Home

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien de Akte van Toetreding van 1979, en met name punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De Commissie heeft in haar mededeling van 29 november 2017, getiteld “De toekomst van voeding en landbouw”, de uitdagingen, de doelstellingen en de koers van het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in de periode na 2020 uiteengezet. Tot deze doelstellingen behoren het GLB meer resultaatgericht en marktgericht maken, het aanzetten tot modernisering en duurzaamheid, inclusief economische, maatschappelijke, ecologische en klimatologische duurzaamheid van de landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden, en het helpen verminderen van de administratieve lasten voor de begunstigden die uit de wetgeving van de Unie voortvloeien.

  2. Om in te spelen op de wereldomspannende aspecten en gevolgen van het GLB moet de Commissie zorgen voor coherentie met het externe beleid van de Unie en de instrumenten daartoe, met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en handel. Het streven van de Unie naar beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling brengt met zich mee dat bij het uitstippelen van beleid rekening moet worden gehouden met ontwikkelingsdoelstellingen en -beginselen.

  3. Aangezien het GLB betere antwoorden moet bieden op de uitdagingen en mogelijkheden die zich op internationaal, Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau en binnen landbouwbedrijven voordoen, moet het GLB worden gestroomlijnd qua governance, moet het beter presteren ten aanzien van de doelstellingen van de Unie en moeten de administratieve lasten aanzienlijk worden verminderd. Het GLB moet gebaseerd zijn op het leveren van prestaties (het “uitvoeringsmodel”). Daarom moet de Unie de fundamentele beleidsparameters vaststellen, zoals de doelstellingen van het GLB en de basisvereisten ervan, terwijl de lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten dragen voor de wijze waarop zij aan de doelstellingen voldoen en de streefcijfers halen. Door een grotere subsidiariteit wordt het mogelijk om beter rekening te houden met lokale omstandigheden en behoeften en met de bijzondere aard van de landbouwactiviteit, die voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden. De steun wordt beter toegesneden om maximaal bij te dragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie.

  4. De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(5) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

  5. De regels inzake maatregelen om de doeltreffendheid van de middelen van de Unie te koppelen aan goed economisch bestuur, inzake territoriale ontwikkeling en inzake zichtbaarheid van de steun uit de middelen van de Unie, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad(6), moeten ook van toepassing zijn op steun voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening, zodat wat deze aspecten betreft samenhang met de betrokken middelen van de Unie is verzekerd.

  6. Synergieën tussen het Elfpo en Horizon Europa, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad(7) moeten het Elfpo ertoe aanzetten optimaal gebruik te maken van onderzoeks- en innovatieresultaten, met name die welke voortvloeien uit projecten die worden gefinancierd in het kader van Horizon Europa en het Europees Innovatiepartnerschap voor “productiviteit en duurzaamheid in de landbouw” (EIP), wat moet leiden tot de invoering van innovaties in de landbouwsector en plattelandsgebieden.

  7. Aangezien het dramatische verlies aan biodiversiteit moet worden aangepakt, moet steun in het kader van deze verordening bijdragen tot de algemene integratie van biodiversiteitsmaatregelen in beleid van de Unie en tot het bereiken van de algemene ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 10 %, van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het meerjarig financieel kader (MFK) te besteden aan biodiversiteitsdoelen.

  8. De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen om bepaalde definities en voorwaarden nader te specificeren in hun strategisch GLB-plannen. Om evenwel een gemeenschappelijk gelijk speelveld te garanderen, moet op het niveau van de Unie een kader worden vastgesteld met de vereiste gemeenschappelijke elementen die in die definities en voorwaarden moeten worden opgenomen (“kaderdefinities”).

  9. Om de rol van de landbouw bij de levering van collectieve goederen te versterken, moet er een passende kaderdefinitie voor landbouwactiviteit worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de Unie kan voldoen aan haar internationale verplichtingen op het gebied van binnenlandse steun die in de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn vastgesteld, en met name dat de basisinkomenssteun voor duurzaamheid en de daaraan gerelateerde interventietypes verder aangemeld blijven als steun uit de “groene doos”, die geen of hoogstens minimale handelsverstorende effecten of effecten op de productie heeft, moet de kaderdefinitie voor “landbouwactiviteit” bovendien zowel de productie van landbouwproducten als de instandhouding van landbouwareaal omvatten, waarbij landbouwers de keuze moet worden gelaten tussen die twee soorten activiteiten. Om een en ander aan de lokale omstandigheden aan te passen, moeten de lidstaten de concrete definitie van “landbouwactiviteit” en de desbetreffende voorwaarden in hun strategische GLB-plannen vaststellen.

  10. Om het essentiële Uniebrede element te behouden en er zo voor te zorgen dat de lidstaten vergelijkbare besluiten nemen, evenwel zonder hen te beperken bij het bereiken van de doelstellingen van de Unie, moet een kaderdefinitie van het begrip “landbouwareaal” worden vastgesteld. De daarmee samenhangende kaderdefinities van “landbouwgrond”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” moeten in ruime zin worden geformuleerd om het de lidstaten zo mogelijk te maken om definities nader te omschrijven volgens hun lokale omstandigheden.

  11. De kaderdefinitie voor “bouwgrond” moet zodanig worden vastgesteld dat de lidstaten daarin verschillende productievormen kunnen onderbrengen, en dat vereist de opname van braaklandareaal om te garanderen dat het om ontkoppelde interventies gaat.

  12. De kaderdefinitie voor “blijvende teelten” moet zowel voor de productie gebruikte als niet voor de productie gebruikte arealen omvatten alsmede producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd, die door de lidstaten moeten worden gedefinieerd.

  13. De kaderdefinitie voor “blijvend grasland” moet zo worden vastgesteld dat wanneer grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen, andere begraasbare soorten niet worden uitgesloten. De definitie moet de lidstaten ook in staat stellen nadere criteria te omschrijven en andere diervoederproducerende soorten op te nemen dan grassen of andere kruidachtige voedergewassen, ongeacht of die soorten voor de feitelijke productie worden gebruikt. Dit kunnen soorten zijn waarvan delen van de plant, zoals bladeren, bloemen, stengels of vruchten, rechtstreeks kunnen worden begraasd of nadat zij op de grond zijn gevallen. De lidstaten moeten ook zelf kunnen besluiten of zij het land waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen niet overheersen of helemaal niet voorkomen in weiland, beperken, waaronder het beperken ervan tot land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken.

  14. De kaderdefinities voor “landbouwareaal” moeten ervoor zorgen dat de lidstaten daarin agrobosbouwsystemen onderbrengen waarbij bomen worden geteeld op percelen waarop landbouwactiviteiten worden uitgeoefend om het duurzame gebruik van de grond te verbeteren.

  15. Om de rechtszekerheid te bieden dat de steun wordt betaald voor landbouwareaal dat ter beschikking van de landbouwer staat en waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, moet een kaderdefinitie voor “subsidiabele hectare” worden vastgesteld waarin de essentiële elementen worden opgenomen. Met name moeten de lidstaten de voorwaarden vaststellen voor het bepalen of de grond al dan niet ter beschikking van de landbouwer staat. Aangezien de kans groot is dat landbouwgrond op incidentele basis en tijdelijk wordt gebruikt voor activiteiten die geen landbouwactiviteiten in de strikte zin van het woord zijn en sommige niet-landbouwactiviteiten kunnen bijdragen aan inkomensdiversificatie op landbouwbedrijven, moeten de lidstaten passende voorwaarden vaststellen om areaal dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, op te nemen als subsidiabele hectaren.

  16. Gezien de hoge milieuambitie van het GLB mag de subsidiabele oppervlakte niet worden verkleind door het toepassen van bepaalde regels inzake de voorwaarden en de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (“eco-regelingen”) in het kader van de rechtstreekse betalingen. Landbouwarealen mogen niet worden uitgesloten van rechtstreekse betalingen wanneer er niet-landbouwproducten worden verbouwd met behulp van paludicultuur in het kader van Unie- of nationale regelingen die bijdragen tot het bereiken van een of meer milieu- of klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie. Voorts moeten landbouwarealen in aanmerking blijven komen voor rechtstreekse betalingen wanneer zij vallen onder bepaalde Unievoorschriften inzake milieubescherming of bebost worden in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, ook arealen die in het kader van de conforme nationale regelingen worden bebost of waarvoor bepaalde braakleggingsverbintenissen gelden.

  17. Rekening houdend met de noodzaak van vereenvoudiging moeten de lidstaten ook kunnen besluiten dat landschapselementen die de uitvoering van de landbouwactiviteit op een perceel niet significant hinderen, deel mogen blijven uitmaken van de subsidiabele oppervlakte. Bij de berekening van de subsidiabele oppervlakte blijvend grasland met in mindering brengen van de oppervlakte van niet-subsidiabele elementen, moet het de lidstaten worden toegestaan een vereenvoudigde methode toe te passen.

  18. Met betrekking tot arealen die voor de productie van hennep worden gebruikt, moet, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en de samenhang met andere wetgevingsstelsels, het gebruik van hennepzaadrassen waarvan het gehalte aan tetrahydrocannabinol hoogstens 0,3 % bedraagt in de definitie van “subsidiabele hectare” worden opgenomen.

  19. Om het GLB nog performanter te maken, moet de inkomenssteun op actieve landbouwers worden toegespitst. Om ervoor te zorgen dat op het niveau van de Unie een gemeenschappelijke benadering wordt gevolgd, moet een kaderdefinitie voor “actieve landbouwer” worden vastgesteld die de essentiële elementen omvat. De lidstaten moeten in hun strategische GLB-plannen, gebaseerd op objectieve voorwaarden, bepalen welke landbouwers als actieve landbouwers worden beschouwd. Om de administratieve lasten te verminderen, moeten de lidstaten rechtstreekse betalingen kunnen toekennen aan kleinere landbouwers die ook bijdragen aan de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden en een negatieve lijst kunnen opstellen van niet-landbouwactiviteiten ten opzichte waarvan de landbouwactiviteiten doorgaans marginaal zijn. De negatieve lijst mag niet de enige manier zijn waarop de definitie wordt vastgesteld, maar moet worden gebruikt als aanvullend instrument om dergelijke niet-landbouwactiviteiten in kaart te brengen, naast de verplichting van de betrokkenen om aan te tonen dat zij voldoen aan de criteria van de definitie van “actieve landbouwer”. Teneinde een beter inkomen te genereren, het sociaaleconomische weefsel van plattelandsgebieden te versterken of daarmee verband houdende doelstellingen na te streven, mag de definitie van actieve landbouwer er niet toe leiden dat pluri-actieve of parttime landbouwers die niet alleen landbouw bedrijven, maar ook niet-agrarische activiteiten verrichten, van de steun worden uitgesloten.

  20. Om bij het nastreven van generatievernieuwing te zorgen voor consistentie tussen de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, moet op het niveau van de Unie een kaderdefinitie voor “jonge landbouwer” worden vastgesteld die de essentiële elementen omvat.

  21. Om bij het nastreven van het faciliteren van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden te zorgen voor consistentie tussen de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, moet op het niveau van de Unie een kaderdefinitie voor “nieuwe landbouwer” worden vastgesteld die gemeenschappelijke elementen omvat.

  22. Om invulling te geven aan de doelstellingen van het GLB zoals vastgelegd in artikel 39 VWEU en om ervoor te zorgen dat de Unie adequaat reageert op haar meest recente uitdagingen, is het passend een reeks algemene doelstellingen vast te stellen die een weerspiegeling zijn van de oriëntaties die in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” zijn gegeven. Daarnaast moet op het niveau van de Unie een reeks specifieke doelstellingen nader worden omschreven, die de lidstaten moeten omzetten in hun strategische GLB-plannen, rekening houdend met het feit dat de landbouw in de lidstaten een sector is die nauw verbonden is met de economie als geheel. Aan de hand van die specifieke doelstellingen, waarmee naar een evenwicht tussen de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling wordt gestreefd, in lijn met de effectbeoordeling, moeten de algemene GLB-doelstellingen worden vertaald naar concretere prioriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de betrokken wetgeving van de Unie, met name op het gebied van klimaat, energie en milieu.

  23. Een slimmer, moderner en duurzamer GLB moet onderzoek en innovatie in de armen sluiten om van nut te zijn voor de talrijke functies die de landbouw-, bosbouw- en voedingssystemen van de Unie vervullen; daarbij moet worden geïnvesteerd in technologische ontwikkeling en digitalisering en moet de invoering en doeltreffende toepassing van technologieën, vooral digitale technologieën, en de toegang tot en uitwisseling van onpartijdige, degelijke, toepasselijke en nieuwe kennis worden verbeterd.

  24. De Unie moet de voorwaarden creëren voor een moderne, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector die de vruchten plukt van een kwalitatief hoogwaardige productie en hulpbronnenefficiëntie en die in een concurrerende en productieve agrovoedingssector de voedselzekerheid voor lange termijn garandeert en tegelijk het model van familiebedrijven veiligstelt.

  25. Met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor lange termijn, moet de positie van landbouwers in de waardeketen worden verbeterd. Dit kan onder meer door het aanmoedigen van samenwerkingsvormen waar landbouwers actief bij worden betrokken en waarvan zij kunnen profiteren, alsook door de toeleveringsketens te verkorten en de markttransparantie te verbeteren.

  26. De Unie moet beter inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogwaardig, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze wordt geproduceerd. Om deze weg in te slaan, moeten specifieke duurzame landbouwpraktijken, zoals biologische landbouw, geïntegreerde gewasbescherming, agro-ecologie, agrobosbouw of precisielandbouw, worden bevorderd. Ook acties om het dierenwelzijn te verbeteren en initiatieven om antimicrobiële resistentie te bestrijden moeten worden gestimuleerd.

  27. Het uitvoeringsmodel mag niet leiden tot 27 verschillende nationale landbouwbeleidsplannen, waardoor de gemeenschappelijke aard van het GLB en de interne markt in het gedrang zouden komen. De lidstaten moeten binnen een sterk gemeenschappelijk regelgevend kader echter wel over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken. Deze verordening moet daarom zowel de doelstellingen van de Unie vaststellen als de interventietypes en de voor de lidstaten geldende gemeenschappelijke vereisten van de Unie vaststellen, en aldus de gemeenschappelijke aard van het GLB waarborgen. Het moet aan de lidstaten zijn om dat regelgevingskader van de Unie om te zetten in voor de begunstigden geldende steunregelingen waarbij sprake is van een grotere mate van flexibiliteit. In die context moeten de lidstaten handelen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het Unierecht en ervoor zorgen dat het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan de begunstigden wordt gebaseerd op hun strategische GLB-plannen en voldoet aan de beginselen en de voorschriften van deze verordening en Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad(8). Zij moeten ook uitvoering geven aan hun strategische GLB-plannen, zoals goedgekeurd door de Commissie.

  28. Om een slimme en veerkrachtige landbouwsector te bevorderen blijven rechtstreekse betalingen essentieel om de landbouwers een billijk inkomen te garanderen. Tegelijk moet, met het oog op een betere beloning van de landbouwers op de markt, worden geïnvesteerd in herstructurering van landbouwbedrijven, modernisering, innovatie, diversificatie en benutting van nieuwe praktijken en technologieën.

  29. In het kader van de grotere marktgerichtheid van het GLB, zoals beschreven in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw”, kunnen blootstelling aan de markt, klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande toename van de frequentie en de ernst van extreme weersverschijnselen, alsmede sanitaire en fytosanitaire crises leiden tot risico’s van prijsvolatiliteit en een toenemende druk op de inkomens, met name van primaire producenten. Hoewel landbouwers de eindverantwoordelijkheid dragen voor het uittekenen van hun eigen bedrijfsstrategie en het veerkrachtiger maken van hun bedrijven, moet een robuust kader worden opgezet om te zorgen voor een adequaat risicobeheer.

  30. Het ondersteunen en verbeteren van milieubescherming en klimaatactie en het bijdragen aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie hebben een zeer hoge prioriteit voor de toekomst van de land- en bosbouw van de Unie. Het GLB heeft niet alleen een rol te vervullen bij het verminderen van de negatieve gevolgen van de landbouw voor het milieu en klimaat, onder meer voor de biodiversiteit, maar moet ook zorgen voor de levering van meer collectieve milieugoederen — op alle soorten landbouwgrond en bosgrond (met inbegrip van gebieden van grote ecologische waarde) en op het platteland als geheel. Het GLB moet in zijn architectuur dan ook meer ambitie tonen ten aanzien van deze doelstellingen. Het moet elementen bevatten die een breed scala aan maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen ondersteunen of in gang zetten — in de landbouw, de voedselproductie, de bosbouw en op het platteland als geheel.

  31. De beste combinatie van verschillende soorten acties om die doelstellingen te verwezenlijken, zal van lidstaat tot lidstaat verschillen. Tegelijk met de noodzaak om meer inspanningen te leveren op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering, moet de uitstoot van broeikasgassen worden verminderd en moet intensieve koolstofvastlegging worden verbeterd, twee belangrijke maatregelen om klimaatverandering te beperken. Indien het GLB energieproductie en -gebruik ondersteunt, moet die energie duidelijke kenmerken van duurzaamheid vertonen, ook wat betreft broeikasgassen. Wat het beheer van natuurlijke hulpbronnen betreft, kan een geringere afhankelijkheid van chemische stoffen zoals kunstmest en pesticiden bijzonder nuttig zijn, onder meer voor de bescherming van de biodiversiteit, terwijl het tijd wordt voor minder afhankelijkheid van pesticiden en maatregelen om de afname van bestuiverpopulaties een halt toe te roepen en om te buigen in veel delen van de Unie.

  32. Aangezien veel plattelandsgebieden in de Unie te lijden hebben onder structurele problemen, zoals een gebrek aan aantrekkelijke arbeidskansen, tekorten aan vaardigheden, onvoldoende investeringen in breedband en connectiviteit, digitale en andere infrastructuur en essentiële diensten, en een groot aantal jongeren er wegtrekken, is het van cruciaal belang om, overeenkomstig de verklaring van Cork 2.0 “Een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden”, het sociaal-economische weefsel in die gebieden te versterken, in het bijzonder door het scheppen van banen en generatievernieuwing, door de agenda’s voor banen en de groei, waartoe de Commissie aanzet, naar het platteland te brengen, door sociale inclusie, steun voor jongeren, generatievernieuwing en de ontwikkeling van “slimme dorpen” op het hele Europese platteland te bevorderen, en door bij te dragen aan het tegengaan van leegloop.

  33. Gelijkheid tussen vrouwen en mannen is een centraal beginsel van de Unie, en gendermainstreaming vormt een belangrijk instrument om dit beginsel in het GLB te integreren. De aandacht moet zich daarom in het bijzonder toespitsen op de bevordering van de participatie van vrouwen in de sociaal-economische ontwikkeling van plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor de landbouw, om de sleutelrol van vrouwen te ondersteunen. De lidstaten moeten worden verplicht om de situatie van vrouwen in de landbouw te beoordelen en om met hun strategische GLB-plannen die uitdagingen aan te pakken. Gendergelijkheid moet integraal deel uitmaken van de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van GLB-interventies. De lidstaten moeten tevens hun capaciteit op het gebied van gendermainstreaming en de verzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens versterken.

  34. Met het oog op de stabilisering en de diversificatie van plattelandseconomieën moeten ook de ontwikkeling, de oprichting en de vestigingszekerheid van niet-landbouwbedrijven worden bevorderd. Zoals aangegeven in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” kunnen nieuwe waardeketens op het platteland, zoals hernieuwbare energie, de opkomende bio-economie, de circulaire economie en ecotoerisme een gunstig groei- en werkgelegenheidspotentieel bieden voor plattelandsgebieden, zonder dat hierdoor natuurlijke hulpbronnen in het gedrang komen. In deze context kunnen financiële instrumenten en het gebruik van de EU-garantie uit hoofde van InvestEU, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad(9), een essentiële rol spelen bij het garanderen van toegang tot financiering en bij het ondersteunen van de groeicapaciteit van landbouwbedrijven en ondernemingen. Plattelandsgebieden kunnen arbeidskansen bieden voor onderdanen van derde landen met een legale verblijfsstatus, waardoor hun sociale en economische integratie wordt bevorderd, vooral in het kader van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

  35. Het GLB moet blijven zorgen voor voedselzekerheid, waaronder dient te worden verstaan dat iedereen op elk ogenblik toegang moet hebben tot voldoende, veilige en voedzame levensmiddelen. Voorts moet dit beleid de landbouw van de Unie helpen beter in te spelen op nieuwe maatschappelijke verwachtingen op het gebied van voedsel en gezondheid, waaronder die inzake duurzame landbouwproductie, gezondere voeding, dierenwelzijn en vermindering van voedselverspilling. Het GLB moet producties met specifieke en waardevolle kenmerken blijven bevorderen en tevens de landbouwers helpen om hun productie proactief aan te passen aan de marktsignalen en de vraag van de consument.

  36. Gezien de reikwijdte van de hervorming die nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en aan de gerezen bezorgdheden tegemoet te komen, is het passend te voorzien in een nieuw rechtskader in één enkele verordening die betrekking heeft op de steun van de Unie die wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en die in de plaats komt van de regelingen die momenteel zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad(10) en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad(11).

  37. Deze verordening moet de voorschriften omvatten die van toepassing zijn op de steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd en wordt toegekend in de vorm van interventietypes die nader zijn omschreven in door de lidstaten opgestelde en door de Commissie goedgekeurde strategische GLB-plannen.

  38. Om ervoor te zorgen dat de Unie kan voldoen aan haar internationale verplichtingen op het gebied van binnenlandse steun die in de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn vastgesteld, is het noodzakelijk dat bepaalde interventietypes waarin deze verordening voorziet, verder aangemeld blijven als steun uit de “groene doos”, die geen of hoogstens minimale handelsverstorende effecten of effecten op de productie heeft, of als steun uit de “blauwe doos” in het kader van productiebeperkende programma’s, waardoor die steun is vrijgesteld van verlagingsverbintenissen. Hoewel de in deze verordening vastgestelde bepalingen voor die interventietypes reeds in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake de “groene doos” van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw of met de voorschriften inzake de “blauwe doos” van artikel 6, lid 5, van die overeenkomst, moet ervoor worden gezorgd dat de interventies die de lidstaten voor die interventietypes plannen in hun strategische GLB-plannen, aan die voorschriften blijven voldoen. Met name de gewasspecifieke betaling voor katoen uit hoofde van deze verordening dient zo geregeld te blijven dat de bepalingen van de “blauwe doos” worden nageleefd.

  39. Er moet worden gewaarborgd dat de interventies, waaronder de gekoppelde inkomenssteun, stroken met de internationale verbintenissen van de Unie. Daartoe behoren de voorschriften van het Memorandum van Overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT(12), zoals van toepassing na de wijzigingen in het afzonderlijke basisareaal van de Unie voor oliehoudende zaden als gevolg van de wijzigingen in de samenstelling van de Unie.

  40. De informatie over en de beoordeling van de prestaties van het GLB op basis van de uitvoering van de strategische GLB-plannen zullen worden meegenomen in de regelmatige beoordelingen door de Commissie van de beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling, zoals vastgesteld op grond van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling.

  41. Voortbouwend op het tot en met 2022 toegepaste systeem van de randvoorwaarden wordt in het nieuwe conditionaliteitssysteem gesteld dat volledige GLB-steun slechts kan worden ontvangen als landbouwers en andere begunstigden voldoen aan basisnormen op het gebied van milieu, klimaatverandering, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. De basisnormen omvatten een lijst, in gestroomlijnde vorm, van uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s) en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van het land (GLMC-normen). Deze basisnormen moeten beter rekening houden met de milieu- en klimaatproblemen en de nieuwe milieu-architectuur van het GLB, om zo de ambitie op het gebied van milieu en klimaat op een hoger niveau te brengen, zoals opgenomen inde mededeling van de Commissie over “De toekomst van voeding en landbouw” en het MFK voor de jaren 2021 tot en met 2027, vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad(13).

  42. De conditionaliteit is erop gericht de ontwikkeling van duurzame landbouw te bevorderen door de begunstigden er beter van bewust te maken dat het noodzakelijk is deze basisnormen in acht te nemen. Zij heeft ook tot doel het GLB beter bij de verwachtingen van de maatschappij te laten aansluiten door middel van een sterkere samenhang van het GLB met de doelstellingen op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. De conditionaliteit moet integraal deel uitmaken van de milieu-architectuur van het GLB, als onderdeel van de basislijn voor het aangaan van meer ambitieuze milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen, en moet in de hele Unie breed worden toegepast. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan deze eisen voldoen.

  43. Het normenkader van de GLMC-normen beoogt bij te dragen aan de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering, de aanpak van de waterproblematiek, de bescherming en kwaliteit van de bodem en de bescherming en kwaliteit van de biodiversiteit. Het kader moet worden versterkt om met name rekening te houden met de tot en met het jaar 2022 in het kader van de vergroening van de rechtstreekse betalingen vastgestelde praktijken, de matiging van klimaatverandering en de noodzaak om de duurzaamheid en de bijdrage aan biodiversiteit van landbouwbedrijven te verbeteren. Het is een vaststaand feit dat elke GLMC-norm aan het bereiken van meerdere doelstellingen bijdraagt. Om het kader te implementeren moeten de lidstaten voor elke op het niveau van de Unie vastgestelde norm een nationale norm vaststellen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het betrokken areaal, inclusief bodem- en klimaatgesteldheid, en met bestaande landbouwsystemen, landbouwpraktijken, de omvang en de structuur van de landbouwbedrijven, landgebruik en de specifieke kenmerken van ultraperifere gebieden. Lidstaten moeten andere nationale normen kunnen vaststellen in verband met de hoofddoelstellingen van de GLMC-normen, teneinde de uitvoering van het kader van de GLMC-normen in verband met milieu en klimaat te verbeteren. Gezien de bestaande praktijken in het biologische landbouwsysteem dienen aan biologische landbouwers geen verdere eisen te worden gesteld met betrekking tot vruchtwisseling. Daarnaast moeten de lidstaten wat betreft de normen inzake vruchtwisseling en het minimumpercentage landbouwgrond voor biodiversiteit een aantal uitzonderingen kunnen overwegen om buitensporige lasten voor kleinere landbouwbedrijven te vermijden of om sommige landbouwbedrijven uit te sluiten die reeds voldoen aan de doelstelling van de GLMC-normen aangezien zij voor een groot deel grasland, braakliggend land of peulgewassen beslaan. In het geval van overwegend beboste lidstaten moet ook worden voorzien in een uitzondering op de eis van een minimumpercentage landbouwgrond voor biodiversiteit.

  44. De RBE’s moeten door de lidstaten volledig worden uitgevoerd om op het niveau van het landbouwbedrijf operationeel te worden en een gelijke behandeling van de landbouwers te waarborgen. Met het oog op de samenhang van de voorschriften inzake conditionaliteit bij het verbeteren van de duurzaamheid van het beleid, moeten de RBE’s de belangrijkste wetgeving van de Unie op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn omvatten zoals deze op nationaal niveau wordt ten uitvoer gelegd, die concrete verplichtingen voor individuele landbouwers en andere begunstigden inhoudt, met inbegrip van de verplichtingen op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(14) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad(15) of Richtlijn 91/676/EEG van de Raad(16). Om gevolg te geven aan de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die gehecht is aan Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad(17), moeten de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad(18) en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad(19) als RBE’s worden opgenomen in het toepassingsgebied van de conditionaliteit en moet de lijst van de GLMC-normen dienovereenkomstig worden aangepast.

  45. Als de ontwikkeling van sociaal duurzame landbouw moet worden bevorderd door de begunstigden van GLB-steun meer bewust te maken van de werkgelegenheids- en sociale normen, moet er een nieuw mechanisme worden ingevoerd waarin ook sociale aspecten worden opgenomen.

  46. Een dergelijk mechanisme moet ervoor zorgen dat landbouwers en andere begunstigden de volledige rechtstreekse GLB-betalingen en betalingen voor milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen, betalingen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen en betalingen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten slechts kunnen ontvangen als zij voldoen aan basisnormen op het gebied van arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor werknemers in de landbouw en veiligheid en gezondheid op het werk; met name een aantal normen uit hoofde van Richtlijn 89/39/EEG van de Raad(20) en de Richtlijnen 2009/104/EG(21) en (EU) 2019/1152(22) van het Europees Parlement en de Raad. Uiterlijk in 2025 moet de Commissie beoordelen of het haalbaar is artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad(23) op te nemen en moet zij in voorkomend geval daartoe wetgeving voorstellen.

  47. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan die normen voldoen. Vanwege het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is het niet mogelijk om aan de rechtsstelsels specifieke voorschriften op te leggen met betrekking tot de wijze waarop beslissingen en veroordelingen tot stand komen, anders dan die in de wetgeving waarop deze beslissingen en veroordelingen zijn gebaseerd.

  48. Om het recht van de lidstaten om de grondbeginselen van hun eigen sociale en arbeidsstelsels vast te stellen, te eerbiedigen, moet bij de vaststelling van het sociale-conditionaliteitsmechanisme naar behoren rekening worden gehouden met de verschillende nationale kaders. Daarom moet rekening worden gehouden met de keuzes die de lidstaten maken op het gebied van handhavingsmethoden, collectieve onderhandelingen en de rol van sociale partners, onder andere, indien van toepassing, bij de uitvoering van richtlijnen op sociaal en werkgelegenheidsgebied. Nationale arbeidsmarktmodellen en de autonomie van de sociale partners moeten worden geëerbiedigd. Deze verordening mag de sociale partners of de lidstaten geen verplichtingen opleggen met betrekking tot handhaving of controle op gebieden die volgens de nationale arbeidsmarktmodellen onder de verantwoordelijkheid van de sociale partners vallen.

  49. Omdat het complex is op nationaal niveau systemen op te zetten die de autonomie en specificiteit van de nationale stelsels eerbiedigen, moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen om sociale conditionaliteit op een later tijdstip, maar in ieder geval niet later dan vanaf 1 januari 2025, toe te passen.

  50. De lidstaten moeten zorgen voor op de verschillende productiewijzen afgestemde bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw die het duurzame beheer en de algehele prestaties van de landbouw- en plattelandsbedrijven moeten verbeteren en daarbij de economische, ecologische en sociale dimensies bestrijken, en die moeten nagaan welke verbeteringen noodzakelijk zijn ten aanzien van de maatregelen op het niveau van het landbouwbedrijf die in de strategische GLB-plannen zijn opgenomen, alsook op het gebied van digitalisering. Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw moeten landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun helpen om zich beter bewust te worden van het verband tussen bedrijfsbeheer en grondbeheer enerzijds en bepaalde normen, vereisten en informatie, onder meer op het vlak van milieu en klimaat, anderzijds. Tot die laatsten behoren zowel de in het strategisch GLB-plan opgenomen normen die van toepassing zijn op of noodzakelijk zijn voor landbouwers en andere begunstigden van het GLB, ook coöperaties, als normen die voortvloeien uit de wetgeving inzake water en duurzaam gebruik van pesticiden, inzake nutriëntenbeheer, alsook inzake de initiatieven ter bestrijding van antimicrobiële resistentie. Er moet ook advies beschikbaar zijn inzake het risicobeheer en innovatiesteun ten behoeve van de voorbereiding en inwerkingstelling van projecten van opkomende operationele groepen in het kader van het EIP, en innovatieve ideeën moeten tevens vanaf het prille begin worden opgepikt en gebruikt. Om het advies kwaliteitsvoller en doeltreffender te maken, moeten de lidstaten alle publieke en private adviseurs en adviesnetwerken in de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) opnemen om actuele technologische en wetenschappelijke informatie ter beschikking te kunnen stellen die in het kader van onderzoek en innovatie is ontwikkeld.

  51. Om zowel de agronomische als de milieuprestaties van landbouwbedrijven te ondersteunen, zal informatie over nutriëntenbeheer met de nadruk op stikstof en fosfaat, nutriënten die vanuit milieuoogpunt een bijzondere opgave kunnen zijn en daarom bijzondere aandacht verdienen, moeten worden verstrekt met behulp van een specifiek elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument dat door de lidstaten ter beschikking wordt gesteld aan individuele landbouwers. Het elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument moet ondersteuning bieden bij het nemen van besluiten op het landbouwbedrijf. Om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen de landbouwers in de hele Unie, moet de Commissie de lidstaten kunnen ondersteunen bij de ontwikkeling van het elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument.

  52. Om landbouwers beter te informeren en te adviseren over hun verplichtingen jegens hun werknemers met betrekking tot de sociale dimensie van het GLB, moeten de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw informatie verstrekken over de vereisten inzake het schriftelijk verstrekken van de in artikel 4 van Richtlijn (EU) 2019/1152 bedoelde informatie en over de op landbouwbedrijven van toepassing zijnde gezondheids- en veiligheidsnormen.

  53. Met het oog op een eerlijker verdeling van de inkomenssteun moet het lidstaten worden toegestaan de bedragen van de rechtstreekse betalingen die een bepaald maximum overschrijden, te plafonneren of te verlagen en moet de opbrengst daarvan worden gebruikt voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen en in de eerste plaats voor de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, of worden overgeheveld naar het Elfpo. Om negatieve effecten op de werkgelegenheid te voorkomen moeten de lidstaten bij de toepassing van het mechanisme rekening kunnen houden met de factor arbeid.

  54. Om te voorkomen dat het betalingsbeheer van vele kleine bedragen buitensporige administratieve lasten veroorzaakt en erop toe te zien dat de steun een effectieve bijdrage levert aan het bereiken van de GLB-doelstellingen waaraan de ontkoppelde rechtstreekse betalingen bijdragen, moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen eisen vaststellen met betrekking tot de minimumoppervlakte of het steungerelateerde minimumbedrag voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen. Wanneer lidstaten besluiten diergebonden inkomenssteun die per dier moet worden betaald, toe te kennen, moeten zij altijd een minimumbedrag vaststellen om te voorkomen dat landbouwers die voor deze steun in aanmerking komen maar wier areaal onder de drempel ligt, worden benadeeld. Vanwege de zeer specifieke landbouwstructuur op de kleinere Griekse eilanden in de Egeïsche Zee moet Griekenland kunnen beslissen of er in dat gebied een minimumdrempel moet gelden.

  55. Gezien het belang van de deelname van landbouwers aan risicobeheersinstrumenten, moet het de lidstaten worden toegestaan een bepaald percentage van de rechtstreekse betalingen toe te kennen ter ondersteuning van de bijdragen van landbouwers aan dergelijke instrumenten.

  56. Om alle actieve landbouwers een minimumniveau van agrarische inkomenssteun te garanderen en te voldoen aan de doelstelling dat de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard moet worden verzekerd, zoals opgenomen in artikel 39, lid 1, punt b), VWEU, moet een jaarlijkse areaalgebonden ontkoppelde betaling worden ingesteld in de vorm van het interventietype “basisinkomenssteun voor duurzaamheid”. Om die steun gerichter te maken, moeten de betalingsbedragen kunnen worden gedifferentieerd naar groepen gebieden op basis van sociaal-economische of agronomische omstandigheden, of kunnen worden verlaagd, rekening houdend met andere interventies. Om verstorende gevolgen voor het inkomen van de landbouwers te voorkomen, moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen de basisinkomenssteun voor duurzaamheid te implementeren op basis van betalingsrechten. In dat geval moet de waarde van de betalingsrechten vóór verdere convergentie in verhouding staan tot hun waarde zoals vastgesteld in het kader van de basisbetalingsregeling op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waarbij rekening wordt gehouden met de betalingen voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu. De lidstaten moeten ook verder convergeren om geleidelijk los te komen van de historische waarden.

  57. Als de lidstaten ontkoppelde rechtstreekse betalingen doen op basis van het stelsel van betalingsrechten, moeten zij een nationale reserve blijven beheren, dan wel nationale reserves per groep gebieden. Die reserves moeten prioritair worden gebruikt voor jonge landbouwers of nieuwe landbouwers. Om te zorgen voor een soepele werking van het systeem zijn ook regels voor het gebruik en de overdracht van betalingsrechten nodig.

  58. Kleine landbouwbedrijven blijven een hoeksteen van de landbouw van de Unie aangezien zij een cruciale rol spelen bij de ondersteuning van de werkgelegenheid op het platteland en bijdragen aan de territoriale ontwikkeling. Om een evenwichtiger verdeling van de steun te bevorderen en de administratieve lasten voor de begunstigden van kleine bedragen te verminderen, moet aan de lidstaten de keuze worden gelaten om een specifieke interventie voor kleine landbouwers op te zetten die in de plaats komt van de andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen. Om meer gerichte steun te waarborgen, moet een differentiatie van de betaling mogelijk zijn. Om kleine landbouwers in staat te stellen het systeem te kiezen dat het best aansluit bij hun behoeften, moet de deelname van landbouwers aan de interventie facultatief zijn.

  59. Aangezien algemeen wordt erkend dat een evenwichtiger verdeling van de steun ten behoeve van kleine en middelgrote bedrijven op zichtbare en meetbare wijze moet worden bevorderd, moeten de lidstaten aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid implementeren en ten minste 10 % van de enveloppe voor directe betalingen aan die steun toewijzen. Om deze aanvullende steun gerichter te maken en gezien de verschillen in de structuren van de landbouwbedrijven in de hele Unie, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om verschillende bedragen aan aanvullende steun te verstrekken voor verschillende reeksen hectaren en om de steun te differentiëren naar regionaal niveau of naar dezelfde groepen gebieden zoals vastgesteld in hun strategische GLB-plannen voor de basisinkomenssteun voor duurzaamheid.

  60. Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te zorgen voor een gerichte verdeling van de rechtstreekse betalingen en om de inkomenssteun te vergroten voor degenen die deze het hardst nodig hebben. Diverse voor de lidstaten beschikbare instrumenten kunnen een doeltreffende bijdrage leveren aan het bereiken van deze doelstelling, waaronder plafonnering en degressiviteit, alsmede interventies zoals de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de betaling voor kleine landbouwers. Een overzicht van de inspanningen van de lidstaten op dat gebied moet worden vastgelegd in hun strategisch GLB-plannen. Op basis van de behoeften op het gebied van een eerlijker verdeling van rechtstreekse betalingen, met inbegrip van behoeften op basis van een specifieke landbouwbedrijfsstructuur, moeten de lidstaten kunnen kiezen voor ofwel de toepassing van een verplichte herverdelingsbetaling met het bijbehorende minimumpercentage, ofwel andere passende maatregelen, waaronder herverdelingsbetalingen tegen een lager percentage.

  61. Voor jonge landbouwers is het financieel problematisch om nieuwe economische activiteiten in de landbouwsector op te zetten en tot ontwikkeling te brengen; daarmee dient rekening te worden gehouden bij het opstellen van de interventiestrategie en de toewijzing en verdeling van de rechtstreekse betalingen. Die ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten is van wezenlijk belang voor het concurrentievermogen van de landbouwsector van de Unie en daarom moeten lidstaten in staat zijn een aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers in te stellen. Dat interventietype moet jonge landbouwers aanvullende inkomenssteun geven na de initiële oprichting van hun bedrijf. Op basis van hun behoeftenanalyse moeten de lidstaten kunnen beslissen welke berekeningsmethode ze gebruiken voor de betaling: per hectare of als vast bedrag, met een mogelijke beperking tot een maximaal aantal hectaren. Aangezien de betaling slechts betrekking mag hebben op de beginperiode van het bedrijf, mag deze betaling slechts worden toegekend gedurende een maximumperiode na de indiening van de steunaanvraag en kort na de eerste oprichting. Wanneer de duur van de betaling doorloopt tot na het jaar 2027, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er geen wettelijke verwachtingen van de begunstigden worden gewekt voor de periode nadat jaar.

  62. Het GLB moet ertoe leiden dat de lidstaten tot betere milieuresultaten komen door rekening te houden met de lokale behoeften en de feitelijke omstandigheden van de landbouwers. De lidstaten moeten bij de rechtstreekse betalingen in de strategische GLB-plannen ecoregelingen instellen die vrijwillig zijn voor landbouwers, en die volledig moeten worden gecoördineerd met de andere betrokken interventies. Die regelingen moeten door de lidstaten worden bepaald als een betaling die wordt toegekend hetzij als stimulans en vergoeding voor het leveren van collectieve goederen door middel van landbouwpraktijken die gunstig zijn voor milieu en klimaat, hetzij als een compensatie voor de uitvoering van die praktijken. In beide gevallen moeten zij gericht zijn op de verbetering van de milieu- en klimaatgerelateerde prestaties van het GLB en daarom moeten zij zo worden opgezet dat zij verder gaan dan de verplichte vereisten waarin het conditionaliteitssysteem reeds voorziet.

  63. Om de efficiëntie te waarborgen, moeten ecoregelingen, als algemene regel, ten minste twee actiegebieden voor het klimaat, het milieu, dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie bestrijken. Met datzelfde doel moet de aanvullende betaling bij de inkomenssteun, hoewel de compensatie gebaseerd moet zijn op gemaakte kosten, inkomensverlies en transactiekosten die voortvloeien uit de uitgevoerde landbouwpraktijken, rekening houdend met de in het kader van de ecoregelingen vastgestelde streefcijfers, het ambitieniveau van de uitgevoerde praktijken weerspiegelen en moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben te besluiten ecoregelingen in te stellen voor landbouwpraktijken die landbouwers op landbouwarealen uitvoeren, met name landbouwactiviteiten, maar ook bepaalde activiteiten die verder gaan dan landbouwactiviteiten. Daarbij kan men denken aan het beter beheer van blijvend grasland en landschapselementen, de vernatting van veengronden, paludicultuur, en biologische landbouw.

  64. Biologische landbouw, geregeld bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad(24), is een landbouwsysteem dat aanzienlijk kan bijdragen tot het bereiken van meerdere specifieke GLB-doelstellingen, en met name tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen. Gezien de positieve effecten van biologische landbouw op het milieu en klimaat, moeten de lidstaten bij het instellen van ecoregelingen voor landbouwpraktijken met name biologische landbouw kunnen overwegen en in die context kunnen beoordelen hoeveel steun nodig is voor landbouwgrond die in het kader van de regeling voor biologische landbouw wordt beheerd.

  65. Lidstaten moeten ecoregelingen kunnen vaststellen die “instapregelingen” vormen, als voorwaarde voor landbouwers om in het kader van plattelandsontwikkeling meer ambitieuze verbintenissen aan te gaan op het gebied van milieu, klimaat en dierenwelzijn uit hoofde van plattelandsontwikkeling. Om voor vereenvoudiging te zorgen moeten de lidstaten ook verbeterde ecoregelingen kunnen vaststellen. Lidstaten moeten ook ecoregelingen kunnen vaststellen om praktijken op het gebied van dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie te ondersteunen.

  66. Om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen landbouwers, moet een maximale toewijzing worden vastgesteld voor de gekoppelde steun in het kader van de rechtstreekse betalingen die de lidstaten mogen toekennen voor de verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit in bepaalde sectoren en productiewijzen die van bijzonder belang zijn om sociale, economische of ecologische redenen en bepaalde moeilijkheden ondervinden. Bij het ontwerpen van deze interventies moeten de lidstaten rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor de interne markt.

  67. Aangezien algemeen wordt erkend dat de productie van eiwithoudende gewassen in de Unie ernstige moeilijkheden ondervindt, hoeven dergelijke moeilijkheden niet te worden aangetoond bij interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun voor deze gewassen. Het moet de lidstaten ook worden toegestaan om een aanvullend deel van hun financiële maximum voor rechtstreekse betalingen te gebruiken voor de toekenning van gekoppelde inkomenssteun die specifiek bedoeld is om de productie van eiwithoudende gewassen te ondersteunen teneinde het tekort op dit gebied in de Unie te verminderen. Voorts moeten de lidstaten in het kader van gekoppelde inkomenssteun steun kunnen verlenen voor een mengeling van peulgewassen en grassen zolang peulgewassen het grootste deel blijven uitmaken van het mengsel.

  68. Overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in het aan de Akte van Toetreding van 1979 gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, moet worden doorgegaan met de “gewasspecifieke betaling” per subsidiabele hectare voor de katoenteelt en met de steun voor unies van producentenorganisaties in de katoenproducerende regio’s. Aangezien de begrotingstoewijzing voor katoen evenwel een vast bedrag is en niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt, en de uitvoering van de gewasspecifieke betaling een rechtsgrondslag in de verdragen heeft, mag de betaling voor katoen geen deel uitmaken van de interventies die in het kader van de strategische GLB-plannen worden goedgekeurd en mag deze niet afhankelijk zijn van een prestatiegoedkeuring of prestatie-evaluatie. Daarom moeten dienovereenkomstig specifieke voorschriften en afwijkingen van deze verordening en Verordening (EU) 2021/2116 worden vastgesteld. Omwille van de consistentie is het passend dat dit wordt gedaan in deze verordening.

  69. Interventietypes in bepaalde sectoren zijn nodig om aan het bereiken van de GLB-doelstellingen bij te dragen en de synergie met andere GLB-instrumenten te versterken. Overeenkomstig het uitvoeringsmodel moeten de minimumeisen ten aanzien van de inhoud en de doelstellingen van deze interventietypes in bepaalde sectoren op het niveau van de Unie worden vastgesteld om te zorgen voor een gelijk speelveld op de interne markt en om ongelijke en oneerlijke concurrentie te voorkomen. De lidstaten moeten de opneming ervan in hun strategische GLB-plannen onderbouwen en voor consistentie met de andere interventies op sectoraal niveau zorgen. De op het niveau van de Unie vast te stellen brede interventietypes moeten worden bepaald voor de sectoren groenten en fruit, wijn, producten van de bijenteelt, olijfolie en tafelolijven en hop, alsook voor andere sectoren van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad(25) genoemde sectoren en sectoren waar de in een bijlage bij deze verordening op te nemen producten toe behoren, waarvoor de vaststelling van specifieke interventies wordt geacht een gunstig effect te hebben op het bereiken van alle of van een deel van de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB die in het kader van deze verordening worden nagestreefd. Met name gezien het tekort van plantaardige eiwitten in de Unie en de milieuvoordelen die de productie ervan oplevert, moeten peulvruchten worden opgenomen in de lijst in die bijlage, met inachtneming van de WTO-lijst betreffende oliehoudende zaden van de EU, en moeten deze voordelen onder meer via de bedrijfsadviesdienst voor de landbouw bij landbouwers worden gepromoot.

  70. Nationale financiële enveloppes of andere beperkingen in de vorm van plafonneringen zijn nodig om ervoor te zorgen dat de specificiteit van de interventie wordt behouden en om de programmering van de interventies voor bijenteeltproducten, wijn, olijfolie en tafelolijven, hop en andere in deze verordening te omschrijven sectoren te vergemakkelijken. Om niet te raken aan het bereiken van de doelstellingen van de interventietypes in de sectoren groenten en fruit, mogen er evenwel geen financiële beperkingen worden gesteld in lijn met de huidige benadering. Als lidstaten in hun strategische GLB-plannen steun voor interventietypes in “andere sectoren” opnemen, moet de desbetreffende financiële toewijzing, om financieel neutraal te blijven, in mindering worden gebracht op de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen van de betrokken lidstaat. Als een lidstaat ervoor kiest om geen specifieke interventies voor de sector hop of de sector olijfolie en tafelolijven te implementeren, moeten de desbetreffende toewijzingen voor die lidstaat ter beschikking worden gesteld als aanvullende toewijzingen voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen.

  71. Voor de interventies voor plattelandsontwikkeling worden de beginselen op het niveau van de Unie vastgesteld, met name wat betreft de basisvereisten voor de toepassing van selectiecriteria door de lidstaten. De lidstaten moeten evenwel over een ruime beslissingsbevoegdheid beschikken om de specifieke voorwaarden te bepalen naargelang van hun eigen behoeften. De interventietypes voor plattelandsontwikkeling omvatten betalingen voor milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen die de lidstaten op hun gehele grondgebied moeten ondersteunen volgens hun specifieke nationale, regionale of lokale behoeften. De lidstaten moeten betalingen toekennen aan landbouwers en andere grondbeheerders die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en aan de bescherming en verbetering van het milieu, met inbegrip van waterkwaliteit en -kwantiteit, luchtkwaliteit, bodem, biodiversiteit en ecosysteemdiensten, inclusief vrijwillige verbintenissen in het kader van Natura 2000 en steun voor genetische diversiteit. Steun in het kader van de betalingen voor beheersverbintenissen kan ook worden verleend in de vorm van lokaal gestuurde geïntegreerde of coöperatieve benaderingen en resultaatgerichte interventies.

  72. De steun voor beheersverbintenissen kan met name het volgende omvatten: premies in het kader van de biologische landbouw voor het onderhoud van en de omschakeling naar biologische grond. De lidstaten zouden, op basis van een grondige analyse van de biologische sector en rekening houdend met de doelstellingen die zij met de biologische productie willen bereiken, naargelang hun specifieke territoriale behoeften, biologische landbouw moeten overwegen voor beheersverbintenissen, steun moeten toekennen om het aandeel landbouwgrond dat in het kader van de regeling voor biologische landbouw wordt beheerd, te verhogen en ervoor moeten zorgen dat de toegewezen middelen overeenkomen met de verwachte groei van de biologische productie. Steun voor beheersverbintenissen kan ook het volgende omvatten: betalingen voor andere interventietypes ter ondersteuning van milieuvriendelijke productiesystemen zoals agro-ecologie, conserveringslandbouw en geïntegreerde productie; bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding; premies voor bossen en de invoering van agrobosbouwsystemen; dierenwelzijn; instandhouding, duurzaam gebruik en ontwikkeling van genetische hulpbronnen, met name met behulp van traditionele kweekmethoden. De lidstaten moeten in het kader van dat interventietype andere regelingen kunnen opstellen naargelang van hun behoeften. Dit type betalingen mag slechts worden verricht voor extra kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van verbintenissen die verder gaan dan de basislijn die wordt gevormd door de dwingende normen en voorschriften van het Unie- en nationale recht en door de in het strategisch GLB-plan vastgestelde conditionaliteit. Verbintenissen in verband met dit interventietype moeten kunnen worden aangegaan voor een vooraf bepaalde jaarlijkse of meerjarige periode en kunnen, indien naar behoren gemotiveerd, langer lopen dan zeven jaar.

  73. Bosbouwinterventies moeten bijdragen tot de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 juli 2021 over de nieuwe bosbouwstrategie van de EU voor 2030 en, waar nodig, tot de verbreding van het gebruik van agrobosbouwsystemen. Ze moeten gebaseerd zijn op nationale of subnationale bosbouwprogramma’s of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarmee moet worden voortgebouwd op de verbintenissen die voortvloeien uit Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad(26) en uit de verbintenissen die zijn aangegaan door de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. De interventies moeten op duurzame bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten gebaseerd zijn die terdege rekening houden met de doeltreffende opslag en vastlegging van koolstof uit de atmosfeer en de bescherming van de biodiversiteit versterken en kunnen het volgende omvatten: ontwikkeling van bosareaal en duurzaam bosbeheer, met inbegrip van bebossing van land, bosbrandpreventie en aanleg en vernieuwing van agrobosbouwsystemen; bescherming, herstel en verbetering van bosrijkdommen, rekening houdend met de adaptatiebehoeften; investeringen om de instandhouding en de veerkracht van de bossen te waarborgen en te versterken en verlening van bosecosysteem- en klimaatdiensten, en maatregelen en investeringen ter ondersteuning van hernieuwbare energie en de bio-economie.

  74. Om te zorgen voor een billijk inkomen en een veerkrachtige landbouwsector in de hele Unie, moet het de lidstaten worden toegestaan steun toe te kennen aan landbouwers in gebieden met natuurlijke en andere gebiedsspecifieke beperkingen, waaronder bergachtige en insulaire gebieden. Wat betreft de betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, moet de aanwijzing op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven gelden.

  75. Het GLB zal slechts een grotere meerwaarde voor het milieu van de Unie kunnen opleveren en zijn synergieën met de financiering van investeringen in natuur en biodiversiteit kunnen versterken, als een afzonderlijke maatregel wordt gehandhaafd die erop gericht is de begunstigden te vergoeden voor de nadelen die worden ondervonden door de uitvoering van het bij Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde Natura 2000-netwerk en van Richtlijn 2000/60/EG. Daarom moet worden doorgegaan met het toekennen van steun aan landbouwers en bosbezitters om de specifieke nadelen te helpen compenseren die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG en om bij te dragen aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast moet ook steun voor landbouwers beschikbaar worden gesteld om in stroomgebieden van rivieren de nadelen te helpen compenseren van de toepassing van Richtlijn 2000/60/EG. De steun moet worden gekoppeld aan specifieke vereisten die in de strategische GLB-plannen worden beschreven en verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen en eisen. De lidstaten moeten er ook op toezien dat de betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering met de ecoregelingen, en tevens genoeg flexibiliteit in de strategische GLB-plannen toelaten om complementariteit tussen de verschillende interventietypes te faciliteren. Voorts moeten de lidstaten in het algemene ontwerp van hun strategische GLB-plannen rekening houden met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden.

  76. De doelstellingen van het GLB moeten ook worden nagestreefd door middel van steun voor zowel productieve als niet-productieve investeringen op en buiten het landbouwbedrijf. Die investeringen kunnen onder meer betrekking hebben op infrastructuur in verband met de ontwikkeling, modernisering en aanpassing aan de klimaatverandering van de land- en bosbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, ruilverkaveling en grondverbetering, agrobosbouwpraktijken en de voorziening en besparing van energie en water. Ze kunnen tevens worden aangewend voor investeringen in het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen waaronder branden, stormen, overstromingen, plagen of ziekten. Om beter de samenhang van de strategische GLB-plannen met de doelstellingen van de Unie te garanderen en een gelijk speelveld tussen de lidstaten tot stand te brengen, moet in deze verordening een negatieve lijst van investeringsitems worden opgenomen. De lidstaten moeten optimaal gebruik maken van de beschikbare middelen voor investeringen door steun voor investeringen af te stemmen op de relevante regels van de Unie op het gebied van milieu en dierenwelzijn.

  77. Met name jonge landbouwers moeten hun landbouwbedrijven moderniseren om ze levensvatbaar op lange termijn te maken. Zij worden in de eerste jaren van hun bedrijf echter vaak geconfronteerd met een lage omzet. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten investeringsinterventies door jonge landbouwers vergemakkelijken en hier voorrang aan geven. Daartoe moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hogere steunpercentages en andere preferentiële voorwaarden voor investeringen in landbouwbedrijven van jonge landbouwers kunnen vaststellen. De lidstaten moeten ook meer investeringssteun kunnen verlenen aan kleine landbouwbedrijven.

  78. Bij het verstrekken van steun voor investeringen, moeten de lidstaten in het bijzonder rekening houden met de horizontale doelstelling die erin bestaat de landbouw en landbouwgebieden te moderniseren door kennis, innovatie en digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden te stimuleren en te delen, en het benutten daarvan te bevorderen. Steun voor investeringen in de installatie van digitale technologieën in landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden, zoals investeringen in precisielandbouw, slimme dorpen, plattelandsbedrijven en ICT-infrastructuur, moet in de strategische GLB-plannen worden opgenomen in de beschrijving van de bijdrage van die plannen aan de horizontale doelstelling.

  79. Gezien de Uniedoelstelling van een goede toestand van waterlichamen en de noodzaak dat de investeringen in overeenstemming zijn met die doelstelling, is het belangrijk regels vast te stellen met betrekking tot de steun voor de modernisering en de ontwikkeling van irrigatie-infrastructuur, zodat het gebruik van landbouwwater deze doelstelling niet in gevaar brengt.

  80. Aangezien het noodzakelijk is de investeringskloof in de landbouwsector van de Unie te dichten en de toegang tot financiering te verbeteren voor prioritaire groepen, met name jonge landbouwers en nieuwe landbouwers met een hoger risicoprofiel, moet het gebruik van de EU-garantie uit hoofde van InvestEU en de combinatie van subsidies en financiële instrumenten worden aangemoedigd. Aangezien het gebruik van financiële instrumenten in de lidstaten sterk uiteenloopt als gevolg van verschillen in toegang tot de financiering, ontwikkeling van de banksector, aanwezigheid van risicokapitaal, vertrouwdheid van de overheidsdiensten met de instrumenten en de verschillende potentiële begunstigden, moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen passende streefcijfers, begunstigden en preferentiële voorwaarden, alsook andere mogelijke subsidiabiliteitsregels vaststellen.

  81. Jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en andere nieuwkomers ondervinden nog steeds aanzienlijke belemmeringen wat betreft toegang tot land, hoge prijzen of toegang tot krediet. Hun bedrijven worden meer bedreigd door prijsschommelingen (zowel voor productiemiddelen als voor producten) en hun behoeften aan opleiding in vaardigheden op het gebied van ondernemerschap, risicopreventie en risicobeheer zijn hoog. Het is dan ook van belang de steun voor het opzetten van nieuwe ondernemingen en nieuwe landbouwbedrijven voort te zetten. De lidstaten moeten in hun strategische GLB-plannen ook preferentiële voorwaarden voor financiële instrumenten voor jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en andere nieuwkomers kunnen opnemen. Het maximumbedrag van de steun voor het vestigen van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven moet tot ten hoogste100 000 EUR worden verhoogd en kan ook via of in combinatie met steun in de vorm van een financieel instrument toegankelijk zijn.

  82. Omdat passende instrumenten voor risicobeheer een noodzaak zijn, moet de steun om landbouwers te helpen hun productie- en inkomensrisico’s te beheren worden gehandhaafd en worden uitgebreid met steun uit het Elfpo. Met name verzekeringspremies en onderlinge fondsen, met inbegrip van een inkomensstabiliseringsinstrument, moeten mogelijk blijven, maar er moet ook steun voor andere risicobeheersinstrumenten beschikbaar worden gesteld. Bovendien moeten alle soorten risicobeheersinstrumenten ook productie– of inkomensrisico’s omvatten en moeten zij waar nodig kunnen worden ingezet voor specifieke landbouwsectoren of territoriale gebieden. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van procedurele vereenvoudigingen zoals indexcijfers om de productie en het inkomen van de landbouwer te berekenen, waarbij adequate responsiviteit van de instrumenten op de individuele prestaties van de landbouwer wordt gewaarborgd en overcompensatie van verliezen wordt vermeden.

  83. De steun moet het mogelijk maken dat minstens twee entiteiten een samenwerking tot stand brengen en daaraan uitvoering geven met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GLB. Dergelijke steun moet alle aspecten van een dergelijke samenwerking kunnen behelzen, zoals het opzetten van kwaliteitsregelingen en informatie- en promotieactiviteiten daarvoor; collectieve milieu- en klimaatacties; bevordering van korte voorzieningsketens en lokale markten; proefprojecten; projecten van operationele groepen in het kader van het EIP in de landbouw, lokale ontwikkelingsprojecten, slimme dorpen, kopersverenigingen en machinecoöperaties; partnerschappen tussen landbouwbedrijven; bosbeheerplannen; netwerken en clusters; sociale landbouw; gemeenschapslandbouw; acties die onder Leader vallen, en de oprichting van producentengroeperingen en producentenorganisaties, alsmede andere vormen van samenwerking die noodzakelijk worden geacht voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van het GLB.

  84. Het is belangrijk de voorbereiding van bepaalde vormen van samenwerking te ondersteunen, met name voor operationele groepen in het kader van het EIP, Leader-groepen en strategieën voor slimme dorpen.

  85. Volgens de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” zijn kennisuitwisseling en de focus op innovatie een transversale doelstelling van het nieuwe GLB. Het GLB moet steun blijven verlenen voor het interactieve innovatiemodel, dat de samenwerking tussen actoren versterkt met het oog op een optimaal gebruik van complementaire kennis, wat leidt tot de verspreiding van oplossingen die meteen in de praktijk kunnen worden toegepast. Binnen de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) moeten de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw worden versterkt. Het strategisch GLB-plan moet informatie verstrekken over hoe adviseurs, onderzoekers en het nationale GLB-netwerk zullen samenwerken. Elke lidstaat of, naargelang van het geval, elke regio moet ter versterking van zijn AKIS en in overeenstemming met zijn strategische aanpak op het gebied van AKIS, een aantal acties financieren die op kennisuitwisseling en innovatie gericht zijn, en landbouwers helpen strategieën op landbouwbedrijfsniveau te ontwikkelen om de veerkracht van hun bedrijven te verbeteren, en daarbij gebruik maken van de interventietypes die in deze verordening zijn opgenomen. Daarnaast moet elke lidstaat een strategie vaststellen voor de ontwikkeling van digitale technologieën en voor het gebruik van deze technologieën, om te laten zien hoe digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden zal worden gestimuleerd.

  86. Het ELGF moet interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes in bepaalde sectoren blijven financieren, terwijl het Elfpo de interventietypes voor plattelandsontwikkeling moet blijven financieren. De regels voor het financiële beheer van het GLB moeten afzonderlijk worden vastgesteld voor de twee fondsen en voor de door elk van hen ondersteunde activiteiten, ermee rekening houdend dat het nieuwe uitvoeringsmodel de lidstaten meer flexibiliteit en subsidiariteit voor het bereiken van hun doelstellingen biedt. De interventietypes uit hoofde van deze verordening moeten de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 bestrijken.

  87. De steun voor de rechtstreekse betalingen in het kader van de strategische GLB-plannen moet worden toegekend binnen de bij deze verordening vast te stellen nationale toewijzingen. Deze nationale toewijzingen moeten de lijn doortrekken van de wijzigingen waarbij de toewijzingen aan de lidstaten met de laagste hectaresteun geleidelijk worden verhoogd om de kloof ten opzichte van 90 % van het gemiddelde van de Unie met 50 % te dichten. Om rekening te houden met het mechanisme ter verlaging van de betalingen en het gebruik van de opbrengst daarvan in de lidstaat, moet worden toegestaan dat de totale indicatieve financiële toewijzingen per jaar in het GLB-plan van een lidstaat groter zijn dan de nationale toewijzing.

  88. Om het beheer van de Elfpo-middelen te vergemakkelijken moet één Elfpo-bijdragepercentage worden vastgesteld in verhouding tot de overheidsuitgaven in de lidstaten. Om rekening te houden met het bijzondere belang of de bijzondere aard van bepaalde soorten verrichtingen, moeten voor die verrichtingen specifieke bijdragepercentages worden vastgesteld. Voor minder ontwikkelde regio’s, voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee, en voor de transitieregio’s moet een passend percentage voor de bijdrage uit het Elfpo worden vastgesteld om de gevolgen te matigen van de specifieke beperkingen die hun ontwikkelingsgraad, hun verafgelegen ligging of hun insulaire karakter met zich meebrengen.

  89. Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om op Unieniveau regio’s en gebieden in categorieën in te delen, met het oog op steun uit het Elfpo. De aanwijzing van subsidiabele regio’s en gebieden op Unieniveau moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio’s die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad(27). Hierbij moeten de meest recente indelingen en gegevens worden gebruikt teneinde passende steun te waarborgen, in het bijzonder om regio’s met een ontwikkelingsachterstand bij te staan en interregionale ongelijkheden binnen lidstaten te verhelpen.

  90. Uit het Elfpo mag geen steun worden verleend voor investeringen die schadelijk zouden zijn voor het milieu. Daarom moet deze verordening in een aantal uitsluitingsregels voorzien. Met name mag het Elfpo geen investeringen in irrigatie financieren die niet bijdragen tot het bereiken of behouden van een goede toestand van het betrokken waterlichaam of de betrokken waterlichamen, of geen investeringen in bebossing financieren die niet stroken met milieu- en klimaatgerelateerde- en doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer.

  91. Om een adequate financiering voor bepaalde prioriteiten te garanderen, moeten regels inzake de minimale en maximale financiële toewijzingen voor die prioriteiten worden vastgesteld. Zo moeten de lidstaten ten minste een bedrag dat overeenkomt met 3 % van hun jaarlijkse enveloppe voor rechtstreekse betalingen, vóór elke overheveling, reserveren voor interventies die zijn gericht op generatievernieuwing. Dergelijke interventies kunnen verhoogde inkomenssteun en vestigingssteun omvatten. Gezien het belang van investeringssteun voor jonge landbouwers om hun bedrijf levensvatbaar op lange termijn te maken en de sector aantrekkelijker te maken, moet een deel van de uitgaven voor investeringsinterventies met een hoger steunpercentage voor jonge landbouwers ook worden meegeteld voor het minimumbedrag dat moet worden gereserveerd om bij te dragen aan het bereiken van de specifieke doelstelling van het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en andere landbouwers en het bevorderen van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden.

  92. Om ervoor te zorgen dat in het kader van het GLB voldoende financiering beschikbaar wordt gesteld om de milieu-, klimaatgerelateerde en dierenwelzijnsdoelstellingen te verwezenlijken overeenkomstig de prioriteiten van de Unie, moet een bepaald deel van de Elfpo-steun, met inbegrip van investeringen, en rechtstreekse betalingen voor deze doeleinden worden gereserveerd. Aangezien de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn voor het eerst onder de rechtstreekse betalingen vallen, moet met name in de eerste twee jaar een zekere flexibiliteit op het gebied van planning en uitvoering worden geboden om de lidstaten en landbouwers in staat te stellen ervaring op te doen en om een vlotte en succesvolle uitvoering te waarborgen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het niveau van de milieu- en klimaatgerelateerde ambities van het Elfpo. Met het oog op de naleving van de algemene milieu- en klimaatgerelateerde ambities moet deze flexibiliteit worden ingekaderd en binnen bepaalde grenzen voor compensatie in aanmerking komen.

  93. De aanpak die in het kader van Leader voor plaatselijke ontwikkeling is gevolgd, heeft zijn doeltreffendheid in het bevorderen van de ontwikkeling van plattelandsgebieden bewezen omdat die van onderop ten volle rekening houdt met de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling. Het Leader-initiatief moet daarom worden voortgezet en de toepassing van het initiatief moet verplicht blijven met een minimumtoewijzing in het kader van het Elfpo.

  94. Het GLB moet het belang weerspiegelen van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het algemene streefcijfer — 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen — wordt gehaald. Naar verwachting zullen acties in het kader van het GLB leiden tot een bijdrage van 40 % van de totale financiële middelen van het GLB aan het bereiken van klimaatgerelateerde doelstellingen. De betrokken acties moeten tijdens de voorbereiding en de uitvoering van strategische GLB-plannen worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en toetsingsprocedures.

  95. Wanneer de eenheidsbedragen niet zijn gebaseerd op werkelijke kosten of gederfde inkomsten, moeten de lidstaten het passende steunniveau vaststellen op basis van hun behoeftenbeoordeling. Het passende eenheidsbedrag kan een reeks passende eenheidsbedragen zijn in plaats van één enkel uniform of gemiddeld eenheidsbedrag. Daarom moet het de lidstaten ook worden toegestaan om in hun strategische GLB-plannen voor bepaalde interventies een gerechtvaardigd maximum- of minimumeenheidsbedrag vast te stellen, onverminderd de bepalingen inzake het betalingsniveau voor de betrokken interventies.

  96. Het overdragen aan de lidstaten van de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de behoeften en het halen van de streefcijfers gaat hand in hand met een grotere flexibiliteit om te bepalen hoe interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de interventietypes in bepaalde sectoren en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling met elkaar worden gecombineerd. Dit moet worden ondersteund door enige flexibiliteit om de betrokken nationale toewijzingen van de middelen aan te passen. Bijgevolg is, wanneer lidstaten van mening zijn dat de vooraf toegewezen enveloppe te laag is om ruimte te hebben voor alle beoogde maatregelen, een zekere mate van flexibiliteit gerechtvaardigd, terwijl tevens moet worden voorkomen dat zich aanzienlijke schommelingen voordoen in het niveau van de jaarlijkse rechtstreekse inkomenssteun ten opzichte van de bedragen die in het kader van het Elfpo voor meerjareninterventies beschikbaar zijn.

  97. Om de meerwaarde van de Unie te vergroten, een goed functionerende interne landbouwmarkt te handhaven en ook de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, mogen de lidstaten de besluiten krachtens deze verordening niet geïsoleerd nemen, maar in het kader van een gestructureerd proces dat moet uitmonden in een strategisch GLB-plan. In de van bovenaf door de Unie opgelegde regels moeten de specifieke Uniebrede doelstellingen van het GLB, de voornaamste interventietypes, het prestatiekader en de governancestructuur worden omschreven. Die taakverdeling moet ervoor zorgen dat de ingezette financiële middelen en de bereikte resultaten volledig met elkaar in overeenstemming zijn.

  98. Om ervoor te zorgen dat deze strategische GLB-plannen een duidelijk strategisch karakter hebben en om het gemakkelijker te maken om terug te koppelen naar andere beleidsdomeinen van de Unie, en met name naar de bestaande nationale langetermijnstreefcijfers die voortvloeien uit wetgeving van de Unie of internationale overeenkomsten, zoals die in verband met klimaatverandering, bossen, biodiversiteit en water, is het passend dat er één enkel strategisch GLB-plan per lidstaat wordt opgesteld, rekening houdend met de constitutionele en institutionele bepalingen van de desbetreffende lidstaat. Het strategisch GLB-plan kan in voorkomend geval geregionaliseerde interventies omvatten.

  99. Bij de opstelling van hun strategische GLB-plannen moeten de lidstaten hun specifieke situatie en behoeften analyseren, streefcijfers vaststellen voor het bereiken van de GLB-doelstellingen en interventies ontwerpen die het mogelijk maken die streefcijfers te bereiken en die tegelijk aangepast zijn aan de specifieke nationale en regionale context, waaronder die van de ultraperifere gebieden. Dit proces moet aanzetten tot meer subsidiariteit binnen een gezamenlijk kader van de Unie, terwijl moet worden gegarandeerd dat de algemene beginselen van het Unierecht en de GLB-doelstellingen in acht worden genomen. Het is dan ook passend om regels vast te stellen betreffende de structuur en de inhoud van de strategische GLB-plannen.

  100. Om ervoor te zorgen dat de door de lidstaten vastgestelde streefcijfers en het ontwerp van de interventies passend zijn en tot een zo groot mogelijke bijdrage aan het bereiken van de GLB-doelstellingen leiden, moet de strategie van de strategische GLB-plannen worden gebaseerd op een voorafgaande analyse van de lokale contexten en op een evaluatie van de behoeften in verband met de GLB-doelstellingen. Het is ook van belang om ervoor te zorgen dat de strategische GLB-plannen op passende wijze rekening kunnen houden met veranderingen in omstandigheden, (interne en externe) structuren en marktsituaties in de lidstaten en in de loop der tijd kunnen worden aangepast aan die veranderingen.

  101. De strategische GLB-plannen moeten erop gericht zijn meer samenhang tussen de verschillende instrumenten van het GLB tot stand te brengen, aangezien zij interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, interventietypes in bepaalde sectoren en interventietypes voor plattelandsontwikkeling moeten omvatten. Zij moeten ook garanderen en aantonen dat de keuzen van de lidstaten aansluiten op de prioriteiten en doelstellingen van de Unie en daarvoor geschikt zijn. In dat verband moeten de strategische GLB-plannen een overzicht en uitleg bevatten van de instrumenten die zorgen voor een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun. Het is daarom passend dat zij een resultaatgerichte interventiestrategie omvatten die is opgezet rond de specifieke GLB-doelstellingen, met inbegrip van de streefcijfers die op die doelstellingen betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat die streefcijfers jaarlijks kunnen worden gemonitord, is het passend dat zij op resultaatindicatoren worden gebaseerd.

  102. Voorts moet in de interventiestrategie de nadruk worden gelegd op de complementariteit, zowel tussen de GLB-instrumenten onderling als met de andere beleidsdomeinen van de Unie. Met name moet in elk strategisch GLB-plan rekening worden gehouden met de relevante milieu- en klimaatgerelateerde wetgeving en moeten de uit die wetgeving voortvloeiende nationale plannen worden beschreven als onderdeel van de analyse van de huidige situatie (SWOT-analyse). Het is passend een lijst op te stellen van de wetgevingshandelingen die specifiek moeten worden vermeld in het strategisch GLB-plan.

  103. Aangezien aan de lidstaten flexibiliteit moet worden geboden wat betreft de keuze om een deel van de ontwikkeling en de uitvoering van hun strategische GLB-plannen naar het regionale niveau te delegeren op basis van een nationaal kader, is het passend dat in de strategische GLB-plannen een beschrijving wordt gegeven van de wisselwerking tussen de nationale en de regionale interventies, om bij de aanpak van nationale uitdagingen de coördinatie tussen de regio’s te vergemakkelijken.

  104. Aangezien de strategische GLB-plannen de Commissie in staat moeten stellen om haar verantwoordelijkheid voor het beheer van de begroting van de Unie op te nemen en de lidstaten rechtszekerheid moeten verschaffen over bepaalde elementen van het strategisch GLB-plan, is het passend dat de strategische GLB-plannen een specifieke beschrijving bevatten van de afzonderlijke interventies, met inbegrip van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, de toewijzing van de middelen, de geplande outputs en de kosten per eenheid. Naast een plan met streefcijfers is een financieel plan vereist dat voor elke interventie een overzicht van alle begrotingsaspecten biedt.

  105. Om ervoor te zorgen dat de strategische GLB-plannen onverwijld van start gaan en efficiënt worden uitgevoerd, moet de steun uit het ELGF en het Elfpo berusten op een solide administratief kader. In elk strategisch GLB-plan moeten daarom alle governance- en coördinatiestructuren van het strategisch GLB-plan worden geïdentificeerd, met inbegrip van de controlesystemen, de sancties en de monitoring- en verslagleggingsstructuur.

  106. Gezien het belang van de specifieke doelstelling van de modernisering van landbouw en plattelandsgebieden en het horizontale karakter van die doelstelling, is het dienstig dat de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een specifieke beschrijving geven van de bijdrage van die strategische GLB-plannen aan het bereiken van die doelstelling, inclusief hun bijdrage van dat plan aan de digitale transitie.

  107. Gezien de bezorgdheden met betrekking tot de administratieve lasten onder gedeeld beheer moet in het strategisch GLB-plan ook specifiek aandacht worden besteed aan vereenvoudiging.

  108. Aangezien het niet passend is dat de Commissie haar goedkeuring hecht aan informatie die als achtergrondinformatie of historische informatie kan worden beschouwd of die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, moet bepaalde informatie worden verstrekt in de vorm van bijlagen bij het strategisch GLB-plan.

  109. Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(28) moeten Uniemiddelen worden geëvalueerd op basis van informatie die wordt verzameld door middel van specifieke voorschriften inzake monitoring, waarbij erop wordt gelet dat overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van de middelen in de praktijk worden geëvalueerd.

  110. De goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie is een cruciale stap om ervoor te zorgen dat het beleid wordt uitgevoerd overeenkomstig de gemeenschappelijke doelstellingen. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de Commissie de lidstaten de nodige richtsnoeren geven met betrekking tot het presenteren van een samenhangende en ambitieuze interventielogica.

  111. De mogelijkheid moet worden geboden om de strategische GLB-plannen te programmeren en te herzien overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

  112. De verantwoordelijkheid voor het beheer en de uitvoering van elk strategisch GLB-plan moet bij een nationale beheersautoriteit worden gelegd, die ook fungeert als eerste contactpunt voor de Commissie. In het geval van regionalisering van elementen die verband houden met plattelandsontwikkelingsbeleid moeten de lidstaten evenwel regionale beheersautoriteiten kunnen oprichten. De beheersautoriteiten moeten hun taken deels kunnen delegeren, met dien verstande dat zij verantwoordelijk blijven voor de doeltreffendheid en correctheid van het beheer en zorgen voor de samenhang en consistentie van het strategisch GLB-plan en de coördinatie tussen de nationale beheersautoriteit en de regionale beheersautoriteit. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bij het beheer en de uitvoering van hun strategische GLB-plannen de financiële belangen van de Unie worden beschermd overeenkomstig het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/2116.

  113. De verantwoordelijkheid voor de monitoring van het strategische GLB-plan moet worden gedeeld door de nationale beheersautoriteit en een daartoe opgericht nationaal monitoringcomité. Het nationale monitoringcomité dient in te staan voor het monitoren van de doeltreffendheid van het strategisch GLB-plan. Daartoe moeten de verantwoordelijkheden van dit comité worden gespecificeerd. Wanneer het strategisch GLB-plan elementen bevat die door regio’s zijn vastgesteld, moeten de lidstaten en de betrokken regio’s regionale monitoringcomités kunnen oprichten en samenstellen. In dat geval moeten de voorschriften inzake de coördinatie met het nationale monitoringcomité worden verduidelijkt.

  114. Het Elfpo moet via technische bijstand, op initiatief van de Commissie, ondersteuning bieden voor acties in verband met de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2116. Daarnaast kan, op initiatief van de lidstaten, technische bijstand worden verleend voor de uitvoering van taken die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan. Een verhoging van de technische bijstand op initiatief van lidstaten is alleen beschikbaar voor lidstaten met een Elfpo-toewijzing die niet hoger is dan 1,1 miljard EUR. Bij de Elfpo-steun voor technische bijstand moet rekening worden gehouden met de sterkere administratieve capaciteitsopbouw met betrekking tot de nieuwe beheers- en controlesystemen in de lidstaten.

  115. In een context waar de lidstaten bij het ontwerpen van de interventies over veel meer flexibiliteit en subsidiariteit zullen beschikken om de gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, zijn netwerken een essentieel instrument om het beleid te stimuleren en aan te sturen en participatie van belanghebbenden, kennisdeling en capaciteitsopbouw voor lidstaten en andere actoren te bevorderen. Het toepassingsgebied van netwerkactiviteiten zal worden uitgebreid van plattelandsontwikkeling naar beide pijlers van het GLB. Eén enkel GLB-netwerk op Unieniveau moet zorgen voor betere coördinatie tussen de netwerkactiviteiten op het niveau van de Unie en op nationaal en regionaal niveau. De Europese en nationale GLB-netwerken moeten een vervanging vormen voor respectievelijk het huidige Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling en het EIP-AGRI-netwerk op Unieniveau, en de nationale plattelandsnetwerken. Het Europees GLB-netwerk moet zoveel mogelijk bijdragen aan de activiteiten van de nationale GLB-netwerken. De netwerken moeten een platform bieden voor de bevordering van kennisuitwisseling teneinde de uitvoering van de strategische GLB-plannen te verbeteren en de resultaten en de meerwaarde van het beleid op Unieniveau, waaronder het beleid inzake Horizon Europa en de daaronder vallende projecten met meerdere actoren, te benutten. Ook met het oog op de verbetering van de kennisuitwisseling en de innovatie moet het EIP, hierin ondersteund door de Europese en nationale GLB-netwerken, ten behoeve van productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, de uitvoering van het interactief innovatiemodel ondersteunen volgens de in deze verordening uiteengezette methode.

  116. Elk strategisch GLB-plan moet regelmatig worden gemonitord wat betreft de uitvoering en de voortgang in de richting van de vastgestelde streefcijfers. Een dergelijk prestatie, monitoring- en evaluatiekader van het GLB moet worden opgezet om de vooruitgang aan te tonen en het effect en de doelmatigheid van de uitvoering van het beleid te beoordelen.

  117. De resultaatgerichtheid waartoe het uitvoeringsmodel noopt, vereist een sterk prestatiekader, te meer omdat het de bedoeling is dat de strategische GLB-plannen bijdragen tot het bereiken van brede, algemene doelstellingen voor de andere beleidsdomeinen onder gedeeld beheer. Een prestatiegericht beleid impliceert zowel een jaarlijkse als een meerjarige beoordeling op basis van geselecteerde output-, resultaat- en impactindicatoren, zoals omschreven in het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader. Daartoe moet een beperkte, gerichte reeks indicatoren worden geselecteerd die zo getrouw mogelijk aangeeft of de ondersteunde interventie bijdraagt tot het bereiken van de beoogde doelstellingen. De indicatoren voor de milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen moeten betrekking kunnen hebben op interventies die bijdragen aan het voldoen aan de verbintenissen die voortvloeien uit de relevante wetgevingshandelingen van de Unie.

  118. Als onderdeel van het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader kunnen de lidstaten de gemaakte vorderingen monitoren en daarover bij de Commissie jaarlijks verslag uitbrengen. De Commissie moet op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie gedurende de hele door het strategisch GLB-plan bestreken periode verslag uitbrengen over de voortgang bij het verwezenlijken van specifieke doelstellingen, en maakt daarbij gebruik van een kernreeks van indicatoren.

  119. Er moeten mechanismen voorhanden zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen wanneer de uitvoering van het strategisch GLB-plan aanzienlijk afwijkt van de vastgestelde streefcijfers. Zo moet de Commissie lidstaten kunnen verzoeken actieplannen in te dienen in het geval van aanzienlijke en ongerechtvaardigde ondermaatse prestaties. Indien de beoogde resultaten niet worden behaald, kan dit leiden tot een schorsing of uiteindelijk tot minder financiële middelen van de Unie.

  120. Overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer moeten de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van hun strategische GLB-plannen, in voorkomend geval door ervoor te zorgen dat de regio’s worden betrokken bij het ontwerp van het evaluatieplan en bij de monitoring en evaluatie van de regionale interventies van het GLB-plan, terwijl de Commissie verantwoordelijk moet zijn voor de samenvattingen op het niveau van de Unie van de ex-ante-evaluaties van de lidstaten en voor de tussentijdse en ex-post-evaluaties op het niveau van de Unie.

  121. Om te zorgen voor een alomvattende en zinvolle evaluatie van het GLB op het niveau van de Unie, moet de Commissie zich baseren op context- en impactindicatoren. Deze indicatoren moeten in de eerste plaats gebaseerd zijn op gevestigde gegevensbronnen. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de robuustheid van de voor de context- en impactindicatoren benodigde gegevens te waarborgen en verder te verbeteren.

  122. Bij de beoordeling van de voorgestelde strategische GLB-plannen moet de Commissie een oordeel vellen over de samenhang en de bijdrage van de voorgestelde strategische GLB-plannen aan de milieu- en klimaatwetgeving en -verbintenissen van de Unie en vooral over de bijdrage van de plannen aan de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (“van boer tot bord”-strategie) en de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (de “EU-biodiversiteitsstrategie”).

  123. Van de lidstaten wordt verlangd dat zij via hun strategische GLB-plannen met betrekking tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van het GLB een grotere algemene ambitie tonen dan in het verleden het geval was. Een dergelijke ambitie moet worden beschouwd als een reeks elementen die verband houden met onder meer impactindicatoren, streefcijfers die zijn vastgesteld aan de hand van resultaatindicatoren, het ontwerp van de interventies, de beoogde uitvoering van het conditionaliteitssysteem en de financiële planning. Van de lidstaten moet worden verlangd dat zij in hun strategische GLB-plannen toelichten hoe zij de vereiste grotere algemene ambitie tonen, onder verwijzing naar de verschillende relevante elementen. Die toelichting moet ook nationale bijdragen omvatten aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie.

  124. De Commissie moet een samenvattend verslag opstellen over de strategische GLB-plannen van de lidstaten ter beoordeling van de gezamenlijke inspanning en collectieve ambitie die de lidstaten aan de dag leggen om de specifieke doelstellingen van het GLB aan het begin van de uitvoeringsperiode te verwezenlijken, rekening houdend met de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie.

  125. De Commissie moet een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad teneinde de werking van het nieuwe uitvoeringsmodel in de lidstaten te beoordelen en de gecombineerde bijdrage van de interventies vastgelegd in de strategische GLB-plannen van de lidstaten aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen van de Unie, met name de interventies die voortvloeien uit de Europese Green Deal, te evalueren.

  126. De artikelen 107, 108 en 109 VWEU moeten van toepassing zijn op de steun voor interventietypes die onder deze verordening vallen. Gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector mogen die VWEU-bepalingen evenwel niet worden toegepast op interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling betreffende verrichtingen die onder artikel 42 VWEU vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, of op betalingen door de lidstaten die bedoeld zijn als aanvullende nationale financiering voor door de Unie gesteunde interventietypes voor plattelandsontwikkeling, en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

  127. Om een plotselinge en aanzienlijke daling van de steun in bepaalde sectoren in de lidstaten die in de periode 2015-2022 nationale overgangssteun hebben verleend, te voorkomen, moet het die lidstaten worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden en beperkingen dergelijke steun te blijven verlenen. Gezien het overgangskarakter van deze steun is het passend de geleidelijke afschaffing ervan voort te zetten door de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen voor deze steun jaarlijks af te bouwen.

  128. Persoonsgegevens die worden verzameld voor doeleinden die verband houden met de toepassing van de bepalingen van deze verordening, moeten worden verwerkt op een manier die verenigbaar is met die doeleinden. Zij moeten ook worden geanonimiseerd wanneer zij worden verwerkt voor monitoring- of evaluatiedoeleinden en worden beschermd overeenkomstig het Unierecht betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, met name Verordening EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(29) en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad(30). Betrokkenen van wie de gegevens worden verwerkt, moeten op de hoogte worden gesteld van die verwerking en van hun rechten op het gebied van gegevensbescherming.

  129. Voor de toepassing van deze verordening en voor de monitoring, de analyse en het beheer van de financiële rechten zijn kennisgevingen van de lidstaten noodzakelijk.

  130. Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

  131. Om de rechtszekerheid te waarborgen, de rechten van landbouwers te beschermen en een gelijk speelveld tussen de lidstaten te verzekeren wat betreft gezamenlijke vereisten en indicatoren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanpassing van gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren om technische problemen bij hun uitvoering te verhelpen, en ten aanzien van voorschriften met betrekking tot de verhouding in GLMC-norm 1.

  132. Om rechtszekerheid te garanderen, de rechten van landbouwers te beschermen en te zorgen voor een soepele, coherente en efficiënte werking van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en inzake de procedure voor de bepaling van henneprassen en voor de verificatie van het tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen; voorschriften voor de vaststelling van een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de verlaging van betalingen in het kader van plafonnering en degressiviteit; maatregelen om te voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt, met inbegrip van het besluit dat die steun verder mag worden betaald tot 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend; voorschriften en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen, en voorschriften inzake de voorwaarden voor de toekenning van die betaling en inzake subsidiabiliteitseisen en de daarmee verband houdende agronomische praktijken; voorschriften inzake criteria voor de erkenning van unies van producentenorganisaties en voorschriften voor de gevolgen wanneer de erkende unie van producentenorganisaties niet aan die criteria voldoet, en inzake verplichtingen waaraan producenten moeten voldoen.

  133. Om ervoor te zorgen dat interventietypes in bepaalde sectoren bijdragen tot het bereiken van de GLB-doelstellingen en de synergie met andere GLB-instrumenten versterken, en om een gelijk speelveld op de interne markt te bewerkstelligen en ongelijke of oneerlijke concurrentie te vermijden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van regels voor de goede werking van de interventietypes in bepaalde sectoren, het soort uitgaven waarover het gaat en met name administratieve en personeelskosten, de grondslag voor de berekening van de financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden en de berekening van de waarde van de op de markt afgezette productie en regels over de mate van organisatie van producenten in bepaalde regio’s, en over het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor bepaalde interventies die tot doel hebben een marktcrisis te vermijden en risico’s in bepaalde sectoren te ondervangen; regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven voor de herbeplanting van boomgaarden, olijfgaarden of wijngaarden; regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting ter voorkoming van bijkomende administratieve lasten, alsmede regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders, en regels voor de verschillende vormen van steun en de minimale duurzaamheid van gesteunde investeringen in bepaalde sectoren, alsook met betrekking tot het combineren van financiering voor bepaalde interventies in de wijnsector. Met name om te zorgen voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van de middelen van de Unie voor interventies in de bijenteeltsector moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van aanvullende voorschriften betreffende de kennisgevingsverplichting en de vaststelling van een minimale bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van die interventietypes.

  134. Om de rechtszekerheid te waarborgen en te garanderen dat de interventies voor plattelandsontwikkeling hun doel bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de steun voor beheersverbintenissen betreffende genetische hulpbronnen en dierenwelzijn, en voor kwaliteitsregelingen.

  135. Om rekening te houden met toekomstige veranderingen in financiële toekenningen van lidstaten of om bepaalde problemen aan te pakken die lidstaten ondervinden bij de uitvoering van hun strategische GLB-plannen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de toewijzingen van de lidstaten voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, tot wijziging van de gewichten die gelden voor steun op grond van de bijdrage aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen en ten aanzien van regels betreffende de inhoud van het strategisch GLB-plan.

  136. Om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van de begunstigden te beschermen.

  137. Om ervoor te zorgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd en om oneerlijke concurrentie of discriminatie tussen landbouwers te vermijden, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend wat betreft de vaststelling van de referentiearealen voor de steun voor oliehoudende zaden, regels voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de desbetreffende kennisgevingen, de berekening van de verlaging indien het subsidiabele katoenareaal groter is dan het basisareaal, de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding, voorschriften betreffende de presentatie van de elementen die moeten worden opgenomen in het strategisch GLB-plan, uniforme voorwaarden voor de toepassing van de vereisten inzake voorlichting en publiciteit met betrekking tot de door de strategische GLB-plannen geboden mogelijkheden, het vastleggen van de organisatiestructuur en de werking van het Europees GLB-netwerk, regels met betrekking tot het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader, regels voor de presentatie van de inhoud van het jaarlijks voortgangsverslag, regels betreffende de informatie die de lidstaten moeten indienen voor de prestatiebeoordeling door de Commissie, regels inzake gegevensbehoeften en synergie tussen potentiële gegevensbronnen en regels voor de werking van een informatiesysteem voor de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(31).

  138. Aangezien in bijlage I reeds indicatoren voor de monitoring, evaluatie en jaarlijkse verslaglegging over prestaties zijn vastgesteld, is er voor de vaststelling van andere indicatoren voor de monitoring en evaluatie van het GLB nader onderzoek nodig van de lidstaten. Evenzo moet het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid een positief advies uitbrengen over de aanvullende informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken met het oog op de monitoring en evaluatie van het GLB. Het mag de Commissie derhalve niet worden toegestaan de lidstaten te verplichten aanvullende indicatoren en informatie over de uitvoering van het GLB te verstrekken voor de monitoring en evaluatie van het GLB indien het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel van de Commissie bereikt en derhalve geen advies kan uitbrengen.

  139. Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om uitvoeringshandelingen zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011 vast te stellen tot goedkeuring van de strategische GLB-plannen en de wijzigingen daarvan.

  140. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dwingende redenen van urgentie dit vereisen in naar behoren gemotiveerde gevallen waar specifieke problemen moeten worden opgelost en de continuïteit van het systeem van de rechtstreekse betalingen moet worden gewaarborgd. Voorts moet de Commissie, om dringende problemen in een of meer lidstaten op te lossen en daarbij de continuïteit van het systeem van de rechtstreekse betalingen te waarborgen, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien, in naar behoren gemotiveerde gevallen, buitengewone omstandigheden het verlenen van de steun beïnvloeden en de doeltreffende uitvoering van de betalingen op grond van de in deze verordening genoemde steunregelingen in het gedrang brengen.

  141. Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad(32) en Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad(33) moeten buiten het toepassingsgebied van deze verordening blijven, tenzij uitdrukkelijk naar bepalingen daarvan wordt verwezen.

  142. Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar, wegens de verschillen tussen de diverse plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten, beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt via de meerjarige garantie van financiering door de Unie en door concentratie op duidelijk omschreven prioriteiten, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  143. Bijgevolg moeten de Verordeningen (EG) nr. 1305/2013 en (EG) nr. 1307/2013 worden ingetrokken.

  144. Om te zorgen voor een vlotte uitvoering van de beoogde maatregelen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED, TOEPASSELIJKE BEPALINGEN EN DEFINITIES

1.

Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

  1. de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten worden verwezenlijkt door middel van steun van de Unie die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd, en de daarmee verband houdende indicatoren;

  2. de interventietypes en de gemeenschappelijke vereisten voor de lidstaten voor het verwezenlijken van deze doelstellingen, en de bijbehorende financiële regelingen;

  3. de, door de lidstaten op te stellen, strategische GLB-plannen, waarin ingevolge de specifieke doelstellingen en de vastgestelde behoeften streefcijfers worden vastgesteld, voorwaarden voor interventies nader omschreven, en financiële middelen toegewezen;

  4. coördinatie en governance, alsmede monitoring, verslaglegging en evaluatie.

2.

Deze verordening is van toepassing op steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd voor interventies die zijn omschreven in een door een lidstaat opgesteld en door de Commissie goedgekeurd strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 (“de door het strategisch GLB-plan bestreken periode”).

1.

Verordening (EU) 2021/2116 en de op grond van die verordening vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de steun uit hoofde van deze verordening.

2.

Artikel 19, titel III, hoofdstuk II met uitzondering van artikel 28, eerste alinea, punt c), en de artikelen 46 en 48 van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op steun die op grond van deze verordening uit het Elfpo wordt gefinancierd.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. “landbouwer”: een natuurlijk of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en die een landbouwactiviteit uitoefent zoals bepaald door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening;

  2. “bedrijf”: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

  3. “interventie”: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die door een lidstaat in zijn strategische GLB-plan nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin deze verordening voorziet;

  4. “verrichting”:

    1. een project, contract, actie of groep projecten of acties dat/die in het kader van het desbetreffende strategisch GLB-plan is/zijn geselecteerd;

    2. in de context van financiële instrumenten, de totale subsidiabele overheidsuitgaven die zijn toegekend aan een financieel instrument en de financiële steun die vervolgens uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend.

  5. “overheidsuitgaven”: elke bijdrage aan de financiering van verrichtingen die afkomstig is uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, de begroting van de Unie voor het ELGF en het Elfpo, de begroting van publiekrechtelijke instanties of de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties;

  6. “mijlpalen”: tussentijdse vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), voor een bepaald begrotingsjaar, die ten behoeve van een tijdige voortgang, op een bepaald tijdstip tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode bereikt moeten zijn ten opzichte van de resultaatindicatoren;

  7. “streefcijfers”: vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), die aan het einde van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode moeten zijn bereikt ten opzichte van de resultaatindicatoren;

  8. “ultraperifere gebieden”: ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

  9. “AKIS”: de combinatie van de organisatie van en de kennisstromen tussen personen, organisaties en instellingen die kennis voor de landbouw en aanverwante gebieden gebruiken en produceren (Agricultural Knowledge and Innovation System - kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw).

  10. “kleinere eilanden van de Egeïsche Zee”: de kleinere Egeïsche eilanden zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013;

  11. “onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen;

  12. “minder ontwikkelde regio’s”: minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060;

  13. “begunstigde”, met betrekking tot de interventietypes voor plattelandsontwikkeling bedoeld in artikel 69:

    1. een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid, een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die belast is met het opzetten, of het opzetten en uitvoeren, van verrichtingen;

    2. in de context van staatssteunregelingen, de onderneming die de steun ontvangt;

    3. in de context van financieringsinstrumenten, de instantie die het holdingfonds opzet of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds opzet of, indien de beheersautoriteit bedoeld in artikel 123 (de “beheersautoriteit”) het financieringsinstrument beheert, de beheersautoriteit.

  14. “steunpercentage”: het percentage overheidsuitgaven van een verrichting; in de context van financieringsinstrumenten wordt hiermee het brutosubsidie-equivalent van de steun bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie(34);

  15. “Leader”: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

  16. “intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie, inclusief regionale of lokale instanties, instanties voor regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die handelt onder de verantwoordelijkheid van een nationale of regionale beheersautoriteit, of namens die autoriteit taken verricht;

  17. “begrotingsjaar”: landbouwbegrotingsjaar overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/2116.

1.

De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een definitie op van “landbouwactiviteit”, “landbouwareaal”, “subsidiabele hectare”, “actieve landbouwers”, “jonge landbouwers” en “nieuwe landbouwers”, alsook de relevante voorwaarden in overeenstemming met dit artikel.

2.

“Landbouwactiviteit” wordt zodanig gedefinieerd dat deze kan bijdragen tot de levering van particuliere en collectieve goederen, middels een van navolgende elementen of beide:

  1. de productie van landbouwproducten waartoe onder andere dieren worden gefokt of gewassen worden geteeld in onder meer de moeraslandbouw, waarbij onder landbouwproducten wordt verstaan producten opgesomd in bijlage I bij het VWEU, met uitzondering van visserijproducten, alsmede katoen en hakhout met korte omlooptijd,

  2. de handhaving van een landbouwareaal in een staat die beweiding of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan het gebruik van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines.

3.

“Landbouwareaal” wordt zodanig gedefinieerd dat dit begrip bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland omvat, dit tevens ingeval deze agrobosbouwsystemen op dat areaal vormen. De begrippen “bouwland”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” worden door de lidstaten nader gespecificeerd binnen het volgende kader:

  1. “bouwland”: land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, alsmede, voor de looptijd van de verbintenis, land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, dat is braakgelegd overeenkomstig artikel 31 of artikel 70 of de in bijlage III bij deze verordening vermelde GLMC-norm 8, of overeenkomstig de artikelen 22, 23 of 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad(35), of artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad(36), of artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad(37);

  2. “blijvende teelten” zijn niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, anders dan blijvend grasland, die het land gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;

  3. “blijvend grasland en blijvend weiland” (samen “blijvend grasland”) is land die wordt gebruikt voor een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen en die minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen en, indien lidstaten daartoe besluiten, die minimaal vijf jaar niet is omgeploegd, bewerkt of opnieuw met andere grassoorten of met andere kruidachtige voedergewassen ingezaaid. Dit begrip kan ook andere soorten omvatten zoals struiken of bomen die kunnen worden begraasd en, indien de lidstaten daartoe besluiten, struiken of bomen die diervoeder produceren, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen.

    De lidstaten kunnen ook besluiten om volgende soorten land als blijvend grasland te beschouwen:

    1. met een in dit punt bedoelde soort bedekt land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waarbij in weiland grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen of helemaal niet voorkomen;

    2. met een in dit punt bedoelde soort bedekt land, waarbij in weiland grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen of helemaal niet voorkomen;

4.

Voor de toepassing van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen wordt “subsidiabele hectare” zodanig bepaald dat het arealen omvat die ter beschikking van de landbouwer staan en bestaan uit:

  1. landbouwareaal van het bedrijf dat, in de loop van het jaar waarvoor steun wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; wanneer dit om redenen in verband met het milieu, de biodiversiteit of het klimaat terdege gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten bepalen dat ook bepaalde arealen die slechts om het jaar voor landbouwactiviteiten worden gebruikt, subsidiabele hectaren zijn;

  2. areaal van het bedrijf:

    1. met landschapselementen die onder de behoudsverplichting van GLMC-norm 8 vallen als vermeld in bijlage III;

    2. dat wordt gebruikt in het kader van GLMC-norm 8 als vermeld in bijlage III voor het bereiken van het minimumpercentage bouwland dat bestemd is als niet-productieve gebieden en voor niet-productieve elementen, waaronder braakliggend land, of

    3. dat, voor de duur van de betrokken verbintenis van de landbouwer, wordt ingesteld of gehandhaafd uit hoofde van een in artikel 31 bedoelde ecoregeling.

    Indien een lidstaat daartoe besluit, mag een ''subsidiabele hectare'' andere landschapselementen bevatten, mits deze niet overheersen en de uitoefening van de landbouwactiviteit niet significant belemmeren door het ingenomen areaal op het landbouwperceel. Bij het toepassen van dat beginsel kan een lidstaat het deel landbouwperceel met die andere landschapselementen, begrenzen.

    Voor blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen kunnen de lidstaten besluiten om voor het bepalen van de subsidiabele oppervlakte vaste verlagingscoëfficiënten toe te passen;

  3. areaal van het bedrijf dat recht gaf op betalingen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van de onderhavige verordening of op grond van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als vastgesteld in titel III van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en dat geen “subsidiabele hectare” is zoals bepaald door de lidstaten op basis van de punten a) en b) van dit lid:

    1. als gevolg van de toepassing van Richtlijn 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG op dat areaal;

    2. als gevolg van op grond van deze verordening vastgestelde areaalgebonden interventies die onder het in artikel 65, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem vallen en die de productie van niet in bijlage I bij het VWEU vermelde producten door middel van natte teelten mogelijk maken, of op grond van nationale regelingen voor biodiversiteit of broeikasgasreductie waarvan de voorwaarden op die areaalgebonden interventies aansluiten, mits bedoelde interventies en nationale regelingen bijdragen tot het bereiken van een of meer specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van onderhavige verordening;

    3. voor de looptijd van een bebossingsverbintenis van de landbouwer, uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 of artikel 73 van onderhavige verordening, of op grond van een nationale regeling waarvan de voorwaarden voldoen aan artikel 43, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 of artikel 73 van onderhavige verordening;

    4. voor de looptijd van een tot braaklegging van het areaal leidende verbintenis van de landbouwer uit hoofde van de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 van onderhavige verordening.

Voor de productie van hennep gebruikte arealen vormen slechts subsidiabele hectaren indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,3 % bedraagt;

5.

“Actieve landbouwers” wordt zodanig gedefinieerd dat uitsluitend steun wordt verleend aan natuurlijke of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke of rechtspersonen die ten minste een minimumniveau aan landbouwactiviteit verrichten, waarbij pluri-actieve landbouwers of deeltijdlandbouwers niet noodzakelijkerwijs van steun worden uitgesloten.

Wanneer lidstaten bepalen wie een “actieve landbouwer” is, passen zij objectieve en niet-discriminerende criteria toe, zoals: een inkomenstoets, de arbeidsinput op het landbouwbedrijf, het ondernemingsdoel, en de opname van hun landbouwactiviteiten in nationale of regionale registers. Dergelijke criteria kunnen een of meerdere door de lidstaten gekozen vormen aannemen, bijvoorbeeld van een negatieve lijst waarbij een landbouwer het predicaat actieve landbouwer ontzegd wordt. Indien een lidstaat landbouwers die voor het voorgaande jaar geen rechtstreekse betalingen boven een bepaald bedrag hebben ontvangen als “actieve landbouwers” aanmerkt, mag dat bedrag niet hoger zijn dan 5 000 EUR.

6.

“Jonge landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat wordt voorzien in:

  1. een maximumleeftijd tussen 35 en 40 jaar;

  2. de voorwaarden om “bedrijfshoofd” te zijn;

  3. de door de lidstaat vereiste passende opleiding of vaardigheden;

7.

“Nieuwe landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat het een landbouwer betreft die geen jonge landbouwer is en die voor het eerst bedrijfshoofd is. De lidstaten nemen verdere objectieve en niet-discriminerende vereisten op met betrekking tot passende opleiding en vaardigheden.

8.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en van de procedure voor de bepaling van henneprassen, alsmede de verificatie van het in lid 4, tweede alinea, van dit artikel, genoemde tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen met het oog op de volksgezondheid.

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1.

Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

  1. de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten worden verwezenlijkt door middel van steun van de Unie die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd, en de daarmee verband houdende indicatoren;

  2. de interventietypes en de gemeenschappelijke vereisten voor de lidstaten voor het verwezenlijken van deze doelstellingen, en de bijbehorende financiële regelingen;

  3. de, door de lidstaten op te stellen, strategische GLB-plannen, waarin ingevolge de specifieke doelstellingen en de vastgestelde behoeften streefcijfers worden vastgesteld, voorwaarden voor interventies nader omschreven, en financiële middelen toegewezen;

  4. coördinatie en governance, alsmede monitoring, verslaglegging en evaluatie.

2.

Deze verordening is van toepassing op steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd voor interventies die zijn omschreven in een door een lidstaat opgesteld en door de Commissie goedgekeurd strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 (“de door het strategisch GLB-plan bestreken periode”).

Artikel 2 Toepasselijke bepalingen

1.

Verordening (EU) 2021/2116 en de op grond van die verordening vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de steun uit hoofde van deze verordening.

2.

Artikel 19, titel III, hoofdstuk II met uitzondering van artikel 28, eerste alinea, punt c), en de artikelen 46 en 48 van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op steun die op grond van deze verordening uit het Elfpo wordt gefinancierd.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. “landbouwer”: een natuurlijk of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en die een landbouwactiviteit uitoefent zoals bepaald door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening;

  2. “bedrijf”: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

  3. “interventie”: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die door een lidstaat in zijn strategische GLB-plan nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin deze verordening voorziet;

  4. “verrichting”:

    1. een project, contract, actie of groep projecten of acties dat/die in het kader van het desbetreffende strategisch GLB-plan is/zijn geselecteerd;

    2. in de context van financiële instrumenten, de totale subsidiabele overheidsuitgaven die zijn toegekend aan een financieel instrument en de financiële steun die vervolgens uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend.

  5. “overheidsuitgaven”: elke bijdrage aan de financiering van verrichtingen die afkomstig is uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, de begroting van de Unie voor het ELGF en het Elfpo, de begroting van publiekrechtelijke instanties of de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties;

  6. “mijlpalen”: tussentijdse vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), voor een bepaald begrotingsjaar, die ten behoeve van een tijdige voortgang, op een bepaald tijdstip tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode bereikt moeten zijn ten opzichte van de resultaatindicatoren;

  7. “streefcijfers”: vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), die aan het einde van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode moeten zijn bereikt ten opzichte van de resultaatindicatoren;

  8. “ultraperifere gebieden”: ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

  9. “AKIS”: de combinatie van de organisatie van en de kennisstromen tussen personen, organisaties en instellingen die kennis voor de landbouw en aanverwante gebieden gebruiken en produceren (Agricultural Knowledge and Innovation System - kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw).

  10. “kleinere eilanden van de Egeïsche Zee”: de kleinere Egeïsche eilanden zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013;

  11. “onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen;

  12. “minder ontwikkelde regio’s”: minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060;

  13. “begunstigde”, met betrekking tot de interventietypes voor plattelandsontwikkeling bedoeld in artikel 69:

    1. een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid, een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die belast is met het opzetten, of het opzetten en uitvoeren, van verrichtingen;

    2. in de context van staatssteunregelingen, de onderneming die de steun ontvangt;

    3. in de context van financieringsinstrumenten, de instantie die het holdingfonds opzet of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds opzet of, indien de beheersautoriteit bedoeld in artikel 123 (de “beheersautoriteit”) het financieringsinstrument beheert, de beheersautoriteit.

  14. “steunpercentage”: het percentage overheidsuitgaven van een verrichting; in de context van financieringsinstrumenten wordt hiermee het brutosubsidie-equivalent van de steun bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie(34);

  15. “Leader”: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

  16. “intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie, inclusief regionale of lokale instanties, instanties voor regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die handelt onder de verantwoordelijkheid van een nationale of regionale beheersautoriteit, of namens die autoriteit taken verricht;

  17. “begrotingsjaar”: landbouwbegrotingsjaar overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 4 In de strategische GLB-plannen te formuleren definities en voorwaarden

TITEL II DOELSTELLINGEN EN INDICATOREN

Artikel 5 Algemene doelstellingen

Artikel 6 Specifieke doelstellingen

Artikel 7 Indicatoren

TITEL III GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN EN INTERVENTIETYPES

HOOFDSTUK I GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN

Afdeling 1 Algemene beginselen

Artikel 8 Strategische aanpak
Artikel 9 Algemene beginselen
Artikel 10 Binnenlandse steun in het kader van de WTO
Artikel 11 Uitvoering van het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden

Afdeling 2 Conditionaliteit

Artikel 12 Beginsel en toepassingsgebied
Artikel 13 Verplichtingen van de lidstaten op het gebied van een goede landbouw- en milieuconditie

Afdeling 3 Sociale conditionaliteit

Artikel 14 Beginsel en toepassingsgebied

Afdeling 4 Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

Artikel 15 Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

HOOFDSTUK II INTERVENTIETYPES IN DE VORM VAN RECHTSTREEKSE BETALINGEN

Afdeling 1 Interventietypes, verlaging en minimumvereisten

Artikel 16 Interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen
Artikel 17 Plafonnering en degressiviteit van betalingen
Artikel 18 Minimumvereisten
Artikel 19 Bijdrage aan risicobeheersinstrumenten

Afdeling 2 Ontkoppelde rechtstreekse betalingen

Onderafdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 20 Algemene vereisten voor het ontvangen van ontkoppelde rechtstreekse betalingen
Onderafdeling 2 Basisinkomenssteun voor duurzaamheid
Artikel 21 Algemene regels
Artikel 22 Steunbedrag per hectare
Artikel 23 Betalingsrechten
Artikel 24 Waarde van betalingsrechten en convergentie
Artikel 25 Activering van betalingsrechten
Artikel 26 Reserves van betalingsrechten
Artikel 27 Overdrachten van betalingsrechten
Artikel 28 Betalingen voor kleine landbouwers
Onderafdeling 3 Aanvullende inkomenssteun
Artikel 29 Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid
Artikel 30 Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers
Onderafdeling 4 Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn
Artikel 31 Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn

Afdeling 3 Gekoppelde rechtstreekse betalingen

Onderafdeling 1 Gekoppelde inkomenssteun
Artikel 32 Algemene regels
Artikel 33 Toepassingsgebied
Artikel 34 Subsidiabiliteit
Artikel 35 Gedelegeerde bevoegdheden in geval van structurele onevenwichtigheden op de markt in een sector
Onderafdeling 2 Gewasspecifieke betaling voor katoen
Artikel 36 Toepassingsgebied
Artikel 37 Algemene regels
Artikel 38 Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen
Artikel 39 Erkende unies van producentenorganisaties
Artikel 40 Toekenning van de betaling
Artikel 41 Afwijkingen

HOOFDSTUK III INTERVENTIETYPES IN BEPAALDE SECTOREN

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 42 Toepassingsgebied
Artikel 43 Verplichte en facultatieve interventietypes
Artikel 44 Vormen van steun
Artikel 45 Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes
Artikel 46 Doelstellingen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren
Artikel 47 Interventietypes in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f)
Artikel 48 Planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring op het niveau van de operationele programma’s

Afdeling 2 De sector groenten en fruit

Artikel 49 Doelstellingen in de sector groenten en fruit
Artikel 50 Operationele programma’s
Artikel 51 Actiefondsen
Artikel 52 Financiële steun van de Unie voor de sector groenten en fruit
Artikel 53 Nationale financiële steun

Afdeling 3 De bijenteeltsector

Artikel 54 Doelstellingen in de bijenteeltsector
Artikel 55 Interventietypes in de bijenteeltsector en financiële steun van de Unie
Artikel 56 Aanvullende gedelegeerde bevoegdheden voor interventietypes in de bijenteeltsector

Afdeling 4 De wijnsector

Artikel 57 Doelstellingen in de wijnsector
Artikel 58 Interventietypes in de wijnsector
Artikel 59 Financiële steun van de Unie voor de wijnsector
Artikel 60 Specifieke voorschriften inzake de financiële steun van de Unie voor de wijnsector

Afdeling 5 De hopsector

Artikel 61 Doelstellingen en interventietypes in de hopsector
Artikel 62 Financiële steun van de Unie

Afdeling 6 De sector olijfolie en tafelolijven

Artikel 63 Doelstellingen in de sector olijfolie en tafelolijven
Artikel 64 Interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven
Artikel 65 Financiële steun van de Unie

Afdeling 7 Andere sectoren

Artikel 66 Doelstellingen in de andere sectoren
Artikel 67 Interventietypes in andere sectoren
Artikel 68 Financiële steun van de Unie

HOOFDSTUK IV INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

Afdeling 1 Interventietypes

Artikel 69 Interventietypes voor plattelandsontwikkeling
Artikel 70 Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen
Artikel 71 Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen
Artikel 72 Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten
Artikel 73 Investeringen
Artikel 74 Investeringen in irrigatie
Artikel 75 Vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven
Artikel 76 Risicobeheersinstrumenten
Artikel 77 Samenwerking
Artikel 78 Uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie

Afdeling 2 Elementen die voor verscheidene interventietypes gelden

Artikel 79 Selectie van verrichtingen
Artikel 80 Specifieke regels voor financieringsinstrumenten
Artikel 81 Gebruik van het Elfpo via InvestEU
Artikel 82 Deugdelijkheid en nauwkeurigheid van de betalingsberekening
Artikel 83 Subsidievormen
Artikel 84 Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

TITEL IV FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 85 ELGF- en Elfpo-uitgaven

Artikel 86 Subsidiabiliteit van de uitgaven

Artikel 87 Financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

Artikel 88 Financiële toewijzingen voor bepaalde interventietypes in bepaalde sectoren

Artikel 89 Financiële toewijzingen voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

Artikel 90 Bijdrage uit het Elfpo

Artikel 91 Elfpo-bijdragepercentages

Artikel 92 Minimale financiële toewijzingen voor Leader

Artikel 93 Minimale financiële toewijzingen voor interventies die zijn gericht op milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen

Artikel 94 Maximale financiële toewijzingen voor technische bijstand

Artikel 95 Minimale financiële toewijzingen voor steun voor jonge landbouwers

Artikel 96 Maximale financiële toewijzingen voor gekoppelde inkomenssteun

Artikel 97 Minimale financiële toewijzingen voor ecoregelingen

Artikel 98 Minimale financiële toewijzingen voor de herverdelende inkomenssteun

Artikel 99 Vrijwillige bijdrage van de EAFRD toewijzing voor de acties in het kader van LIFE en Erasmus+

Artikel 100 Tracering van klimaatgerelateerde uitgaven

Artikel 101 Indicatieve financiële toewijzingen

Artikel 102 Geplande eenheidsbedragen en geplande outputs

Artikel 103 Flexibiliteit tussen toewijzingen voor rechtstreekse betalingen en Elfpo-toewijzingen

TITEL V STRATEGISCH GLB-PLAN

HOOFDSTUK I ALGEMENE VEREISTEN

Artikel 104 Strategische GLB-plannen

Artikel 105 Meer ambitie met betrekking tot de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen

Artikel 106 Procedurevereisten

HOOFDSTUK II INHOUD VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 107 Inhoud van het strategisch GLB-plan

Artikel 108 Behoeftebeoordeling

Artikel 109 Interventiestrategie

Artikel 110 Elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies

Artikel 111 Interventies

Artikel 112 Streefcijfer- en financiële plannen

Artikel 113 Governance- en coördinatiesystemen

Artikel 114 Modernisering

Artikel 115 Bijlagen

Artikel 116 Gedelegeerde bevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

Artikel 117 Uitvoeringsbevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

HOOFDSTUK III GOEDKEURING EN WIJZIGING VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 118 Goedkeuring van het strategisch GLB-plan

Artikel 119 Wijziging van het strategisch GLB-plan

Artikel 120 Herziening van het strategisch GLB-plan

Artikel 121 Berekening van termijnen voor acties van de Commissie

Artikel 122 Gedelegeerde bevoegdheden betreffende wijzigingen van het strategisch GLB-plan

TITEL VI COÖRDINATIE EN GOVERNANCE

Artikel 123 Beheersautoriteit

Artikel 124 Monitoringcomité

Artikel 125 Technische bijstand op initiatief van lidstaten

Artikel 126 Nationale en Europese GLB-netwerken

Artikel 127 Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw

TITEL VII MONITORING, VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE

HOOFDSTUK I PRESTATIEKADER

Artikel 128 Vaststelling van het prestatiekader

Artikel 129 Doelstellingen van het prestatiekader

Artikel 130 Elektronisch informatiesysteem

Artikel 131 Informatieverstrekking

Artikel 132 Monitoringprocedures

Artikel 133 Uitvoeringsbevoegdheden voor het prestatiekader

HOOFDSTUK II JAARLIJKSE PRESTATIEVERSLAGEN

Artikel 134 Jaarlijkse prestatieverslagen

Artikel 135 Tweejaarlijkse prestatie-evaluatie

Artikel 136 Jaarlijkse evaluatievergaderingen

HOOFDSTUK III VERSLAGLEGGING VOOR DE GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR KATOEN EN DE NATIONALE OVERGANGSSTEUN

Artikel 137 Jaarlijkse verslaglegging

Artikel 138 Jaarlijkse verslaglegging over nationale overgangssteun

HOOFDSTUK IV EVALUATIE VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 139 Ex-ante-evaluaties

Artikel 140 Evaluatie van strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode

HOOFDSTUK V PRESTATIEBEOORDELING DOOR DE COMMISSIE

Artikel 141 Beoordeling en evaluatie van de prestaties

Artikel 142 Verslaglegging op basis van een kernreeks van indicatoren

Artikel 143 Algemene bepalingen

TITEL VIII BEPALINGEN INZAKE MEDEDINGING

Artikel 144 Regels voor ondernemingen

Artikel 145 Staatssteun

Artikel 146 Aanvullende nationale financiering

Artikel 147 Nationale overgangssteun

TITEL IX ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 148 Maatregelen om specifieke problemen op te lossen

Artikel 149 Toepassing op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee

HOOFDSTUK II INFORMATIESYSTEEM EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 150 Uitwisseling van informatie en documenten

Artikel 151 Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

HOOFDSTUK III GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 152 Uitoefening van de delegatie

Artikel 153 Comitéprocedure

HOOFDSTUK IV OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 154 Intrekkingen

Artikel 155 Subsidiabiliteit van bepaalde soorten uitgaven betreffende de door het strategisch GLB-plan bestreken periode

Artikel 156 Overgang voor financiële toewijzingen voor interventietypes in bepaalde sectoren

Artikel 157 Subsidiabiliteit van de uitgaven voor door meerdere fondsen gefinancierde vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

Artikel 158 Overgangsmaatregelen

Artikel 159 Evaluatie van bijlage XIII

Artikel 160 Inwerkingtreding