Home

Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad(3) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

  2. De Unie maakt zich ernstig zorgen over het voortdurend vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen ("POP's") in het milieu. Deze chemische stoffen verplaatsen zich over internationale grenzen heen naar gebieden die ver van de bron liggen, blijven in het milieu aanwezig, bioaccumuleren via de voedselketen en leveren risico's op voor de volksgezondheid en het milieu. Er moeten derhalve verdergaande maatregelen worden genomen om de volksgezondheid en het milieu tegen deze verontreinigende stoffen te beschermen.

  3. Gezien haar verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu heeft de Unie op 19 februari 2004 het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand(4) ("het protocol") goedgekeurd, en op 14 oktober 2004 het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen(5) ("het verdrag").

  4. Teneinde een samenhangende en effectieve uitvoering van de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het protocol en het verdrag te waarborgen moet een gemeenschappelijk rechtskader worden vastgesteld, waarbinnen maatregelen kunnen worden genomen die bedoeld zijn om met name een eind te maken aan de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van opzettelijk vervaardigde POP's. Bovendien moet in het kader van de toe te passen beoordelings- en vergunningsregelingen van de Unie rekening worden gehouden met de kenmerken van POP's.

  5. Bij de uitvoering op Unieniveau van de bepalingen van het verdrag is het nodig te zorgen voor coördinatie en samenhang met de bepalingen van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, dat op 19 december 2002 door de Unie is goedgekeurd(6), en met de bepalingen van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, dat op 1 februari 1993 door de Unie is goedgekeurd(7) en het Verdrag van Minamata inzake kwik, dat op 11 mei 2017 door de Unie is goedgekeurd(8). Deze coördinatie en samenhang moet tevens worden behouden bij de deelname aan de uitvoering en verdere ontwikkeling van de strategische aanpak van het internationale beheer van chemicaliën (Strategic Approach to International Chemicals Management, "SAICM"), die op 6 februari 2006 is goedgekeurd tijdens de eerste Internationale Conferentie inzake het beheer van chemische stoffen in Dubai, en het gezonde beheer van chemische stoffen en afval na 2020 in het kader van de Verenigde Naties.

  6. Overwegende dat de bepalingen van deze verordening worden ondersteund door het voorzorgsbeginsel zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), indachtig de voorzorgsbenadering met betrekking tot milieubescherming zoals vastgelegd in beginsel 15 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling, en gezien de doelstelling om, waar mogelijk, een eind te maken aan de vrijkoming van POP's in het milieu, moeten bovendien in bepaalde gevallen strengere regulerende maatregelen worden vastgesteld dan krachtens het protocol en het verdrag vereist zijn.

  7. In de Unie zijn het in de handel brengen en het gebruik van de meeste in het protocol of het verdrag opgenomen POP's al beëindigd krachtens de verbodsbepalingen in onder andere Verordeningen (EG) nr. 1907/2006(9), (EG) nr. 1107/2009(10) en (EU) nr. 528/2012(11) van het Europees Parlement en de Raad. Teneinde aan de verplichtingen van de Unie uit hoofde van het protocol en het verdrag te voldoen en het vrijkomen van POP's tot een minimum te beperken, is het echter nodig en dienstig tevens de vervaardiging van deze stoffen te verbieden en vrijstellingen tot een minimum te beperken, zodat vrijstellingen alleen mogelijk zijn wanneer een stof een essentiële functie heeft in een specifieke toepassing.

  8. Ter wille van de duidelijkheid en de samenhang met andere ter zake geldende wetgevingshandelingen van de Unie moeten er bepaalde definities worden vastgesteld en moet de terminologie in overeenstemming worden gebracht met die van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad(12).

  9. De uitvoer van stoffen waarop het verdrag van toepassing is, valt onder Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad(13) en hoeft derhalve niet nader te worden behandeld in deze verordening.

  10. Verouderde of onzorgvuldig beheerde voorraden POP's kunnen ernstige gevaren voor de volksgezondheid en het milieu opleveren, bijvoorbeeld door verontreiniging van de bodem en het grondwater. Daarom mis het passend regels betreffende het beheer van dergelijke voorraden vast te stellen die strenger zijn dan de in het verdrag vastgestelde regels. Voorraden van verboden stoffen moeten als afval worden behandeld, terwijl voorraden van stoffen waarvan de vervaardiging of het gebruik nog wordt toegelaten, bij de instanties moeten worden aangemeld en onder afdoende toezicht moeten staan. Met name aanwezige voorraden van verboden POP's of voorraden die dergelijke stoffen bevatten, moeten zo spoedig mogelijk als afval worden beheerd. Indien in de toekomst andere stoffen worden verboden, moeten de voorraden daarvan eveneens onmiddellijk worden vernietigd en mogen er geen nieuwe voorraden van worden aangelegd.

  11. Overeenkomstig het protocol en het verdrag moet de vrijkoming van POP's die als onopzettelijk bijproduct van industriële processen ontstaan, zo spoedig mogelijk worden vastgesteld en beperkt met als uiteindelijk doel beëindiging daarvan, waar dit mogelijk is. Voor alle bronnen en maatregelen, ook degene waarvoor al bepalingen in de bestaande wetgeving van de Unie zijn opgenomen, is de ontwikkeling, actualisering en uitvoering van afdoende nationale actieplannen onontbeerlijk om die vrijkoming doorlopend en op een kosteneffectieve manier terug te dringen. Hiertoe moeten in het kader van het verdrag toereikende instrumenten worden ontwikkeld.

  12. Bij het bestuderen van voorstellen voor de bouw van nieuwe installaties of voor ingrijpende wijziging van bestaande installaties met behulp van processen waarbij in bijlage III vermelde chemische stoffen vrijkomen, moeten gebruik worden gemaakt van de richtsnoeren inzake de beste beschikbare technieken en de voorlopige richtsnoeren inzake de beste milieupraktijken die relevant zijn voor artikel 5 van en bijlage C bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, die op grond van het Verdrag van Stockholm werden vastgesteld.

  13. Er moeten toereikende programma's en mechanismen worden vastgesteld of in stand gehouden, naargelang het geval, om adequate toezichtsgegevens over de aanwezigheid van de in deel A van bijlage III opgenomen stoffen in het milieu te verkrijgen. Het is evenwel noodzakelijk dat ervoor wordt gezorgd dat er toereikende instrumenten beschikbaar zijn en dat deze onder economisch en technisch haalbare voorwaarden kunnen worden gebruikt.

  14. Krachtens het verdrag moet het gehalte POP's in afval worden vernietigd of onomkeerbaar worden omgezet in stoffen die geen vergelijkbare kenmerken vertonen, tenzij andere bewerkingen om milieuredenen de voorkeur verdienen. Opdat de Unie voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van het verdrag, is het noodzakelijk om specifieke voorschriften aangaande deze stoffen vast te stellen. Om een hoog beschermingsniveau te waarborgen, moeten gemeenschappelijke grenswaarden voor de concentratie van deze stoffen in afval worden vastgesteld, aan toezicht onderworpen en gehandhaafd.

  15. Voor polybroomdifenylethers (PBDE's) die in deze verordening zijn opgenomen, met inbegrip van decaBDE, is de concentratiegrenswaarde voor de som van deze stoffen in afval vastgesteld op 1 000 mg/kg. Aangezien de wetenschap en de technologie zich in rap tempo ontwikkelen, moet de Commissie die concentratiegrenswaarde evalueren en moet zij zo nodig met een wetgevingsvoorstel komen om die grenswaarde te verlagen naar 500 mg/kg. De Commissie moet zo spoedig mogelijk, en in geen geval later dan 16 juli 2021, hiertoe overgaan.

  16. Het is van belang om geheel of gedeeltelijk uit POP's bestaand of daarmee verontreinigd afval aan de bron te identificeren en te scheiden, teneinde verspreiding van deze stoffen in ander afval te minimaliseren. In Richtlijn 2008/98/EG zijn voorschriften op Unieniveau voor het beheer van gevaarlijk afval vastgelegd die de lidstaten ertoe verplichten de nodige maatregelen te nemen om te eisen dat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen van elkaar gescheiden houden en gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van niet-gevaarlijke afvalstoffen.

  17. Om met POP's verontreinigd afval beter te kunnen traceren en de controle ervan te waarborgen, moeten de bepalingen van artikel 17 van Richtlijn 2008/98/EG inzake het systeem voor het bijhouden van registers ook gelden voor dergelijk met POP's verontreinigd afval dat volgens Besluit 2014/955/EU van de Commissie(14) niet als gevaarlijk afval wordt beschouwd.

  18. De technische en administratieve aspecten van deze verordening moeten op Unieniveau doeltreffend worden gecoördineerd en beheerd. Het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen ("het Agentschap") heeft de bekwaamheid en ervaring voor het uitvoeren van wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen en internationale overeenkomsten inzake chemische stoffen. De lidstaten en het Agentschap moeten daarom taken verrichten met betrekking tot de administratieve, technische en wetenschappelijke aspecten van de uitvoering van deze verordening en de uitwisseling van informatie. De rol van het Agentschap moet onder meer bestaan uit het voorbereiden en onderzoeken van technische dossiers, met inbegrip van de raadpleging van belanghebbenden, evenals uit het opstellen van adviezen die de Commissie moet gebruiken bij de overweging al dan niet een voorstel in te dienen om een stof als een POP in het verdrag of het protocol op te nemen. Daarnaast moeten de Commissie, de lidstaten en het Agentschap samenwerken om de internationale verplichtingen van de Unie uit hoofde van het verdrag effectief uit te voeren.

  19. In het verdrag is bepaald dat elke partij een plan voor de uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van het verdrag moet opstellen, dit moet actualisering en de uitvoering ervan moet nastreven, naargelang het geval. De lidstaten moeten het publiek de gelegenheid bieden deel te nemen aan het opstellen, uitvoeren en actualiseren van hun uitvoeringsplannen. Aangezien de bevoegdheid dienaangaande door de Unie en de lidstaten wordt gedeeld, moeten uitvoeringsplannen zowel op nationaal als op Unieniveau worden opgesteld en geactualiseerd. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Commissie, het Agentschap en de instanties van de lidstaten, ook omtrent locaties die verontreinigd zijn met POP's, moeten worden bevorderd.

  20. De in deel A van bijlage I of deel A van bijlage II bij deze verordening opgenomen stoffen mogen alleen toelating krijgen om als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem te worden vervaardigd en gebruikt indien daartoe uitdrukkelijk een aantekening is opgenomen in de desbetreffende bijlage en indien de fabrikant de betrokken lidstaat aantoont dat de stof alleen onder strikt gecontroleerde voorwaarden wordt vervaardigd en gebruikt.

  21. Overeenkomstig het verdrag en het protocol moet informatie over POP's worden verstrekt aan de andere partijen bij die overeenkomsten. Ook de informatie-uitwisseling met derde landen die geen partij bij deze overeenkomsten zijn, moet worden bevorderd.

  22. Aangezien het publiek zich vaak niet bewust is van het gevaar dat POP's inhouden voor de gezondheid van deze en komende generaties en voor het milieu, met name in ontwikkelingslanden, is voorlichting op grote schaal nodig om meer voorzichtigheid aan de dag te leggen en het publiek meer inzicht te verschaffen in de redenering achter beperkingen en verboden. In overeenstemming met het verdrag moeten bewustmakingsprogramma's over de impact van deze stoffen op de volksgezondheid en het milieu, met name voor de meest kwetsbare groepen, alsmede scholing voor arbeiders, wetenschappers, onderwijzend, technisch en leidinggevend personeel waar mogelijk worden bevorderd en vergemakkelijkt. Onverminderd de Verordeningen (EG) nr. 1049/2001(15) en (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad(16),en Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad(17), dient de toegang tot informatie door de Unie worden gewaarborgd.

  23. Om de ontwikkeling van een uitgebreid kennisbestand over blootstelling aan chemische stoffen en giftigheid te bevorderen, in overeenstemming met het algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet" ("het 7e MAP")(18), heeft de Commissie het informatieplatform voor chemische monitoring opgericht. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd dit platform aan te wenden als een middel om aan hun verplichtingen met betrekking tot de verslaglegging over het vóórkomen van chemische stoffen te voldoen en om hun verslagleggingsverplichtingen te vereenvoudigen en te verminderen.

  24. Op verzoek en binnen de grenzen van de beschikbare middelen moeten de Commissie, het Agentschap en de lidstaten samenwerken bij het verlenen van passende en tijdige technische bijstand die specifiek is toegesneden op de versterking van het vermogen van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om het verdrag uit te voeren. Technische bijstand moet ook het ontwikkelen en uitvoeren omvatten van geschikte alternatieve producten, methodes en strategieën krachtens het verdrag, teneinde ervoor te zorgen dat POP's uitsluitend gebruikt blijven worden wanneer ter plaatse veilige, effectieve en betaalbare alternatieven voor het land in kwestie niet beschikbaar zijn.

  25. De effectiviteit van maatregelen om de vrijkoming van POP's terug te dringen, moet periodiek worden geëvalueerd. Daartoe moeten de lidstaten periodiek en in gestandaardiseerde vorm verslag uitbrengen aan het Agentschap, met name over de inventarisaties van de vrijgekomen stoffen, de aangemelde voorraden en de vervaardiging en het in de handel brengen van de aan beperkingen onderworpen stoffen.

  26. Om te voorzien in de behoefte aan informatie over uitvoering en naleving, moet een alternatief systeem voor het verzamelen en beschikbaar stellen van informatie worden ingevoerd, rekening houdend met de bevindingen van het verslag van de Commissie "Maatregelen om milieuverslaglegging te stroomlijnen" en de bijbehorende geschiktheidscontrole. Meer bepaald moeten de lidstaten alle relevante gegevens beschikbaar stellen. Dit moet ervoor zorgen dat de administratieve lasten voor alle entiteiten zo beperkt mogelijk blijven. Het vereist actieve verspreiding op nationaal niveau in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG en Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad(19) om de geschikte infrastructuur voor openbare toegang, verslaglegging en de uitwisseling van gegevens tussen overheden te waarborgen. In die context moeten de lidstaten en het Agentschap de specificaties voor ruimtelijke gegevens baseren op de overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG vastgestelde uitvoeringshandelingen.

  27. In het verdrag en het protocol is bepaald dat de partijen nieuwe stoffen kunnen voorstellen met het oog op internationale maatregelen. Bijgevolg kunnen er nieuwe stoffen in deze overeenkomsten kunnen worden opgenomen. In dergelijke gevallen moet de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  28. Om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet de bevoegdheid overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden overgedragen om deze verordening te wijzigen door, waar nodig, de vervaardiging en het gebruik van een in deel A van bijlage I of deel A van bijlage II bij deze verordening opgenomen stof toe te staan als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem, en door de termijnen in een in de relevante bijlage daartoe opgenomen vermelding te wijzigen, om bijlage III bij deze verordening te wijzigen teneinde een stof te verplaatsen van deel B naar deel A, en om bijlagen I, II en III bij deze verordening te wijzigen teneinde deze aan eventuele veranderingen van de in de bijlagen bij het verdrag of het protocol opgenomen lijst met stoffen aan te passen alsmede bestaande vermeldingen in of bepalingen van bijlagen I en II bij deze verordening te wijzigen teneinde deze af te stemmen op de vooruitgang van wetenschap en techniek. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(20). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, dienen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip te ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en dienen hun deskundigen systematisch toegang te hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

  29. Wanneer de bijlagen bij deze verordening worden gewijzigd in verband met de opneming van een andere met opzet geproduceerde POP in het protocol of in het verdrag, moet deze stof uitsluitend in uitzonderingsgevallen en op basis van een passende rechtvaardiging worden opgenomen in bijlage II in plaats van bijlage I.

  30. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om maatregelen vast te stellen met betrekking tot het beheer van afvalstoffen en de informatie die de lidstaten bij het toezicht op de uitvoering van deze verordening minimaal moeten verstrekken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(21).

  31. Teneinde te zorgen voor transparantie, onpartijdigheid en consistentie op het niveau van de handhavingsactiviteiten moeten de lidstaten voorschriften vaststellen voor sancties bij het overtreden van deze verordening en ervoor zorgen dat deze in acht worden genomen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, aangezien niet-naleving ervan schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid en het milieu. Teneinde te zorgen voor een consistente en doeltreffende handhaving van deze verordening moeten de lidstaten relevante activiteiten coördineren en informatie uitwisselen in het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde Forum voor de uitwisseling van handhavingsinformatie. Informatie over overtredingen van de bepalingen van deze verordening moet door de lidstaten, waar zulks passend is, openbaar worden gemaakt.

  32. De Commissie moet, voor de toepassing van deze verordening met uitzondering van kwesties die betrekking hebben op afval, worden bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité, dit om te waarborgen dat ten aanzien van de wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen een consistente aanpak wordt gehanteerd.

  33. De Commissie moet, voor de toepassing van deze verordening bij kwesties die betrekking hebben op afval, worden bijgestaan door het bij Richtlijn 2008/98/EG ingestelde comité, dit om te waarborgen dat ten aanzien van de afvalwetgeving van de Unie een consistente aanpak wordt gehanteerd.

  34. Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de bescherming van de volksgezondheid en het milieu tegen POP's, vanwege de grensoverschrijdende effecten van deze verontreinigende stoffen niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kunnen wordt verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Doel en onderwerp

In het bijzonder rekening houdend met het voorzorgbeginsel heeft deze verordening tot doel de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen POP's door de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van stoffen die vallen onder het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna "het verdrag" genoemd, dan wel onder het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna "het protocol" genoemd, te verbieden, zo spoedig mogelijk geleidelijk af te schaffen of te beperken, door de vrijkoming van dergelijke stoffen te minimaliseren met het oog op het zo spoedig mogelijk elimineren ervan waar mogelijk, en door bepalingen vast te stellen betreffende afval dat geheel of gedeeltelijk uit die stoffen bestaat of daarmee verontreinigd is.

De lidstaten kunnen, waar passend, strengere vereisten opleggen dan deze waarin deze verordening voorziet, in overeenstemming met het VWEU.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)"in de handel brengen":
    in de handel brengen als gedefinieerd in artikel 3, punt 12, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    2)"voorwerp":
    voorwerp als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    3)"stof":
    stof als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    4)"mengsel":
    mengsel als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    5)"vervaardiging":
    vervaardiging als gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    6)"gebruik":
    gebruik als gedefinieerd in artikel 3, punt 24, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    7)"invoer":
    invoer als gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1907/2006;
    8)"afvalstof" of "afval":
    afvalstof als gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;
    9)"verwijdering":
    verwijdering als gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Richtlijn 2008/98/EG;
    10)"nuttige toepassing":
    nuttige toepassing als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG;
    11)"tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem":
    een stof die wordt vervaardigd in en verbruikt bij of gebruikt voor chemische verwerking om in een andere stof te worden omgezet ("synthese"), waarbij de vervaardiging van het tussenproduct en de synthese van een of meer andere stoffen uit dit tussenproduct op dezelfde locatie worden uitgevoerd, en wel door een of meer rechtspersonen en onder strikt gecontroleerde voorwaarden, wat inhoudt dat zij gedurende haar hele levenscyclus met technische middelen strikt wordt ingeperkt;
    12)"onopzettelijke sporenverontreiniging":
    een incidenteel voorkomende minimale concentratie van een stof, laag genoeg om betekenisvol gebruik van de stof uit te sluiten, maar hoog genoeg om te worden gedetecteerd door bestaande detectiemethoden die controle en handhaving mogelijk maken;
    13)"voorraad":
    een door de houder aangelegde voorraad stoffen, mengsels of voorwerpen die geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage I of II vermelde stof bestaat;

Artikel 3 Regulering van de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik, en de lijst van stoffen

1.

De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van in bijlage I opgenomen stoffen als zodanig, in mengsels of als bestanddeel van voorwerpen worden verboden, onder voorbehoud van artikel 4.

2.

De vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van in bijlage II opgenomen stoffen als zodanig, in mengsels of als bestanddeel van voorwerpen worden beperkt, onder voorbehoud van artikel 4.

3.

De lidstaten en de Commissie houden, binnen de beoordelings- en vergunningsregelingen voor bestaande en nieuwe stoffen krachtens de van toepassing zijnde wetgeving van de Unie, rekening met de criteria in punt 1 van bijlage D bij het verdrag en nemen passende maatregelen om controle uit te oefenen op bestaande stoffen en om de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van nieuwe stoffen die kenmerken vertonen van POP's, te voorkomen.

4.

Bij de voorbereiding van een voorstel voor de Raad uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU, voor wat betreft de opneming in een lijst van een stof overeenkomstig de bepalingen van het verdrag, wordt de Commissie op de in artikel 8, lid 1, onder c), bedoelde wijze ondersteund door het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen ("het Agentschap"). De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen voorstellen voor de opneming van stoffen in een lijst indienen bij de Commissie. Verderop in dat proces verleent het Agentschap op de in artikel 8, lid 1, onder e), bedoelde wijze ondersteuning aan de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

5.

Gedurende het gehele proces als bedoeld in de leden 3 en 4 werken de Commissie en het Agentschap samen met en houden zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op de hoogte.

6.

Afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV opgenomen stof bestaat of daarmee verontreinigd is, wordt gereguleerd door artikel 7.

Artikel 4 Vrijstelling van regulerende maatregelen

1.

Artikel 3 is niet van toepassing in het geval van:

  1. een stof die voor laboratoriumonderzoek of als referentiestandaard wordt gebruikt;

  2. een stof die als onopzettelijke sporenverontreiniging, zoals gespecificeerd in de desbetreffende vermeldingen in bijlagen I en II, in stoffen, mengsels of voorwerpen voorkomt.

2.

Artikel 3 is gedurende een periode van zes maanden niet van toepassing op stoffen die na 15 juli 2019 in bijlage I of II zijn opgenomen en voorkomen in voorwerpen die vóór of op de datum waarop deze verordening op die stoffen van toepassing wordt, zijn geproduceerd.

Artikel 3 is niet van toepassing op een stof die voorkomt in voorwerpen die al in gebruik waren vóór of op de datum waarop deze verordening of Verordening (EG) nr. 850/2004, indien die laatste datum eerder was, op die stoffen van toepassing werd.

Zodra een lidstaat op de hoogte is van in de eerste en de tweede alinea bedoelde voorwerpen, stelt hij de Commissie en het Agentschap onmiddellijk daarvan in kennis.

Wanneer de Commissie op deze of een andere wijze in kennis wordt gesteld van dergelijke voorwerpen, stelt zij indien van toepassing het secretariaat van het verdrag daarvan onmiddellijk in kennis.

3.

Wanneer een stof in deel A van bijlage I of in deel A van bijlage II is opgenomen, stelt een lidstaat die de vervaardiging en het gebruik van die stof als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem tot de in de desbetreffende bijlage gespecificeerde termijn wil toestaan, het secretariaat van het verdrag daarvan in kennis.

Een dergelijke kennisgeving kan alleen worden gedaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief van de Commissie is in de desbetreffende bijlage, middels een gedelegeerde handeling aangenomen op grond van de vierde alinea, een aantekening opgenomen;

  2. de fabrikant toont aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd, aan dat de stof tijdens het vervaardigingsproces zal worden omgezet in een of meer andere stoffen die geen kenmerken van een POP vertonen, teneinde ervoor te zorgen dat zij gedurende haar hele levenscyclus met technische middelen strikt wordt ingeperkt;

  3. de fabrikant toont aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij is gevestigd, aan dat de stof een tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem is in de zin van artikel 2, punt 11, en dat het niet te verwachten is dat mensen of het milieu gedurende de productie en het gebruik van de stof aan significante hoeveelheden van die stof zullen worden blootgesteld;

  4. de fabrikant verstrekt aan de lidstaten gedetailleerde gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal vervaardigde en gebruikte hoeveelheid van de betrokken stof en de aard van het proces in het tot de locatie beperkte gesloten systeem, waarbij wordt vermeld welke hoeveelheid niet wordt omgezet en als onopzettelijke sporenverontreiniging met POP's in het eindproduct — dit kan een stof, mengsel of voorwerp zijn — achterblijft.

Binnen een maand na indiening van de kennisgeving bij het secretariaat van het verdrag, delen de lidstaten deze tevens mede aan de andere lidstaten, de Commissie en het Agentschap. De kennisgeving bevat gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal vervaardigde en gebruikte hoeveelheid van de betrokken stof en de aard van het proces in het tot de locatie beperkte gesloten systeem, waarbij wordt vermeld welke hoeveelheid niet wordt omgezet en als onopzettelijke sporenverontreiniging met POP's in het eindproduct — dit kan een stof, mengsel of voorwerp zijn — achterblijft.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlagen I en II te wijzigen door aantekeningen op te nemen waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat vervaardiging en gebruik, als een tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem, van een stof die is opgenomen in deel A van de desbetreffende Bijlage mag worden toegestaan en om de termijnen in dergelijke aantekeningen te wijzigen in gevallen waarin na een herhaalde kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het secretariaat van het verdrag krachtens het verdrag uitdrukkelijk of stilzwijgend toestemming wordt verleend voor de voortzetting van de vervaardiging en het gebruik van de stof gedurende een volgende periode.

4.

Afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV opgenomen stof bestaat of daarmee verontreinigd is, wordt gereguleerd door artikel 7.

Artikel 5 Voorraden

Artikel 6 Beperking van de vrijkoming, minimalisering en eliminatie

Artikel 7 Afvalbeheer

Artikel 8 Taken van het Agentschap en het Forum

Artikel 9 Uitvoeringsplannen

Artikel 10 Toezicht

Artikel 11 Informatie-uitwisseling

Artikel 12 Technische bijstand

Artikel 13 Toezicht op de uitvoering

Artikel 14 Sancties

Artikel 15 Wijziging van de bijlagen

Artikel 16 Begroting van het Agentschap

Artikel 17 Formulieren en software voor de bekendmaking of kennisgeving van informatie

Artikel 18 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 19 Bevoegde instanties

Artikel 20 Comitéprocedure

Artikel 21 Intrekking

Artikel 22 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII