Home

Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Overeenkomstig artikel 174, lid 2, van het Verdrag dient de Gemeenschap in haar milieubeleid te streven naar een hoog niveau van bescherming.

  2. De Gemeenschap is verontrust over het toenemende aantal milieudelicten en de gevolgen ervan, die steeds vaker de grenzen overschrijden van de staten waar de delicten worden gepleegd. Zulke delicten vormen een bedreiging voor het milieu en derhalve moet er op passende wijze tegen worden opgetreden.

  3. De ervaring heeft aangetoond dat de bestaande sanctiesystemen ontoereikend zijn om een volledige naleving van de milieubeschermingswetgeving te garanderen. Deze naleving kan en moet worden aangescherpt door de beschikbaarheid van strafrechtelijke sancties die een sociale afkeuring uitdrukken die kwalitatief verschilt van het effect van administratieve sancties of van een compensatieregeling naar burgerlijk recht.

  4. Gemeenschappelijke regels inzake strafrechtelijke delicten maken de toepassing van doeltreffende onderzoekmethoden en ondersteuning binnen en tussen lidstaten mogelijk.

  5. Om te komen tot een doeltreffende bescherming van het milieu is er met name behoefte aan meer afschrikkende sancties voor activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu, die veelal aanzienlijke schade veroorzaken of kunnen veroorzaken aan de lucht, met inbegrip van de stratosfeer, de grond, het water en dieren of planten, met inbegrip van de instandhouding van soorten.

  6. Niet-naleving van een wettelijke verplichting om handelend op te treden kan hetzelfde effect hebben als een actieve handeling en derhalve dienen daarop ook dezelfde sancties van toepassing te zijn.

  7. Bedoelde gedragingen dienen bijgevolg in heel de Gemeenschap als strafrechtelijke delicten te worden aangemerkt als zij opzettelijk dan wel uit grove nalatigheid worden begaan.

  8. De in de bijlagen bij deze richtlijn genoemde wetgeving bevat bepalingen die gekoppeld moeten zijn aan strafrechtelijke maatregelen om te bewerkstelligen dat de regels inzake milieubescherming ten volle doeltreffend zijn.

  9. De verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn hebben alleen betrekking op de wetgevingsbepalingen in de bijlagen bij deze richtlijn die inhouden dat de lidstaten bij de uitvoering van die wetgeving in verbodsmaatregelen voorzien.

  10. Deze richtlijn verplicht de lidstaten in hun nationale wetgeving strafrechtelijke sancties voor ernstige overtredingen van bepalingen in het Gemeenschapsrecht inzake milieubescherming op te nemen. Zij schept geen verplichtingen met betrekking tot de toepassing van deze sancties, of enig ander beschikbaar rechtshandhavingsinstrument in individuele gevallen.

  11. Deze richtlijn laat andere aansprakelijkheidssystemen voor milieuschade krachtens het Gemeenschapsrecht of het nationale recht onverlet.

  12. Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumregels, staat het de lidstaten vrij strengere maatregelen vast te stellen of te handhaven met het oog op de doeltreffende strafrechtelijke bescherming van het milieu. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met het Verdrag.

  13. De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over de uitvoering van deze richtlijn, teneinde haar in staat te stellen het effect van deze richtlijn te beoordelen.

  14. Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het garanderen van een doeltreffender bescherming van het milieu, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

  15. Wanneer toekomstige wetgeving inzake milieukwesties wordt aangenomen, moet daarin, waar passend, worden gespecificeerd dat deze richtlijn van toepassing is. Indien nodig dient artikel 3 te worden gewijzigd.

  16. Deze richtlijn is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

Deze richtlijn stelt maatregelen vast op strafrechtelijk gebied teneinde het milieu doeltreffender te beschermen.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „wederrechtelijk”:

    1. in strijd met de wetgeving, aangenomen overeenkomstig het EG-Verdrag, en opgesomd in bijlage A, of

    2. met betrekking tot activiteiten die onder het Euratom-Verdrag vallen, in strijd met de wetgeving, aangenomen overeenkomstig het Euratom-Verdrag, en opgesomd in bijlage B, of

    3. in strijd met een wettelijke bepaling, een bestuursrechtelijk voorschrift van een lidstaat of een besluit van een ter zake bevoegd orgaan van een lidstaat ter uitvoering van het onder i) of ii) bedoelde Gemeenschapsrecht;

  2. „beschermde in het wild bedoelde dier- en plantensoorten”:

    1. met betrekking tot artikel 3, letter f), de soorten die vermeld worden in:

      • bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(3)

      • bijlage I bij Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(4), waarnaar ook in artikel 4, lid 2, van deze richtlijn wordt verwezen;

    2. met betrekking tot artikel 3, letter g), de soorten die vermeld worden in de bijlagen A of B bij Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer(5);

  3. „beschermde habitat”: een habitat van een soort waarvoor een gebied als speciale beschermingszone is ingedeeld overeenkomstig artikel 4, lid 1 of lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG, en elke natuurlijke habitat of habitat van een soort waarvoor een gebied als speciale beschermingszone is aangemerkt overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG;

  4. „rechtspersoon”: iedere juridische entiteit die deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten of overheidslichamen in de uitoefening van het overheidsgezag en van publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 3 Delicten

De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende handelingen strafbaar worden gesteld als zij wederrechtelijk en opzettelijk of ten minste uit grove nalatigheid worden begaan:

  1. het lozen, uitstoten of anderszins brengen van een hoeveelheid materie of ioniserende straling in de lucht, de grond of het water, waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

  2. het inzamelen, vervoeren, hergebruiken of verwijderen van afvalstoffen, waaronder het bedrijfstoezicht op deze procedures en de nazorg voor verwijderingslocaties, met inbegrip van de handelingen die door handelaren of makelaars worden verricht (afvalbeheer), waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

  3. het overbrengen van afvalstoffen, wanneer dit valt binnen het toepassingsgebied van artikel 2, punt 35, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen(6), en wordt uitgevoerd in niet verwaarloosbare hoeveelheden, ongeacht of de overbrenging tot stand komt door één enkele dan wel door meerdere, kennelijk met elkaar in verband staande transporten;

  4. het exploiteren van een bedrijf waar een gevaarlijke activiteit wordt verricht of waar gevaarlijke stoffen of preparaten worden opgeslagen of gebruikt, waardoor buiten die inrichting de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

  5. het produceren, bewerken, hanteren, gebruiken, voorhanden hebben, opslaan, vervoeren, in- en uitvoeren en verwijderen van kernmateriaal of andere gevaarlijke radioactieve stoffen, waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt;

  6. het doden, vernietigen, bezitten of vangen van specimens van beschermde in het wild levende dier- of plantensoorten, tenzij in gevallen waar de handeling een verwaarloosbare hoeveelheid van deze specimens betreft, en een te verwaarlozen invloed heeft op de instandhouding van de soort;

  7. het verhandelen van specimens van beschermde in het wild levende dier- of plantensoorten of delen of afgeleide producten daarvan, tenzij in gevallen waar de handeling betrekking heeft op een verwaarloosbare hoeveelheid van deze specimens en een te verwaarlozen invloed heeft op de instandhouding van de soort;

  8. elke gedraging die aanzienlijke schade toebrengt aan een beschermde habitat;

  9. het produceren, invoeren, uitvoeren, afzetten op de markt of gebruiken van ozonafbrekende stoffen.

Artikel 4 Uitlokking en medeplichtigheid

De lidstaten zorgen ervoor dat uitlokking van en medeplichtigheid aan de in artikel 3 bedoelde opzettelijke handelingen strafbaar worden gesteld als een strafrechtelijk delict.

Artikel 5 Sancties

Artikel 6 Aansprakelijkheid van rechtspersonen

Artikel 7 Sancties tegen rechtspersonen

Artikel 8 Omzetting

Artikel 9 Inwerkingtreding

Artikel 10 Adressaten

BIJLAGE A

BIJLAGE B