Home

Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen(3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

  2. Iedere regeling op het gebied van het afvalbeheer moet als voornaamste doelstelling hebben de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen.

  3. Het is ter wille van een doeltreffender afvalbeheer in de Gemeenschap noodzakelijk de terminologie te harmoniseren en over een vaste definitie van afvalstoffen te beschikken.

  4. Een doeltreffende en samenhangende regeling inzake verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen zou, onder voorbehoud van bepaalde uitzonderingen, moeten worden toegepast op roerende goederen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

  5. Het is van belang de nuttige toepassing van afvalstoffen en het gebruik van door nuttige toepassing verkregen materialen te bevorderen teneinde de natuurlijke hulpbronnen te beschermen. Het kan nodig zijn specifieke voorschriften vast te stellen voor afvalstoffen die opnieuw kunnen worden gebruikt.

  6. De lidstaten moeten ter wille van een hoog niveau van milieubescherming niet alleen op verantwoorde wijze stappen nemen om te waarborgen dat afvalstoffen worden verwijderd en nuttig worden toegepast, doch moeten daarnaast ook maatregelen treffen om het ontstaan van afvalstoffen te beperken, met name door schone technologieën en recycleerbare en opnieuw te gebruiken producten te bevorderen, rekening houdend met de bestaande of potentiële marktmogelijkheden voor afvalstoffen die nuttig zijn toegepast.

  7. Bovendien kan een dispariteit tussen de wetgevingen van de lidstaten op het gebied van de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen nadelig zijn voor de kwaliteit van het milieu en de goede werking van de interne markt.

  8. De Gemeenschap als geheel moet op het gebied van afvalverwijdering zelfverzorgend worden en het is wenselijk dat de lidstaten afzonderlijk daarnaar streven.

  9. In de lidstaten dienen plannen voor het beheer van afvalstoffen te worden opgesteld om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  10. Het vervoer van afvalstoffen moet worden ingeperkt en de lidstaten mogen daartoe in het kader van hun beheersplannen de nodige maatregelen nemen.

  11. Ter wille van een hoog beschermingsniveau en een doeltreffend toezicht moet worden voorzien in een vergunnings- en controlestelsel voor ondernemingen die zich bezighouden met de verwijdering en nuttige toepassing van afvalstoffen.

  12. Bepaalde inrichtingen die hun afval zelf behandelen of die voor een nuttige toepassing van afvalstoffen zorgen, kunnen onder bepaalde voorwaarden en vooropgesteld dat zij de milieubeschermingsvoorschriften in acht nemen, van de vereiste vergunning worden vrijgesteld. Die inrichtingen dienen geregistreerd te worden.

  13. Ook andere ondernemingen die met afvalstoffen te maken hebben, zoals ophalers, vervoerders of makelaars, moeten aan een vergunnings- of registratieplicht en aan een passende controle worden onderworpen, teneinde de afvalstoffen vanaf hun ontstaan tot aan hun definitieve verwijdering onder toezicht te houden.

  14. Het deel van de kosten dat niet door de nuttige toepassing van afvalstoffen wordt gedekt, moet worden gedragen overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt.

  15. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).

  16. Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „afvalstof”: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  2. „producent”: elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht („eerste producent”) en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

  3. „houder”: de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft;

  4. „beheer”: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting;

  5. „verwijdering”: alle in bijlage II A bedoelde handelingen;

  6. „nuttige toepassing”: alle in bijlage II B bedoelde handelingen;

  7. „inzameling”: het ophalen, sorteren en/of vermengen van afvalstoffen teneinde deze te vervoeren.

2.

Voor de toepassing van lid 1, onder a), stelt de Commissie volgens de in artikel 18, lid 3, bedoelde procedure een lijst op van de afvalstoffen die tot de categorieën van bijlage I behoren. Deze lijst wordt periodiek opnieuw bezien en zo nodig volgens dezelfde procedure gewijzigd.

Artikel 2

1.

Buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen de volgende stoffen:

  1. gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;

  2. wanneer zij reeds onder andere voorschriften vallen:

    1. radioactieve afvalstoffen;

    2. afvalstoffen die ontstaan bij de opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven;

    3. kadavers en de volgende landbouwafvalstoffen: fecaliën en andere natuurlijke en niet-gevaarlijke stoffen die in de landbouw worden gebruikt;

    4. afvalwater, met uitzondering van afvalstoffen in vloeibare toestand;

    5. afgedankte explosieven.

2.

Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in bijzondere richtlijnen worden vastgesteld.

Artikel 3

1.

De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van:

  1. in de eerste plaats de preventie of de vermindering van de productie en de schadelijkheid van afvalstoffen, met name door:

    1. de ontwikkeling van schone technologieën die zuiniger gebruikmaken van de natuurlijke hulpbronnen;

    2. de technische ontwikkeling en het op de markt brengen van producten die zodanig zijn ontworpen dat fabricage, gebruik en verwijdering niet of zo weinig mogelijk bijdragen tot een toename van de hoeveelheid en de mate van schadelijkheid van de afvalstoffen en tot het gevaar van verontreiniging;

    3. de ontwikkeling van adequate technieken voor de definitieve verwijdering van gevaarlijke stoffen in afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing;

  2. in de tweede plaats:

    1. de nuttige toepassing van de afvalstoffen door recycling, hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen, of

    2. het gebruik van afvalstoffen als energiebron.

2.

Behoudens indien de bepalingen van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(6) van toepassing zijn, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de maatregelen die ter verwezenlijking van de doelstellingen van lid 1 worden overwogen. De Commissie stelt de andere lidstaten en het in artikel 18, lid 1, bedoelde comité in kennis van deze maatregelen.

Artikel 4

1.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en met name:

  1. zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;

  2. zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken;

  3. zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.

2.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

BIJLAGE ICATEGORIEËN AFVALSTOFFEN

BIJLAGE II AVERWIJDERINGSHANDELINGEN

BIJLAGE II BNUTTIGE TOEPASSING

BIJLAGE III

BIJLAGE IVCONCORDANTIETABEL