Home

Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken(3), legt regels vast voor de preventie van zware ongevallen die het gevolg kunnen zijn van bepaalde industriële activiteiten, en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu.

  2. Zware ongevallen hebben vaak ernstige gevolgen, zoals onder meer is gebleken uit de ongevallen in Seveso, Bhopal, Schweizerhalle, Enschede, Toulouse en Buncefield. De effecten kunnen bovendien verder reiken dan de nationale grenzen. Dit onderstreept dat moet worden gewaarborgd dat passende voorzorgsmaatregelen worden genomen om een hoog beschermingsniveau te garanderen voor burgers, de samenleving en het milieu in de hele Unie. Het is daarom van belang te waarborgen dat het bestaande hoge beschermingsniveau ten minste behouden blijft of wordt verhoogd.

  3. Richtlijn 96/82/EG heeft geholpen om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van dergelijke ongevallen te verkleinen en heeft zo geleid tot een hoger beschermingsniveau in de hele Europese Unie. Een evaluatie van die richtlijn heeft bevestigd dat het aantal zware ongevallen stabiel is gebleven. Hoewel de bestaande bepalingen over het algemeen passend zijn voor hun doel, zijn er enkele wijzigingen nodig om het beschermingsniveau verder te verbeteren, met name met betrekking tot het voorkomen van zware ongevallen. Tegelijkertijd moet het systeem dat bij Richtlijn 96/82/EG is ingesteld, worden aangepast aan de wijzigingen in het uniale systeem voor de indeling van gevaarlijke stoffen en mengsels waarnaar die richtlijn verwijst. Tevens moeten enkele andere bepalingen worden verduidelijkt en bijgewerkt.

  4. Het is daarom passend om Richtlijn 96/82/EG te vervangen om te waarborgen dat het bestaande beschermingsniveau in stand wordt gehouden en verder wordt verbeterd, door de bepalingen effectiever en efficiënter te maken en waar mogelijk door onnodige administratieve lasten te verminderen door ze te stroomlijnen of te vereenvoudigen, ervan uitgaande dat de veiligheid, het milieu en de menselijke gezondheid niet in het gedrang komen. Tegelijkertijd moeten de nieuwe bepalingen duidelijk, samenhangend en gemakkelijk te begrijpen zijn om de tenuitvoerlegging en afdwingbaarheid te helpen verbeteren, terwijl het beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu minimaal hetzelfde blijft of wordt verbeterd. De Commissie moet samenwerken met de lidstaten aan de praktische tenuitvoerlegging van deze richtlijn. In het kader van die samenwerking moet onder meer de kwestie van zelfindeling van stoffen en mengsels worden aangepakt. Belanghebbenden zoals vertegenwoordigers van de industrie, werknemers en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de menselijke gezondheid of van het milieu moeten voor zover nodig worden betrokken bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

  5. Het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 98/685/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen(4), voorziet in maatregelen voor de preventie van, het gereed zijn voor, en het antwoord op industriële ongevallen die grensoverschrijdende effecten kunnen hebben, alsook in internationale samenwerking op dit gebied. Richtlijn 96/82/EG legt het Verdrag ten uitvoer in het recht van de Unie.

  6. Zware ongevallen kunnen gevolgen hebben die de landsgrenzen overschrijden, en de ecologische en economische kosten van een ongeval worden niet alleen gedragen door de getroffen inrichting, maar ook door de betrokken lidstaten. Er moeten daarom veiligheids- en risicobeperkingsmaatregelen worden vastgesteld en toegepast om eventuele ongevallen te voorkomen, het risico op ongevallen te verminderen en de eventuele gevolgen ervan tot een minimum te beperken, hetgeen het mogelijk maakt in de hele Unie een hoog beschermingsniveau te waarborgen.

  7. De bepalingen van deze richtlijn gelden onverminderd de bepalingen van het recht van de Unie inzake gezondheid en veiligheid op het werk en de werkomgeving, en met name onverminderd Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk(5).

  8. Bepaalde industriële activiteiten moeten van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten mits voor deze activiteiten op uniaal of nationaal niveau andere wetgeving geldt die een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt. De Commissie moet blijven onderzoeken of het bestaande regelgevingskader belangrijke leemten bevat, in het bijzonder in verband met nieuwe en opkomende risico's die verbonden zijn aan andere activiteiten en aan specifieke gevaarlijke stoffen, en zij moet, voor zover nodig, een wetgevingsvoorstel indienen om deze leemten te vullen.

  9. In bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG worden de gevaarlijke stoffen genoemd die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, onder andere door verwijzing naar bepaalde bepalingen van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen(6), alsook Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten(7). De Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG zijn vervangen door Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels(8), die in de Unie het wereldwijd geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals), dat op internationaal niveau is vastgesteld door de Verenigde Naties (VN), ten uitvoer legt. Die verordening introduceert nieuwe gevarenklassen en categorieën die slechts gedeeltelijk overeenkomen met de klassen en categorieën die in die ingetrokken richtlijnen werden gebruikt. Sommige stoffen of mengsels zouden onder dat systeem echter niet worden ingedeeld bij gebrek aan criteria binnen dat kader. Bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG moet daarom worden gewijzigd om haar in overeenstemming te brengen met deze verordening en tegelijkertijd het bestaande beschermingsniveau waarin die richtlijn voorziet te behouden of verder te verhogen.

  10. Met het oog op de indeling van opgewaardeerd biogas moet rekening worden gehouden met alle ontwikkelingen op het gebied van normen in het kader van het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).

  11. De aanpassing aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 en latere wijzigingen van deze verordening die gevolgen hebben voor de indeling van stoffen en mengsels kunnen ongewenste effecten met zich meebrengen. Op basis van in deze richtlijn opgenomen criteria moet de Commissie beoordelen of er, ondanks hun indeling in een gevarenklasse, gevaarlijke stoffen zijn die geen gevaar voor zware ongevallen opleveren en, indien nodig, een wetgevingsvoorstel indienen om de betreffende gevaarlijke stof uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze verordening. De beoordeling moet snel van start gaan, vooral nadat de indeling van een stof of mengsel wordt gewijzigd, om onnodige lasten voor exploitanten en bevoegde autoriteiten in de lidstaten te voorkomen. Uitsluitingen van het toepassingsgebied van deze richtlijn mogen niet beletten dat een lidstaat maatregelen voor een hogere graad van bescherming handhaaft of treft.

  12. Exploitanten moeten in het algemeen worden verplicht alle noodzakelijke maatregelen te treffen om zware ongevallen te voorkomen, de gevolgen daarvan te beperken en herstelmaatregelen te treffen. Wanneer in inrichtingen gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden die bepaalde drempelwaarden overschrijden, moet de exploitant de bevoegde autoriteit voldoende informatie verstrekken om deze in staat te stellen de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen en de mogelijke gevaren te identificeren. De exploitant moet tevens document waarin een preventiebeleid voor zware ongevallen wordt omschreven, opstellen waarin hij zijn algemene aanpak en maatregelen, met inbegrip van passende veiligheidsbeheerssystemen, voor het beheersen van de gevaren van zware ongevallen uiteenzet, en hij dient wanneer zulks op grond van het nationale recht vereist is, dit document aan de bevoegde autoriteit toe te zenden. Bij het identificeren en beoordelen van de gevaren van zware ongevallen moeten exploitanten eveneens rekening houden met gevaarlijke stoffen die kunnen ontstaan tijdens een ernstig ongeval binnen de inrichting.

  13. Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade(9) is normaal gesproken relevant voor milieuschade veroorzaakt door een zwaar ongeval.

  14. Teneinde het risico op domino-effecten te verminderen, moeten exploitanten, wanneer inrichtingen zodanig zijn gesitueerd of zo dicht bij elkaar liggen dat zij de waarschijnlijkheid van zware ongevallen vergroten of de gevolgen daarvan ernstiger maken, meewerken aan de uitwisseling van passende informatie en aan het voorlichten van het publiek, met inbegrip van naburige inrichtingen die kunnen worden getroffen.

  15. Teneinde aan te tonen dat al het noodzakelijke is gedaan om zware ongevallen te voorkomen en noodplannen en responsmaatregelen vast te stellen, moet de exploitant, voor inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in aanzienlijke hoeveelheden aanwezig zijn, aan de bevoegde autoriteit gegevens verstrekken in de vorm van een veiligheidsrapport. Dat veiligheidsrapport dient bijzonderheden te bevatten over de inrichting, de aanwezige gevaarlijke stoffen, de installatie of de opslagplaats, een analyse van mogelijke scenario's van, en risico's verbonden aan, zware ongevallen, preventie- en interventiemaatregelen en de aanwezige beheerssystemen worden vermeld, om het risico van zware ongevallen te verminderen en de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen ter vermindering van de gevolgen van dergelijke ongevallen. Het risico op een zwaar ongeval kan hoger worden door een grotere kans op natuurrampen als gevolg van de locatie van de inrichting. Tijdens de voorbereiding van scenario's voor zware ongevallen dient daarmee rekening te worden gehouden.

  16. Teneinde voorbereid te zijn op noodsituaties, moet, voor inrichtingen waar zich aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevinden, een intern en extern noodplan worden opgesteld en moeten procedures worden ingesteld om ervoor te zorgen dat deze plannen worden getest, zo nodig worden herzien en bij een zwaar ongeval of dreiging daarvan worden uitgevoerd. Het personeel van inrichtingen moet worden geraadpleegd over het interne noodplan en het betrokken publiek moet over de mogelijkheid beschikken zijn mening te geven over het externe noodplan. Onderaanneming kan gevolgen hebben voor de veiligheid van een inrichting. De lidstaten moeten de exploitanten verplichten hiermee rekening te houden bij de uitwerking van een preventiebeleid voor zware ongevallen, de opstelling van een veiligheidsrapport of de opstelling een intern noodplan.

  17. Bij het beraadslagen over de keuze van passende werkwijzen, met inbegrip van de werkwijzen op het vlak van monitoring en controle, moeten de exploitanten rekening houden met de beschikbare informatie betreffende beste praktijken.

  18. Teneinde woongebieden, door het publiek druk bezochte gebieden, en het milieu, met inbegrip van bijzondere natuurgebieden of zeer kwetsbare gebieden, beter te beschermen, is het noodzakelijk dat het beleid inzake ruimtelijke ordening of het beleid op andere relevante domeinen dat van toepassing is in de lidstaten, garandeert dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen dergelijke gebieden en inrichtingen die zulke risico's met zich meebrengen en, indien nodig, voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen ten uitvoer legt, teneinde de risico's voor personen of het milieu op een aanvaardbaar niveau te houden. Bij de besluitvorming moet rekening worden gehouden met voldoende informatie over de risico's en met technisch advies over deze risico's. Teneinde de administratieve lasten, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf, te verminderen moeten procedures en maatregelen zoveel mogelijk worden geïntegreerd met die uit hoofde van andere relevante Uniewetgeving.

  19. Teneinde de toegang tot milieugegevens krachtens het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden („het Verdrag van Aarhus”), dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden(10), te bevorderen, moeten het niveau en de kwaliteit van de informatie voor het publiek worden verbeterd. In het bijzonder moet aan personen die kans lopen te worden getroffen door een zwaar ongeval, voldoende informatie worden verstrekt over de juiste actie die in dat geval moet worden ondernomen. De lidstaten moeten informatie beschikbaar stellen over waar er inlichtingen kunnen worden ingewonnen over de rechten van personen die worden getroffen door een zwaar ongeval. De informatie die aan het publiek wordt verstrekt, moet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd zijn. Niet alleen moet informatie actief worden verstrekt, zonder dat het publiek erom hoeft te vragen, maar de informatie moet ook, zonder uitsluiting van andere vormen van verspreiding, permanent elektronisch beschikbaar worden gesteld en actueel worden gehouden. Tegelijkertijd moeten er passende waarborgen voor de vertrouwelijkheid zijn, onder andere om veiligheidsredenen.

  20. De manier waarop de informatie wordt beheerd moet in overeenstemming zijn met het initiatief van het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (Shared Environmental Information System, SEIS), dat is geïntroduceerd in de mededeling van de Commissie van 1 februari 2008 met als titel „Naar een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS)”. Het moet ook in overeenstemming zijn met Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Infrastructure for Spatial Information in the European Community, Inspire)(11) en haar uitvoeringsregels, die tot doel hebben het delen van ruimtelijke milieu-informatie onder organisaties in de publieke sector mogelijk te maken en de toegang van het publiek tot ruimtelijke informatie in de hele Unie te vergemakkelijken. Informatie moet worden bewaard in een voor het publiek toegankelijke databank op uniaal niveau, die ook het toezicht op en de verslaggeving over de tenuitvoerlegging vergemakkelijkt.

  21. Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus is effectieve participatie van het publiek in de besluitvorming noodzakelijk om het betrokken publiek in staat te stellen meningen en zorgen te uiten die relevant kunnen zijn voor deze besluiten, en de besluitvormer in staat te stellen daarmee rekening te houden, wat de toerekenbaarheid en transparantie van het besluitvormingsproces vergroot en bijdraagt tot het publieke bewustzijn van milieuaangelegenheden en steun voor de genomen besluiten.

  22. Teneinde te waarborgen dat, wanneer zich een zwaar ongeval voordoet, toereikende maatregelen worden genomen, moet de exploitant onverwijld de bevoegde autoriteit op de hoogte stellen en de voor de beoordeling door de autoriteit van de gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu van dat ongeval benodigde gegevens verstrekken.

  23. Lokale autoriteiten hebben belang bij de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen ervan en kunnen een belangrijke rol spelen. De lidstaten dienen hier rekening mee te houden bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

  24. Om de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken en in de toekomst soortgelijke ongevallen te voorkomen, dienen de lidstaten gegevens inzake zware ongevallen op hun grondgebied aan de Commissie te verstrekken, zodat zij de gevaren van zware ongevallen kan analyseren en een informatiesysteem voor de verspreiding van gegevens over, met name, zware ongevallen en de daaruit getrokken lessen kan opzetten. Deze gegevensuitwisseling moet ook betrekking hebben op bijna-ongevallen die de lidstaten technisch bijzonder relevant achten voor de preventie van zware ongevallen en de beperking van de gevolgen daarvan. De lidstaten en de Commissie moeten hun inspanningen opdrijven om te waarborgen dat de informatie in de gegevensuitwisselingssystemen over zware ongevallen volledig is.

  25. De lidstaten moeten de bevoegde autoriteiten aanwijzen die moeten waarborgen dat exploitanten aan hun verplichtingen voldoen. De bevoegde autoriteiten en de Commissie moeten samenwerken bij activiteiten ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging, zoals de ontwikkeling van passende richtsnoeren en de uitwisseling van beste praktijken. Teneinde onnodige administratieve lasten te voorkomen, moeten informatieverplichtingen waar nodig worden geïntegreerd met de informatieverplichtingen uit hoofde van andere relevante Uniewetgeving.

  26. De lidstaten moeten er zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke maatregelen nemen in geval van niet-naleving van deze richtlijn. Teneinde een effectieve tenuitvoerlegging en handhaving te waarborgen, moet er een systeem van inspecties komen, met inbegrip van een programma van routinematige inspecties met regelmatige tussenpozen en niet-routinematige inspecties. Voor zover mogelijk, moeten inspecties worden gecoördineerd met de inspecties uit hoofde van andere Uniewetgeving, met inbegrip van, indien nodig, Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)(12). De lidstaten moeten tevens waarborgen dat er voldoende personen met de vereiste vaardigheden en kwalificaties beschikbaar zijn om deze inspecties doeltreffend uit te voeren. De bevoegde autoriteiten dienen passende ondersteuning te bieden met hulpmiddelen en mechanismen voor de uitwisseling van ervaringen en het consolideren van kennis, ook op uniaal niveau.

  27. Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van bijlagen II tot en met VI, om deze aan te passen aan de technische vooruitgang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad.

  28. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(13).

  29. De lidstaten dienen regels vast te stellen inzake de sancties die van toepassing zijn voor schendingen van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en zij dienen ervoor te zorgen dat deze regels ten uitvoer worden gelegd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  30. Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk een hoog niveau van bescherming waarborgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, door de lidstaten onvoldoende kan worden verwezenlijkt en daarom beter op uniaal niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, als uiteengezet in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

  31. Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(14) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

  32. Richtlijn 96/82/EG moet derhalve worden gewijzigd en vervolgens worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

Deze richtlijn legt regels vast voor de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, en de beperking van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu, teneinde op coherente en doeltreffende wijze een hoog niveau van bescherming binnen de hele Unie te waarborgen.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 3, lid 1.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. militaire inrichtingen, installaties of opslagplaatsen;

  2. gevaren die samenhangen met ioniserende straling afkomstig van stoffen;

  3. het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over binnenwateren of over zee of door de lucht, met inbegrip van laden en lossen en de overbrenging naar een andere vervoerswijze in havens, op kaden of op spoorwegemplacementen, alsmede rechtstreeks aan dit vervoer gerelateerde tijdelijke opslag, buiten de door deze richtlijn bestreken inrichtingen;

  4. het vervoer van gevaarlijke stoffen door pijpleidingen, met inbegrip van de pompstations, buiten inrichtingen die onder deze richtlijn vallen;

  5. de exploitatie, namelijk de exploratie, winning en verwerking, van delfstoffen in mijnen en groeven, ook door middel van boringen;

  6. de offshore exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen;

  7. de offshore ondergrondse gasopslag, met inbegrip van zowel specifieke opslaglocaties als locaties waar eveneens aan exploratie en exploitatie van delfstoffen, met inbegrip van koolwaterstoffen, wordt gedaan;

  8. stortplaatsen voor afval, met inbegrip van ondergrondse opslag van afval.

Niettegenstaande het bepaalde onder e) en h) in de eerste alinea, vallen onshore ondergrondse gasopslag in natuurlijke aardlagen, waterhoudende grondlagen, zoutholtes en niet meer gebruikte mijnen en chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en opslag die samenhangt met die activiteiten, waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, alsook operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of -bekkens, die gevaarlijke stoffen bevatten, onder het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Artikel 3 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1. „inrichting” :
    het volledige door een exploitant beheerde gebied waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in een of meer installaties, met inbegrip van gemeenschappelijke of bijbehorende infrastructuur of activiteiten; inrichtingen zijn ofwel lagedrempelinrichtingen ofwel hogedrempelinrichtingen;
    2. „lagedrempelinrichting” :
    een inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in gelijke of grotere hoeveelheden dan de in kolom 2 van deel 1 of kolom 2 van deel 2 van bijlage I vermelde hoeveelheden, die evenwel niet gelijk zijn aan of hoger liggen dan de in kolom 3 van deel 1 of in kolom 3 van deel 2 van bijlage I vermelde hoeveelheden, in voorkomend geval gebruikmakend van de in aantekening 4 bij bijlage I bedoelde sommatieregel;
    3. „hogedrempelinrichting” :
    een inrichting waar gevaarlijke stoffen in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de in de kolom 3 van deel 1 of in kolom 3 van deel 2 van bijlage I vermelde hoeveelheden aanwezig zijn, in voorkomend geval gebruikmakend van de in aantekening 4 van bijlage I bedoelde sommatieregel;
    4. „naburige inrichting” :
    een inrichting die zich zodanig dicht bij een andere inrichting bevindt dat het risico voor, of de gevolgen van, een zwaar ongeval worden vergroot;
    5. „nieuwe inrichting” :
    1. een inrichting die in bedrijf wordt gesteld of wordt gebouwd op of na 1 juni 2015, of

    2. een bedrijf dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, of een lagedrempelinrichting die op of na 1 juni 2015 een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd, door wijzigingen van haar installaties of activiteiten die leiden tot een wijziging van haar lijst van gevaarlijke stoffen;

    6. „bestaande inrichting” :
    een inrichting die op 31 mei 2015 onder het toepassingsgebied van Richtlijn 96/82/EG valt en vanaf 1 juni 2015 onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt zonder wijziging van haar indeling als lagedrempelinrichting of hogedrempelinrichting;
    7. „andere inrichting” :
    een bedrijf dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt of een lagedrempelinrichting die op of na 1 juni 2015 een hogedrempelinrichting wordt of omgekeerd om andere redenen dan die welke zijn bedoeld in punt 5;
    8. „installatie” :
    een technische eenheid binnen een inrichting en boven- of ondergronds, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, gebruikt, gebezigd of opgeslagen, met inbegrip van alle uitrusting, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, private spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies die nodig zijn voor de werking van die installatie;
    9. „exploitant” :
    iedere natuurlijke of rechtspersoon die een inrichting of installatie exploiteert of die de controle daarover heeft, of aan wie, indien daarin door de nationale wetgeving is voorzien, de economische zeggenschap of beslissingsmacht over het technisch functioneren van de inrichting of installatie is overgedragen;
    10. „gevaarlijke stof” :
    een onder deel 1 van bijlage I vallende of in deel 2 van bijlage I opgenomen stof of mengsel, onder meer onder de vorm van grondstof, product, bijproduct, residu of tussenproduct;
    11. „mengsel” :
    een mengsel of oplossing bestaande uit twee of meer stoffen;
    12. „aanwezigheid van gevaarlijke stoffen” :
    de werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting, of van gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat ze zouden kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen, met inbegrip van opslagactiviteiten, in installaties binnen de inrichting, in hoeveelheden, gelijk aan of groter dan de in deel I of deel 2 van bijlage I vermelde drempelwaarden;
    13. „zwaar ongeval” :
    een gebeurtenis zoals een zware emissie, brand of explosie als gevolg van onbeheerste ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting waarop deze richtlijn van toepassing is, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu, binnen of buiten de inrichting ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn;
    14. „gevaar” :
    de intrinsieke eigenschap van een gevaarlijke stof of van een fysische situatie die potentieel tot schade voor de menselijke gezondheid of het milieu kan leiden;
    15. „risico” :
    de waarschijnlijkheid dat een bepaald effect zich binnen een bepaalde periode of onder bepaalde omstandigheden voordoet;
    16. „opslag” :
    de aanwezigheid van een hoeveelheid gevaarlijke stoffen voor opslag, veilige bewaring of voorraadbewaring;
    17. „het publiek” :
    een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, conform het nationaal recht of de nationale praktijk, hun verenigingen, organisaties of groepen;
    18. „het betrokken publiek” :
    het publiek dat wordt getroffen of waarschijnlijk zal worden getroffen door, of dat een belang heeft bij de besluitvorming inzake een van de aangelegenheden als bedoeld in artikel 15, lid 1; voor de toepassing van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en die aan de toepasselijke voorwaarden volgens het nationaal recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn;
    19. „inspectie” :
    alle door of namens de bevoegde autoriteit ondernomen acties, met inbegrip van bezoeken ter plaatse, controles van de interne maatregelen, systemen en rapporten en vervolgdocumenten, en alle noodzakelijke follow-up, om de naleving van de voorschriften van deze richtlijn door inrichtingen te controleren en te bevorderen.

Artikel 4 Beoordeling van de gevaren van zware ongevallen voor een bepaalde gevaarlijke stof

1.

De Commissie beoordeelt, in voorkomend geval of in ieder geval op basis van een kennisgeving door een lidstaat in overeenstemming met lid 2, of het in de praktijk onmogelijk is dat een onder deel 1 van bijlage I vallende of in deel 2 van bijlage I opgenomen bepaalde gevaarlijke stof het vrijkomen van materie of energie kan veroorzaken waardoor een zwaar ongeval kan ontstaan, en dit zowel in normale als abnormale omstandigheden die redelijkerwijs te voorzien zijn. Die beoordeling houdt rekening met de in lid 3 bedoelde informatie en is gebaseerd op een of meerdere van de volgende kenmerken:

  1. de fysische vorm van de gevaarlijke stof bij normale proces- of behandelingscondities of ingeval van een onvoorziene vrijzetting;

  2. de intrinsieke eigenschappen van de gevaarlijke stof, met name met betrekking tot het dispersiegedrag bij een scenario van een zwaar ongeval, zoals de molecuulmassa en de verzadigde dampspanning;

  3. de maximumconcentratie van de stoffen ingeval van mengsels.

Voor de toepassing van de eerste alinea zou er waar nodig eveneens rekening moeten worden gehouden met de omhulling en algemene verpakkingswijze van de gevaarlijke stof, met name wanneer dit wordt behandeld in specifieke Uniewetgeving.

2.

Wanneer een lidstaat van mening is dat een gevaarlijke stof geen gevaar voor een zwaar ongeval oplevert overeenkomstig lid 1, stelt hij de Commissie hiervan in kennis en doet hij haar een motivering ter ondersteuning toekomen, met inbegrip van de in lid 3 bedoelde informatie.

3.

Voor de toepassing van de leden 1 en 2, omvat de informatie die nodig is voor de beoordeling van de gevaarlijke eigenschappen voor de gezondheid, op fysisch gebied en voor het milieu van de gevaarlijke stof of het gevaarlijk mengsel in kwestie:

  1. een omvattende lijst van eigenschappen die noodzakelijk zijn om te beoordelen of een gevaarlijke stof het vermogen heeft om fysische schade, schade aan de gezondheid of milieuschade te veroorzaken;

  2. fysische en chemische eigenschappen (zoals molecuulmassa, verzadigde dampspanning, inherente toxiciteit, kookpunt, reactiviteit, viscositeit, oplosbaarheid en andere relevante eigenschappen);

  3. gevaarlijke eigenschappen voor de gezondheid en op fysisch gebied (zoals reactiviteit, ontvlambaarheid, toxiciteit samen met bijkomende factoren zoals de inwerking op het organisme, de ratio letsels/dodelijke ongevallen, en langetermijneffecten, en andere relevante eigenschappen);

  4. gevaarlijke eigenschappen voor het milieu (zoals ecotoxiciteit, persistentie, bioaccumulatie, potentieel voor verspreiding over lange afstanden door het milieu, en andere relevante eigenschappen);

  5. indien beschikbaar, de uniale klasse-indeling van de stof of het mengsel;

  6. informatie over stofspecifieke behandelingsomstandigheden (zoals temperatuur, druk en andere relevante omstandigheden) waaronder de gevaarlijke stof is opgeslagen, wordt gebruikt en/of aanwezig kan zijn in geval van te voorziene bijzondere werkzaamheden of een ongeval zoals brand.

4.

Na de in lid 1 bedoelde beoordeling dient de Commissie, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en de Raad om de gevaarlijke stof in kwestie uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Artikel 5 Algemene verplichtingen van de exploitant

Artikel 6 Bevoegde autoriteit

Artikel 7 Kennisgeving

Artikel 8 Preventiebeleid voor zware ongevallen

Artikel 9 Domino-effecten

Artikel 10 Veiligheidsrapport

Artikel 11 Wijziging van een installatie, een inrichting of een opslagplaats

Artikel 12 Noodplannen

Artikel 13 Ruimtelijke ordening

Artikel 14 Informatie voor het publiek

Artikel 15 Publieke raadpleging en participatie in de besluitvorming

Artikel 16 Door de exploitant na een zwaar ongeval te verstrekken informatie en te nemen stappen

Artikel 17 Door de bevoegde autoriteit te ondernemen stappen na een zwaar ongeval

Artikel 18 Door de lidstaten na een zwaar ongeval te verstrekken informatie

Artikel 19 Exploitatieverbod

Artikel 20 Inspecties

Artikel 21 Informatiesysteem en gegevensuitwisselingen

Artikel 22 Toegang tot informatie en vertrouwelijkheid

Artikel 23 Toegang tot de rechter

Artikel 24 Richtsnoeren

Artikel 25 Wijziging van de bijlagen

Artikel 26 Uitoefening van de delegatie

Artikel 27 Comitéprocedure

Artikel 28 Sancties

Artikel 29 Rapportage en herziening

Artikel 30 Wijziging van Richtlijn 96/82/EG

Artikel 31 Omzetting

Artikel 32 Intrekking

Artikel 33 Inwerkingtreding

Artikel 34 Adressaten

LIJST VAN BIJLAGEN

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII