Verordening (EU) 2019/1797 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie
Verordening (EU) 2019/1797 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),
Overwegende hetgeen volgt:
Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zullen ophouden van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, tenzij de Europese Raad in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.
Na een verzoek daartoe van het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Raad op 22 maart 2019(3) een eerste verlenging verleend. Na een verzoek daartoe van het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Raad op 11 april 2019 besloten(4) tot verdere verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bepaalde termijn tot en met 31 oktober 2019. Tenzij een terugtrekkingsakkoord met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden op de dag dat de Verdragen ophouden van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, of de Europese Raad in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen voor een derde keer tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bepaalde termijn besluit, loopt de in artikel 50, lid 3, VEU bepaalde termijn af op 31 oktober 2019 en zal het Verenigd Koninkrijk zich zonder akkoord uit de Unie terugtrekken en op 1 november 2019 een derde land worden.
Het terugtrekkingsakkoord dat op 25 april 2019 werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie(5) (het “terugtrekkingsakkoord”) bevat regelingen voor de toepassing van bepalingen van Unierecht op het Verenigd Koninkrijk na de datum waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk. Indien het terugtrekkingsakkoord in werking treedt, zal het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) gedurende de overgangsperiode overeenkomstig het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en niet langer van toepassing zijn na het verstrijken van die periode.
Krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982(6) en de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 4 augustus 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden(7) zijn de partijen ertoe verplicht door middel van passende instandhoudings- en beheersmaatregelen te waarborgen dat de levende rijkdommen van de zee op niveaus worden gehouden waarop zij geen gevaar van overexploitatie lopen.
Bijgevolg moet ervoor worden gezorgd dat de gecombineerde vangstmogelijkheden die beschikbaar zijn voor de Unie en voor het Verenigd Koninkrijk, een duurzaam beheer van de betrokken bestanden waarborgen.
In Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad(8) zijn de regels vastgesteld voor de afgifte en het beheer van vismachtigingen voor vissersvaartuigen die visserijactiviteiten verrichten in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een derde land vallen en voor vissersvaartuigen van derde landen die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie.
Verordening (EU) 2017/1403 is bij Verordening (EU) 2019/498 van het Europees Parlement en de Raad(9) gewijzigd wat betreft vismachtigingen voor Unievissersvaartuigen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de wateren van de Unie. Die wijziging zou in de mogelijkheid van blijvende toegang voor vissersvaartuigen van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk tot elkaars wateren voorzien. Tevens werd in een flexibel systeem voorzien dat de Unie in staat zou stellen quota uit te wisselen met het Verenigd Koninkrijk nadat de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk. De periode van toepassing van die bepalingen moet worden verlengd om de afgifte van vismachtigingen voor visserijactiviteiten in elkaars wateren mogelijk te maken bij gebreke van een met het Verenigd Koninkrijk als derde land gesloten visserijovereenkomst, op voorwaarde dat het beheer van de betrokken bestanden duurzaam blijft en in overeenstemming blijft met de voorwaarden die zijn vastgesteld in de voorschriften van het GVB en in de verordeningen van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden.
De vangstmogelijkheden voor 2019, en voor diepzeebestanden voor 2019 en 2020, werden vastgesteld in 2018(10), toen het Verenigd Koninkrijk nog een lidstaat was. Die regelingen en de daarin vastgestelde vangstmogelijkheden vormen de basis voor de duurzaamheid van die visserijactiviteiten. Voor alle andere vangstmogelijkheden voor 2020 is het essentieel dat de duurzaamheid van de vangstmogelijkheden wordt gewaarborgd.
Indien het terugtrekkingsakkoord niet uiterlijk op 31 oktober 2019 wordt geratificeerd, en het Verenigd Koninkrijk zich op 1 november 2019 uit de Unie terugtrekt, is het voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk mogelijk niet haalbaar om tijdig vóór de zitting van de Raad van visserijministers in december 2019, die is gepland om de vangstmogelijkheden voor het volgende jaar vast te stellen, een gemeenschappelijke regeling inzake de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden voor 2020 te sluiten. Op zich belet het ontbreken van een gemeenschappelijke regeling de Unie en het Verenigd Koninkrijk echter niet om elkaar toegang tot elkaars wateren te verlenen. In dat geval kunnen zij vismachtigingen aan elkaars vissersvaartuigen afgeven, op voorwaarde dat zij beide aan de voorwaarden voor een duurzaam beheer van de betrokken bestanden voldoen.
In het licht van de bepalingen en voorwaarden van Verordening (EU) 2017/2403, en als noodzakelijke voorwaarde voor de afgifte van vismachtigingen, moet de Unie daarom beoordelen of het gecombineerde effect van de visserijactiviteiten die zijn vastgesteld in de door de Unie en het Verenigd Koninkrijk voor 2020 ingestelde beheersmaatregelen in overeenstemming is met het duurzame beheer van de betrokken bestanden.
De verenigbaarheid van de gecombineerde vangstmogelijkheden van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk met het duurzame beheer van de betrokken bestanden moet worden beoordeeld in het licht van het beste beschikbare wetenschappelijke advies voor de betrokken bestanden, de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(11) en de criteria en parameters die zijn vastgesteld in de vigerende, ter zake relevante beheersplannen en de desbetreffende verordeningen van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2020.
Indien dergelijke verenigbaarheid kan worden gewaarborgd, is het belangrijk dat de mogelijkheid wordt behouden voor regelingen voor blijvende wederzijdse toegang van vissersvaartuigen van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk tot elkaars wateren in 2020, gezien het belang van de visserij voor het levensonderhoud van tal van kustgemeenschappen.
De toepassing van alle maatregelen betreffende visserijactiviteiten waarin in de uit hoofde van Verordening (EU) 2019/498 vastgestelde noodmaatregelen wordt voorzien, moet derhalve worden uitgebreid tot het jaar 2020, en Verordening (EU) 2017/2403 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
De territoriale werkingssfeer van deze verordening en elke hierin vervatte verwijzing naar het Verenigd Koninkrijk heeft geen betrekking op Gibraltar.
Deze verordening moet met spoed in werking treden en moet van toepassing zijn met ingang van de datum na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tenzij uiterlijk op die datum een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden. Zij moet van toepassing zijn tot en met 31 december 2020.
Gezien de urgentie die voortvloeit uit de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, is het nodig gebleken een uitzondering te maken op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Om zowel de exploitanten van de Unie als die van het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen te blijven vissen overeenkomstig de desbetreffende aan hen toegewezen vangstmogelijkheden, mogen vismachtigingen voor activiteiten in wateren van de Unie alleen aan vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk worden verleend indien en voor zover de Commissie de zekerheid heeft dat het Verenigd Koninkrijk op basis van wederkerigheid toegangsrechten verleent aan vissersvaartuigen van de Unie om visserijactiviteiten te verrichten in wateren van het Verenigd Koninkrijk,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) 2017/2403 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 18 bis wordt “31 december 2019” vervangen door “31 december 2020”.
In artikel 38 bis wordt “31 december 2019” vervangen door “31 december 2020”.
Artikel 38 ter wordt vervangen door:
“Artikel 38 ter Visserijactiviteiten door vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk
Vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk mogen visserijactiviteiten verrichten in wateren van de Unie overeenkomstig de voorwaarden die zijn uiteengezet in de verordeningen van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2019 en 2020, op voorwaarde dat de vangstmogelijkheden die door zowel de Unie als het Verenigd Koninkrijk zijn vastgesteld gecombineerd in overeenstemming zijn met het duurzame beheer van de betrokken bestanden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013.”.
In artikel 38 quater, lid 2, wordt punt f) vervangen door:
waar van toepassing, vangstmogelijkheden beschikbaar zijn voor het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 38 ter.”.
“Artikel 38 ter Visserijactiviteiten door vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk
Vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk mogen visserijactiviteiten verrichten in wateren van de Unie overeenkomstig de voorwaarden die zijn uiteengezet in de verordeningen van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2019 en 2020, op voorwaarde dat de vangstmogelijkheden die door zowel de Unie als het Verenigd Koninkrijk zijn vastgesteld gecombineerd in overeenstemming zijn met het duurzame beheer van de betrokken bestanden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van de datum na die waarop de Verdragen op grond van artikel 50, lid 3, VEU ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, tot en met 31 december 2020.
Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien, uiterlijk op de datum na die waarop de Verdragen ophouden van toepassing te zijn op het Verenigd Koninkrijk, een terugtrekkingsakkoord in werking is getreden dat overeenkomstig artikel 50, lid 2, VEU met het Verenigd Koninkrijk is gesloten.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 24 oktober 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D. M. Sassoli
De voorzitter
Voor de Raad
T. Tuppurainen