Home

Verordening (EG) nr. 124/2009 van de Commissie van 10 februari 2009 tot vaststelling van maximumgehalten voor coccidiostatica en histomonostatica in levensmiddelen als gevolg van niet te voorkomen versleping van die stoffen naar niet-doeldiervoeders (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EG) nr. 124/2009 van de Commissie van 10 februari 2009 tot vaststelling van maximumgehalten voor coccidiostatica en histomonostatica in levensmiddelen als gevolg van niet te voorkomen versleping van die stoffen naar niet-doeldiervoeders (Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen(1), en met name op artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Coccidiostatica en histomonostatica zijn stoffen die bedoeld zijn om protozoa te doden of in hun groei te remmen en kunnen onder andere voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding worden toegelaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding(2). In de vergunningen voor coccidiostatica en histomonostatica als toevoegingsmiddel voor diervoeding worden specifieke gebruiksvoorwaarden vastgelegd, zoals de doeldiersoorten of -categorieën waarvoor de toevoegingsmiddelen bestemd zijn.

  2. Het komt voor dat exploitanten van diervoederbedrijven in een en dezelfde inrichting tal van verschillende diervoeders produceren, waarbij diverse producten na elkaar op dezelfde productielijn moeten worden bereid. Daarbij is het soms onvermijdelijk dat er sporen van een product op de productielijn achterblijven op het moment dat met de productie van een ander diervoeder wordt begonnen. Deze overdracht van de ene productiecharge naar de andere wordt „versleping” of „kruisverontreiniging” genoemd en kan bijvoorbeeld voorkomen bij het gebruik van coccidiostatica of histomonostatica als toegelaten toevoegingsmiddelen. Dit kan tot gevolg hebben dat er technisch niet te voorkomen sporen van die stoffen terechtkomen in het daarna geproduceerde „niet-doeldiervoeder”, dat wil zeggen een diervoeder waarvoor het gebruik van coccidiostatica of histomonostatica niet toegestaan is, zoals voeder voor diersoorten of -categorieën die niet in de vergunning voor het toevoegingsmiddel worden genoemd. Deze niet te voorkomen kruisverontreiniging kan in alle stadia van de productie en verwerking van diervoeders optreden, maar ook tijdens de opslag en het vervoer daarvan.

  3. Om te vermijden dat de lidstaten nationale voorschriften vaststellen voor niet te voorkomen versleping van toegelaten coccidiostatica of histomonostatica naar niet-doeldiervoeders en de daaruit voortvloeiende aanwezigheid van die stoffen in levensmiddelen, waardoor het functioneren van de interne markt zou worden belemmerd, moeten er voor dit probleem geharmoniseerde communautaire voorschriften worden vastgesteld.

  4. Niet te voorkomen versleping van werkzame stoffen van toegelaten coccidiostatica en histomonostatica naar niet-doeldiervoeders wordt beschouwd als een geval van ongewenste stoffen in diervoeding in de zin van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad(3) en mag geen gevaar inhouden voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of voor het milieu. Daarom worden er voor die stoffen maximumgehalten in diervoeding vastgesteld bij Richtlijn 2009/8/EG van de Commissie(4) tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.

  5. Niet te voorkomen versleping van coccidiostatica en histomonostatica naar niet-doeldiervoeders, ook indien lager dan de krachtens Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumwaarden, kan ertoe leiden dat residuen van die stoffen terechtkomen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Daarom moeten er ter bescherming van de volksgezondheid, voor zover er voor het betrokken levensmiddel nog geen maximumresidugehalte (MRL) is vastgesteld in het kader van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong(5) of in het kader van Verordening (EG) nr. 1831/2003, maximale toleranties voor de aanwezigheid van werkzame stoffen van coccidiostatica en histomonostatica in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, afkomstig uit het desbetreffende niet-doeldiervoeder, worden vastgesteld in het kader van Verordening (EEG) nr. 315/93 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen.

  6. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft op verzoek van de Commissie een aantal adviezen(6) uitgebracht over de risico’s voor de diergezondheid en de volksgezondheid als gevolg van niet te voorkomen versleping van als toevoegingsmiddel toegelaten coccidiostatica en histomonostatica naar niet-doeldiervoeders. Daarbij is de EFSA voor elk als toevoegingsmiddel toegelaten coccidiostaticum en histomonostaticum uitgegaan van een hypothetische versleping van 2 %, 5 % en 10 % uit diervoeders met de hoogste toegestane dosis coccidiostaticum of histomonostaticum naar het daarna geproduceerde niet-doeldiervoeder.

  7. Uit de conclusies van de verschillende wetenschappelijke adviezen blijkt dat de EFSA over het algemeen van oordeel is dat de aanwezigheid van de als toevoegingsmiddel toegelaten coccidiostatica en histomonostatica in niet-doeldiervoeders in gehalten die het gevolg zijn van niet te voorkomen versleping, gelet op alle preventiemaatregelen, waarschijnlijk geen nadelige gevolgen voor de diergezondheid zal hebben en dat het gezondheidsrisico voor de consument als gevolg van de inname van residuen van die stoffen uit producten van dieren die door versleping verontreinigd voeder hebben gegeten, te verwaarlozen is.

  8. Gezien de adviezen van de EFSA en gelet op het feit dat er in de lidstaten ten aanzien van niet te voorkomen versleping momenteel uiteenlopende benaderingen worden gevolgd, wordt voorgesteld maximumgehalten voor levensmiddelen vast te stellen zoals aangegeven in de bijlage, om de goede werking van de interne markt te waarborgen en de volksgezondheid te beschermen. De bepalingen in de bijlage moeten uiterlijk op 1 juli 2011 worden getoetst aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

  9. De in de bijlage opgenomen maximumgehalten moeten steeds worden aangepast aan wijzigingen in de MRL’s voor het betrokken levensmiddel in het kader van Verordening (EEG) nr. 2377/90 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong of in het kader van Verordening (EG) nr. 1831/2003. Aangezien er enige tijd kan verstrijken tussen die wijzigingen en de daaruit voortvloeiende aanpassing van de maximumgehalten in de bijlage, moet deze verordening de maximumresidugehalten voor coccidiostatica en histomonostatica die in het kader van Verordening (EEG) nr. 2377/90 of Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn vastgesteld, onverlet laten.

  10. Daar niet te voorkomen versleping van coccidiostatica en histomonostatica naar niet-doeldiervoeders ertoe kan leiden dat die stoffen als verontreiniging in afgeleide levensmiddelen terechtkomen, moet dit probleem op alomvattende en geïntegreerde wijze worden aangepakt door deze verordening en Richtlijn 2009/8/EG tot vaststelling van maximumwaarden voor niet te voorkomen versleping van coccidiostatica en histomonostatica naar niet-doeldiervoeders tegelijkertijd vast te stellen en vanaf dezelfde datum toe te passen.

  11. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

De in de bijlage vermelde levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij één of meer van de in de bijlage vermelde verontreinigingen bevatten in een gehalte dat het daarbij vermelde maximumgehalte overschrijdt.

Indien een significant residu wordt aangetroffen in een gehalte dat lager is dan het in de bijlage vermelde maximumgehalte, is het passend dat de bevoegde autoriteit onderzoek uitvoert om te bevestigen dat de aanwezigheid van dat residu een gevolg is van niet te voorkomen versleping naar het diervoeder en niet van illegale toediening van het coccidiostaticum of histomonostaticum.

Levensmiddelen die voldoen aan de in de bijlage vastgestelde maximumgehalten, worden niet gemengd met levensmiddelen waarin deze maximumgehalten worden overschreden.

2.

Bij toepassing van de in de bijlage vermelde maximumgehalten op gedroogde, verdunde, verwerkte of uit verschillende ingrediënten bestaande producten, wordt rekening gehouden met de door het drogen, verdunnen of verwerken teweeggebrachte verandering in de concentratie van de verontreiniging en met het relatieve aandeel van de ingrediënten in het product.

3.

De in de bijlage vastgestelde maximumgehalten laten de in Verordening (EEG) nr. 2377/90 vastgestelde bepalingen en MRL’s en de krachtens Verordening (EG) nr. 1831/2003 vastgestelde MRL’s onverlet.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2009.

Voor de Commissie

Androulla Vassiliou

Lid van de Commissie

BIJLAGE

Maximumgehalten in levensmiddelen

Stof

Levensmiddelen

Maximumgehalte in μg/kg (ppb) vers gewicht

Lasalocide-natrium

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan pluimvee:

melk

1

lever en nieren

50

andere levensmiddelen

5

Narasin

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen:

eieren

2

melk

1

lever

50

andere levensmiddelen

5

Salinomycine-natrium

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen en mestkonijnen:

eieren

3

lever

5

andere levensmiddelen

2

Monensin-natrium

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen, kalkoenen en runderen (met inbegrip van melkkoeien):

lever

8

andere levensmiddelen

2

Semduramicine

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen

2

Maduramicine

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen en kalkoenen

2

Robenidine

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen, kalkoenen, mestkonijnen en fokkonijnen:

eieren

25

lever, nieren, huid en vet

50

andere levensmiddelen

5

Decoquinaat

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen, runderen en schapen met uitzondering van melkvee

20

Halofuginone

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen, kalkoenen en runderen met uitzondering van melkkoeien:

eieren

6

lever en nieren

30

melk

1

andere levensmiddelen

3

Nicarbazine

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen:

eieren

100

melk

5

lever en nieren

100

andere levensmiddelen

25

Diclazuril

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong, van andere dieren dan mestkippen, mestkalkoenen, mestkonijnen, fokkonijnen, herkauwers en varkens:

eieren

2

lever en nieren

40

andere levensmiddelen

5