voor de evaluatie van het programma, met name door tellen van de teken en een serologische balans.

In Réunion vormt het inventariseren van de veestapel het eerste onderdeel van het programma; de doelstelling voor 1998 is het bijwerken van de inventarisatie en ervoor zorgen dat meer dan 90% van de runderen wordt geïdentificeerd. De acties hebben ook een component chemische bestrijding (met het doel tot een dekkingspercentage voor de veestapel van 75% te komen), alsmede een onderdeel biologische bestrijding, die bestaat in het kweken van steekvliegparasitoïden, steekinsecten, om deze los te laten op de plaats waar zij zich vermenigvuldigen (de methode is in 1997 voor het eerst toegepast in een proefzone; de doelstelling voor 1998 is deze methode algemeen toe te passen). Als evaluatiemethode wordt een definitieve serologische balans gehanteerd.

Uitzonderingsmaatregelen op het gebied van de gezondheidsregels

Rekening houdende met de uitzonderlijke gezondheidssituatie van de overzeese departementen, is in artikel 31bis van richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 bepaald dat afgeweken kan worden van de eisen op het gebied van de gezondheid bij de import van runderen van varkens, vers vlees of producten op basis van vlees, die afkomstig zijn uit derde landen.

In dit kader is door de Franse autoriteiten één verzoek ingediend, in juni 1996, voor import uit de Verenigde Staten in Martinique van fokstieren van het ras Brahman. Hiervoor werd als motivering aangevoerd dat het noodzakelijk was dieren van een hoogwaardige genetische kwaliteit te verkrijgen door het risico van inteelt te vermijden; de Frans-Guyaanse rundveestapel, die dezelfde kenmerken heeft als de runderen van Martinique, kon tevens van deze genetische inbreng uit de Verenigde Staten profiteren.

De Commissie heeft het verzoek afgewezen omdat cartarrale koorts was geconstateerd en de afwijking een gevaar voor het gezondheidsniveau in Martinique en voor de werking van de interne markt zou opleveren.

Fytosanitaires programma's

Artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3763/91 voorziet in de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor jaarlijkse programma's voor de bestrijding van voor planten of plantaardige producten schadelijke organismen, welke communautaire bijdrage tot 60% van de in aanmerking komende uitgaven kan belopen (de acties betreffen niet de bescherming van de bananenteelt). Die in aanmerking komende maatregelen zijn gedefinieerd bij beschikking 93/522 van de Commissie van 30 september 1993. Voor de jaren daarna zijn andere programma's goedgekeurd.

De balans van de ondernomen acties levert een over het algemeen positief resultaat op, met versterking van de activiteiten van de "Fédérations Départementales des Groupements de Défense des Ennemis des Cultures" (departementale federaties van groeperingen voor bescherming tegen plantenplagen): het aantal leden is gegroeid en de landbouwers zijn actiever geworden. Door de toepassing van nieuwe middelen konden de bestrijdingsprogramma's geïntensiveerd worden, met name tegen knaagdieren, alsmede de informatiecampagnes (fytosanitaire berichten, overzicht van de gebruikte producten, verspreiding van de bestrijdingsmethoden).

De belangrijkste soorten acties die per departement zijn gevoerd zijn:

Martinique: invoering van detectiemethoden van schadelijke organismen (fruitvliegje, roze schildluis, citrusvruchtenmineerder); bestrijding van plantenplagen (rattenbestrijding, bewustmakingscampagnes); geïntegreerde bestrijding in de groenteteelt (bewustmakingscampagnes en flankerende acties, experimenteren met en demonstreren van producten), installatie en inbedrijfstelling van een laboratorium voor de analyse van de residuen van pesticiden, biologische en geïntegreerde controle van de gewassen.

Réunion: structuur voor de beoordeling, analyse en diagnose van fytosanitaire risico's (diagnostisch advies, publicatie, actie voor geïntegreerde biologische bescherming, opschoning van de vanille-aanplantingen); ontwikkeling van methoden voor bestrijding van de ergste plantenplagen (steun voor de noodzakelijk bestrijding van fruitvliegjes, noodzakelijke collectieve bestrijding van veldsprinkhanen, vuurmieren, het TYLCV-virus bij tomaten); bestrijding van mineerders en schildluizen bij citrusvruchten; toegepast onderzoek van schadelijke organismen.

Frans-Guyana: ontwikkeling van structuren voor analyse en diagnose (met in een aantal gevallen opzet van mobiele laboratoria) die een synergie tot stand hebben gebracht tussen de onderzoeksorganen en de ontwikkelingsstructuren; observatie- en alarmeringsnetwerken, met name het installeren van vallen (fruitvliegjes), wat tot meer kennis van de fytosanitaire situatie heeft geleid; detectiecampagne voor bepaalde quarantainevirussen; ontwikkeling van bestrijdingsmethodes van de belangrijkste plagen vanuit de agrarische beroepsopleiding en het ter beschikking stellen van verplaatsbare fytosanitaire materialen en producten; geleide bestrijding van parasieten en onkruid bij de rijstteelt.

Guadeloupe: bestrijding van ziekten en schadelijke insecten (maïsboorders, maniokmieren, schildluizen, agaatslakken, enz.); inrichting van een plek voor quarantaine voor bloemen in Guadeloupe.

Toegekende en bestede budgetten (in duizenden ECU)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 6 Maatregelen in het kader van het EOGFL-Oriëntatie

Deze maatregelen en de financiering vallen niet onder dit POSEIDOM-verslag, maar worden hier beknopt beschreven, teneinde een samenhangend overzicht te geven van alle acties van de Gemeenschap ten gunste van de landbouwsector van de overzeese departementen, omdat coördinatie van alle maatregelen noodzakelijk is.

Periode 1989-1993

Om het effect van de ontoereikende toewijzingen uit de structuurfondsen voor deze periode af te zwakken en om POSEIDOM naar aanleiding van een door de Franse autoriteiten ingediend project te doen uitvoeren, zijn twee jaarprogramma's aangenomen (1992 en 1993) voor specifieke maatregelen in de sector bananen ten behoeve van Martinique en Guadeloupe en in de sector suikerriet (Guadeloupe, Martinique en Réunion)

Deze twee gemeenschappelijke programma's voor drie regio's (één beschikking per jaar) voorzagen in EOGFL-bedragen van 12 en 18 miljoen ECU. Ze zijn voor bijna 100% gerealiseerd.

Periode 1994-1999

Deze nieuwe toewijzing (EPD en Régis II) was veel forser.

Toewijzing EOGFL-Oriëntatie voor deze regio's:

Réunion 152,773 miljoen EUR

Guadeloupe 76,860 miljoen EUR

Martinique 67,923 miljoen EUR

Frans-Guyana 27,400 miljoen EUR.

Periode 2000-2006

De EPD's voor de vier overzeese departementen bevatten maatregelen voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006 op basis van Verordening (EG) nr. 1257/1999. Vermeldenswaard is dat de uit hoofde van artikel 17 van de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 3763/91 gefinancierde acties opnieuw zijn opgenomen in de EPD's en dat de lidstaat een nieuw voorstel over de inhoud van artikel 17 heeft gedaan (steun voor beheer en vervoer). Bij de onderhandelingen over de EPD's zijn de verzoeken om afwijking van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (verhoging van het percentage van de overheidssteun voor investeringen in de landbouwbedrijven en voor de verwerking van plaatselijke landbouwproducten, in aanmerking komen van het niet-gemeentelijke staats- of overheidswoud), die in de projecten zijn opgenomen, ingetrokken, en aan de aanneming van de EPD's overeenkomstig de geldende regelgeving wordt gewerkt.

Ter informatie: de toewijzing in EOGFL-Oriëntatie voor elke regio voor 2000-2006 is als volgt:

Réunion 300 miljoen EUR

Guadeloupe 140 miljoen EUR

Martinique 100 miljoen EUR

Frans-Guyana 63 miljoen EUR.