Home

Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen

Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen(1), en met name op artikel 8, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EEG) nr. 3615/92 van de Commissie van 15 december 1992 betreffende de vaststelling van de hoeveelheden landbouwproducten die bij de berekening van de restituties bij uitvoer van in Verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad bedoelde goederen in aanmerking dienen te worden genomen(2), Verordening (EG) nr. 3223/93 van de Commissie van 25 november 1993 betreffende statistische gegevens inzake de restituties die bij de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van onder Verordening (EEG) nr. 3035/80 van de Raad vallende goederen worden betaald(3), en Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen(4), hebben alle drie betrekking op de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen. De meeste van die verordeningen zijn herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Al die verordeningen moeten worden gewijzigd, en ter wille van de duidelijkheid, eenvoud en administratieve efficiëntie dienen zij door één enkele verordening te worden vervangen.

  2. De Verordeningen (EEG) nr. 2771/75(5) en (EG) nr. 1255/1999(6), 1260/2001(7), 1784/2003(8) en 1785/2003(9) van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren eieren, melk en zuivelproducten, suiker, granen en rijst bepalen dat, voorzover dit nodig is om de uitvoer van de desbetreffende landbouwproducten in de vorm van niet in bijlage I van het Verdrag vermelde goederen mogelijk te maken op basis van de noteringen of de prijzen van eerstgenoemde producten op de wereldmarkt, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen van de Gemeenschap kan worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. De toekenning van restituties voor alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, dienen aan gemeenschappelijke regels te worden onderworpen.

  3. Uitvoerrestituties moeten worden betaald voor goederen die worden verkregen hetzij rechtstreeks uit basisproducten, hetzij uit door de verwerking daarvan verkregen producten, hetzij uit met één van deze categorieën gelijkgestelde producten. De methode ter bepaling van het bedrag van de uitvoerrestitutie moet in elk van die gevallen worden vastgesteld.

  4. Goederen van herkomst uit derde landen die zijn verwerkt in goederen die worden uitgevoerd na eerst in de Gemeenschap in het vrije verkeer te zijn geweest, moeten van deze restituties worden uitgesloten, teneinde een juiste toepassing van de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der markten betreffende de toekenning van uitvoerrestituties te waarborgen.

  5. Bij Verordening (EG) nr. 800/1999(10) van de Commissie zijn gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten vastgesteld. Bepaald moet echter worden hoe die regeling in de sector van goederen die niet onder bijlage I vallen, moet worden toegepast.

  6. De naleving van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap impliceert dat de restituties die worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, niet hoger mogen zijn dan de restituties die voor die producten zouden moeten worden betaald wanneer zij als zodanig worden uitgevoerd. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de restitutievoeten en bij de opstelling van de regels voor de gelijkstelling.

  7. Verordening (EEG) nr. 2825/93 van de Commissie van 15 oktober 1993 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de vaststelling en de toekenning van aangepaste restituties voor in de vorm van bepaalde alcoholhoudende dranken uitgevoerde granen betreft(11), bepaalt dat de uitvoerrestitutievoet die is welke geldt op de dag waarop de granen onder controle worden geplaatst voor de bereiding van alcoholhoudende dranken. De plaatsing van granen onder douanecontrole voor de bereiding van de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 bedoelde alcoholhoudende dranken moet derhalve voor de toekenning van uitvoerrestitutie gelijkwaardig aan uitvoer worden geacht.

  8. Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig dan andere producten te zijn voor de prijs van de landbouwproducten die voor de bereiding ervan worden gebruikt. In protocol 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald, dat de noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de bereiding van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken.

  9. Aardappelzetmeel moet voor de vaststelling van de uitvoerrestituties met maïszetmeel worden gelijkgesteld. De mogelijkheid moet evenwel bestaan voor aardappelzetmeel een specifieke restitutievoet vast te stellen in marktsituaties waarin de prijs voor dat zetmeel aanzienlijk lager is dan de prijs van maïszetmeel.

  10. Om voor een restitutie in aanmerking te komen, moeten de gebruikte landbouwproducten en vooral de uit die producten verkregen goederen worden uitgevoerd. Uitzonderingen op deze regel moeten beperkt worden uitgelegd. Tijdens de vervaardiging van de goederen kunnen de fabrikanten echter verliezen van grondstoffen lijden waarvoor niettemin communautaire prijzen zijn betaald, terwijl de verliezen van buiten de Gemeenschap gevestigde fabrikanten beperkt blijven tot de wereldmarktprijzen. Bovendien worden tijdens de vervaardiging van bepaalde goederen bijproducten verkregen die in waarde duidelijk verschillen van de hoofdproducten. In sommige gevallen kunnen deze bijproducten alleen als veevoer worden gebruikt. Derhalve moeten voor het bepalen van het begrip hoeveelheid producten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk is gebruikt, gemeenschappelijke regels worden vastgesteld.

  11. Tal van goederen die door een bepaalde onderneming in welomschreven technische omstandigheden worden geproduceerd en die constante kenmerken en een constante hoedanigheid bezitten, worden regelmatig uitgevoerd. Teneinde het verzwaren van de uitvoerformaliteiten te vermijden, is het nodig voor de betrokken goederen de instelling van een vereenvoudigde procedure te bevorderen, die berust op de mededeling door de fabrikant aan de bevoegde instanties van de gegevens betreffende de fabricagevoorwaarden van genoemde goederen die deze instanties nodig achten. Indien de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt, bij de bevoegde instanties worden geregistreerd, is het dienstig te voorzien in een jaarlijkse bevestiging van deze registratie, teneinde de risico's te verminderen die resulteren uit niet-mededeling van een wijziging van deze hoeveelheden.

  12. Vele landbouwproducten zijn aan natuurlijke en seizoenschommelingen onderhevig, waardoor de samenstelling uit landbouwproducten van uitgevoerde goederen kan variëren. Het restitutiebedrag moet derhalve worden bepaald naar gelang van de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt. Wat bepaalde goederen van eenvoudige en betrekkelijk constante samenstelling betreft, dient dit bedrag echter met het oog op een vereenvoudiging van de administratie te worden bepaald op basis van forfaitair vastgestelde hoeveelheden landbouwproducten.

  13. Bij de vaststelling van de restitutievoet voor basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten moet rekening worden gehouden met restituties bij de productie, steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die overeenkomstig de verordening inzake de gemeenschappelijke ordening van de markt voor het betrokken product van toepassing zijn.

  14. Sommige goederen die vergelijkbare kenmerken hebben, kunnen door middel van diverse technieken uit verschillende basismaterialen verkregen zijn. De exporteurs moeten worden verplicht de aard van de basismaterialen te specificeren en bepaalde aangiften te doen met betrekking tot het fabricageproces indien dergelijke informatie nodig is om het recht op restitutie vast te stellen of de juiste restitutievoet te bepalen die moet worden toegepast.

  15. Het is dienstig bij de berekening van de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten rekening te houden met het droge-stofgehalte in het geval van zetmeel en bepaalde glucose- en maltodextrinestropen.

  16. Wanneer de situatie op de wereldmarkt, de specifieke eisen van bepaalde markten of internationale handelsovereenkomsten dit noodzakelijk maken, moet de mogelijkheid bestaan de restitutie voor bepaalde goederen te differentiëren naar gelang van de bestemming.

  17. Het beheer van de restitutiebedragen die in de loop van een begrotingsjaar kunnen worden toegekend voor de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen, kan ertoe leiden dat er op basis van de verwachte ontwikkeling van de marktsituatie in de Gemeenschap en in de wereld verschillende restitutievoeten voor de uitvoer moeten worden vastgesteld met of zonder vaststelling vooraf van de restitutievoet.

  18. Het bedrag aan restituties dat in een begrotingsjaar kan worden toegekend, is ingevolge de internationale verbintenissen van de Gemeenschap beperkt. Het moet mogelijk worden gemaakt niet onder bijlage I van het Verdrag vallende goederen uit te voeren onder voorwaarden die vooraf bekend zijn. Met name moet het mogelijk zijn de garantie te verkrijgen dat deze uitvoer in aanmerking komt voor een restitutie die in overeenstemming is met de verplichtingen van de Gemeenschap. Wanneer dit niet meer het geval kan zijn, moeten de uitvoerders daarvan voldoende tijdig vooraf in kennis worden gesteld. De afgifte van restitutiecertificaten maakt het mogelijk de restitutieaanvragen te volgen en de houders te garanderen dat zij een restitutie zullen kunnen ontvangen tot het bedrag waarvoor het certificaat wordt afgegeven, mits zij voldoen aan de andere in communautaire voorschriften vastgestelde voorwaarden voor de toekenning van restituties. Beheersmaatregelen moeten worden vastgesteld voor het systeem van restitutiecertificaten. Met name moet in een verlagingscoëfficiënt worden voorzien die moet worden toegepast wanneer de aanvragen om restitutiecertificaten de beschikbare bedragen overschrijden. In bepaalde omstandigheden moet worden voorzien in de schorsing van de afgifte van restitutiecertificaten.

  19. Restitutiecertificaten dienen ertoe, de naleving van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap te waarborgen. Zij maken het ook mogelijk van tevoren de restitutie te bepalen die kan worden toegekend voor landbouwproducten die worden gebruikt bij de vervaardiging van goederen die naar derde landen worden uitgevoerd. Dit doel verschilt in bepaalde opzichten van het doel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd en die onderworpen zijn aan internationale verplichtingen die kwantitatieve beperkingen impliceren. Derhalve moet worden gepreciseerd welke algemene bepalingen die van toepassing zijn op certificaten in de landbouwsector, welke thans zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten(12), niet van toepassing zijn ten aanzien van restitutiecertificaten.

  20. Voorts moet worden bepaald hoe sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1291/2000 betreffende certificaten waarin de uitvoerrestitutie vooraf wordt vastgesteld en die worden aangevraagd in verband met een inschrijving die in een invoerend derde land is uitgeschreven, op restitutiecertificaten moeten worden toegepast. De meeste restitutiecertificaten worden ’s donderdags vastgesteld of gewijzigd. Ter verkleining van het risico dat aanvragen tot vaststelling vooraf voor producten om speculatieve redenen worden ingediend, moet, indien een aanvraag tot vaststelling vooraf ’s donderdags wordt ingediend, de aanvraag worden geacht op de daaropvolgende werkdag te zijn ingediend.

  21. De voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid van certificaten die vallen onder Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten(13), moeten worden vastgesteld. De verplichtingen die als primaire eisen worden beschouwd en waarvoor een zekerheid wordt gesteld, moeten worden bepaald, tezamen met de stukken die tot staving van de nakoming van de verplichtingen moeten worden overgelegd en op grond waarvan de desbetreffende zekerheid kan worden vrijgegeven.

  22. Het is zeer waarschijnlijk dat certificaataanvragen zullen worden ontvangen voor grotere bedragen dan kunnen worden toegekend. Het begrotingsjaar moet daarom worden verdeeld in perioden, zodat zowel aan betrokkenen die tegen het einde van het begrotingsjaar als aan betrokkenen die in het begin van het begrotingsjaar uitvoeren, de mogelijkheid kan worden gegeven certificaten te verkrijgen. In voorkomend geval moet tevens worden voorzien in de vaststelling van een coëfficiënt ter verlaging van het totaal van de gedurende een bepaalde periode aangevraagde bedragen.

  23. Voor bepaalde typen uitvoer gelden uit hoofde van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap met betrekking tot restituties geen beperkingen. Deze uitvoer moet van de verplichting tot het overleggen van een restitutiecertificaat worden uitgesloten.

  24. De meeste exporteurs ontvangen per jaar voor minder dan 75 000 euro aan restituties. Al deze exporten vormen slechts een klein deel van de restitutiebedragen die worden toegekend voor in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen uitgevoerde landbouwproducten. Deze uitvoer moet kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot het overleggen van een certificaat. Ter voorkoming dat hiervan misbruik wordt gemaakt, is het echter noodzakelijk de toepassing van deze vrijstelling te beperken tot de lidstaat waar de exporteur is gevestigd.

  25. Er dient een controlesysteem te worden vastgesteld dat gebaseerd is op het beginsel dat de exporteur bij iedere uitvoer bij de bevoegde instanties aangifte doet van de hoeveelheden producten die bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen zijn verwerkt. De bevoegde instanties dienen alle door hen nodig geachte maatregelen te nemen om de juistheid van deze aangiften te verifiëren.

  26. Het kan voorkomen, dat de bevoegde instanties die met de controle op de uitvoeraangifte belast zijn, niet over voldoende bewijsstukken beschikken om de aangifte van de gebruikte hoeveelheden te aanvaarden, zelfs als deze gebaseerd is op een scheikundige analyse. Deze situaties dreigen zich vooral voor te doen wanneer de uit te voeren goederen zijn vervaardigd in een andere lidstaat dan de uitvoerende lidstaat. De bevoegde instanties van de uitvoerende lidstaat dienen, zo nodig rechtstreeks van de bevoegde instanties van de andere lidstaten alle bij deze laatste instanties beschikbare gegevens over de vervaardiging van bedoelde goederen te kunnen verkrijgen.

  27. In overleg met de bevoegde instanties van de lidstaat waar de goederen worden vervaardigd, moet worden toegestaan dat een vereenvoudigde aangifte van de gebruikte producten wordt ingediend in de vorm van de gecumuleerde hoeveelheden van die producten, op voorwaarde dat de betrokken fabrikanten de gebruikte producten gedetailleerd vastleggen en deze gegevens ter beschikking van de genoemde instanties houden.

  28. De exporteur van de goederen kan niet altijd de precieze hoeveelheid gebruikte landbouwproducten kennen waarvoor hij restitutie kan vragen, met name wanneer hij niet de fabrikant is. De exporteurs zijn hierdoor niet altijd in staat de hoeveelheden aan te geven. Daarom moet een alternatieve regeling voor de berekening van de restitutie worden ingevoerd, waarvoor de belanghebbende kan vragen in aanmerking te komen, die slechts geldt voor bepaalde goederen, uitgaat van een scheikundige analyse van deze goederen en gebruik maakt van een voor dat doel opgestelde tabel.

  29. Verordening (EG) nr. 2571/97 van de Commissie van 15 december 1997 betreffende de verkoop van boter tegen verlaagde prijs en de toekenning van steun voor room, boter en boterconcentraat voor de vervaardiging van banketbakkerswerk, consumptie-ijs en andere voedingsmiddelen(14) bepaalt dat boter en room tegen verlaagde prijs beschikbaar mogen worden gesteld aan bedrijven die bepaalde goederen vervaardigen. Daarmee moet rekening worden gehouden wanneer restituties worden berekend op basis van een scheikundige analyse.

  30. Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 800/1999 bepaalt dat geen restituties worden verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn. Om ervoor te zorgen dat dit voorschrift op eenvormige wijze wordt toegepast, moet worden verduidelijkt dat het voor de toekenning van een restitutie voor de producten die zijn vermeld in artikel 1 van Richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk(15), of artikel 1 van Richtlijn 89/437/EEG van de Raad van 20 juni 1989 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten(16), en die voorkomen in bijlage II bij de onderhavige verordening, vereist is dat die producten bereid zijn overeenkomstig de voorschriften van die richtlijnen en van het vereiste keurmerk zijn voorzien.

  31. Artikel 31, lid 10, van Verordening (EG) nr. 1255/1999, gelezen in combinatie met artikel 31, lid 12, van die verordening, beperkt het vereiste dat zuivelproducten waarvoor een uitvoerrestitutie wordt betaald, van oorsprong uit de Gemeenschap moeten zijn, tot bepaalde goederen met een hoog melkgehalte. Derhalve dienen maatregelen te worden vastgesteld om dat voorschrift ten uitvoer te leggen en toezicht op de uitvoering ervan te houden.

  32. Artikel 28 van Verordening (EG) nr. 800/1999 beperkt de termijn gedurende welke landbouwbasisproducten of goederen onder de regeling voorfinanciering van de restitutie kunnen blijven, tot de resterende geldigheidsduur van het uitvoercertificaat. Restitutiecertificaten die tegen het einde van de begrotingsperiode zijn afgegeven, hebben echter een kortere geldigheidsduur die, op grond van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, uiterlijk tot 30 september loopt. Teneinde te zorgen voor voldoende flexibiliteit zodat de exporteurs van die restitutiecertificaten van korte duur ten volle gebruik kunnen maken, dienen specifieke bepalingen met betrekking tot die certificaten te worden vastgesteld, voorzover zij de termijn gedurende welke basislandbouwproducten of goederen onder de regeling voorfinanciering van de restitutie kunnen blijven, beperken tot de resterende geldigheidsduur van het uitvoercertificaat.

  33. Er dient te worden gezorgd voor eenvormige toepassing in de gehele Gemeenschap van de bepalingen met betrekking tot het toekennen van restituties in de sector van de goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen. Hiertoe moet elke lidstaat de andere lidstaten door tussenkomst van de Commissie mededeling doen van de controlemiddelen waarvan hij voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen op zijn grondgebied gebruik maakt.

  34. Het is van wezenlijk belang de Commissie in staat te stellen in voldoende mate toezicht te houden op de vastgestelde maatregelen betreffende de toegekende uitvoerrestituties. Daarom moet de Commissie de beschikking krijgen over bepaalde statistische gegevens, die haar door de bevoegde instanties van de lidstaten moeten worden toegezonden. Het formaat en de omvang van deze gegevens moeten worden vastgelegd.

  35. Er moet voldoende tijd worden gegeven voor de omschakeling van de administratieve regeling voor restitutiecertificaten van Verordening (EG) nr. 1520/2000 naar de administratieve regeling van de onderhavige verordening. De onderhavige verordening dient daarom te gelden voor aanvragen die vanaf 8 juli 2005 worden ingediend voor certificaten die vanaf 1 oktober 2005 worden gebruikt.

  36. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP EN DEFINITIES

1.

In deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van Verordening (EG) nr. 3448/93 met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer krachtens Verordening (EEG) nr. 2771/75, Verordening (EG) nr. 1255/1999, Verordening (EG) nr. 1260/2001, Verordening (EG) nr. 1784/2003 en Verordening (EG) nr. 1785/2003.

Zij is van toepassing op de uitvoer van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen basisproducten, hierna „basisproducten” genoemd, van door de verwerking daarvan verkregen producten, of van overeenkomstig artikel 3 van deze verordening met één van deze twee categorieën gelijkgestelde producten die, wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, maar in een van de volgende bijlagen zijn opgenomen:

  1. bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75;

  2. bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999;

  3. bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1260/2001;

  4. bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003;

  5. bijlage IV bijVerordening (EG) nr. 1785/2003.

Deze goederen, hierna „goederen” genoemd, zijn vermeld in bijlage II bij de onderhavige verordening.

2.

De in lid 1 bedoelde uitvoerrestitutie wordt niet verleend voor goederen die overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag in het vrije verkeer zijn gebracht en die opnieuw zijn uitgevoerd.

Er wordt geen restitutie toegekend met betrekking tot deze goederen wanneer zij worden uitgevoerd na verwerking of wanneer zij in andere goederen zijn verwerkt.

3.

Behalve voor granen worden geen restituties toegekend voor producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van de alcohol die aanwezig is in de in bijlage II onder GN-code 2208 bedoelde alcoholhoudende dranken.

1.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „begrotingsperiode”: de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar;

  2. „begrotingsjaar”: de periode van 16 oktober van een bepaald jaar tot en met 15 oktober van het daaropvolgende jaar;

  3. „voedselhulp”: voedselhulptransacties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen is gesloten, hierna „Overeenkomst” genoemd;

  4. „reststoffen”: de producten van het betrokken fabricageproces die een duidelijk andere samenstelling hebben dan de werkelijk uitgevoerde goederen en die niet in de handel kunnen worden gebracht;

  5. „bijproducten”: de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten of goederen die een andere samenstelling of andere kenmerken hebben dan de werkelijk uitgevoerde goederen en die in de handel kunnen worden gebracht;

  6. „verliezen”: de hoeveelheden producten of goederen die het betrokken fabricageproces oplevert in de fase waarin landbouwproducten onverwerkt bij de fabricage worden gebruikt, behalve de hoeveelheden goederen die werkelijk worden uitgevoerd, en behalve reststoffen en bijproducten, en die niet in de handel kunnen worden gebracht.

2.

Voor de toepassing van lid 1, punten 4, 5 en 6, worden de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten met een andere samenstelling dan de werkelijk uitgevoerde goederen, die worden verkocht tegen een vergoeding die uitsluitend de voor de verwijdering ervan gemaakte kosten vertegenwoordigt, niet beschouwd als in de handel gebracht.

Voor de toepassing van lid 1, punt 6, worden producten of goederen die het betrokken fabricageproces oplevert en die, al of niet tegen vergoeding, alleen als veevoer kunnen worden verwijderd, met verliezen gelijkgesteld.

1.

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 dat rechtstreeks is verkregen uit aardappelen met uitsluiting van bijproducten, wordt gelijkgesteld met een verwerkingsproduct van maïs.

2.

Melkwei van de GN-codes 0404 10 48 tot en met 0404 10 62, niet ingedikt, ook indien bevroren, wordt gelijkgesteld met wei in poeder bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 1” genoemd.

3.

De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van ten hoogste 1,5 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 2” genoemd:

  1. melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 51 en 0404 90 21, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, al dan niet bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 0,1 gewichtspercent;

  2. melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 11 en 0404 90 21, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 1,5 gewichtspercent.

4.

De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van 26 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 3” genoemd:

  1. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 90 51, 0403 90 53, 0404 90 21 en 0404 90 23, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 0,1 en niet meer dan 6 gewichtspercenten;

  2. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 10 19, 0403 90 13, 0403 90 19, 0404 90 23 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 1,5 maar minder dan 45 gewichtspercenten.

Indien de belanghebbende daarom echter verzoekt, worden de in de eerste alinea, punten a) en b), genoemde producten met de instemming van de bevoegde instantie gelijkgesteld met:

  1. productgroep 2 wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft;

  2. boter genoemd in bijlage I, hierna „productgroep 6” genoemd, wat het gedeelte melkvet van het product betreft.

5.

De volgende producten worden gelijkgesteld met productgroep 6:

  1. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 59, 0404 90 23 en 0404 90 29, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 6 gewichtspercenten;

  2. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 19 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van niet minder dan 45 gewichtspercenten;

  3. boter en andere melkvetten, met een gehalte aan vet uit melk van ten minste 62 gewichtspercenten, maar niet gelijk aan 82 gewichtspercenten, van GN-codes 0405 10, 0405 20 90, 0405 90 10 en 0405 90 90.

6.

Melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11 tot en met 0403 10 19, 0403 90 51 tot en met 0403 90 59 en 0404 90 21 tot en met 0404 90 29, ingedikt, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, worden, wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft, gelijkgesteld met productgroep 2. Het melkvetgedeelde van het product wordt gelijkgesteld met productgroep 6.

De eerste alinea geldt ook voor kaas en wrongel.

7.

Gedopte rijst van GN-code 1006 20 en halfwitte rijst van de GN-codes 1006 30 21 tot en met 1006 30 48 worden gelijkgesteld met volwitte rijst van de GN-codes 1006 30 61 tot en met 1006 30 98.

8.

De volgende producten worden, indien zij voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 en Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie(17) vastgestelde voorwaarden om een restitutie te kunnen krijgen, wanneer zij in onverwerkte staat worden uitgevoerd, gelijkgesteld met witte suiker van GN-code 1701 99 10.

  1. beetwortelsuiker of rietsuiker van GN-code 1701 11 90 of GN-code 1701 12 90 die in droge toestand 92 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;

  2. suiker van de GN-codes 1701 91 00 of 1701 99 90;

  3. de in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen;

  4. de in artikel 1, lid 1, onder f) en g), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen.

Verordening (EG) nr. 800/1999 is in aanvulling op de onderhavige verordening van toepassing.

Artikel 1

1.

In deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld van Verordening (EG) nr. 3448/93 met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer krachtens Verordening (EEG) nr. 2771/75, Verordening (EG) nr. 1255/1999, Verordening (EG) nr. 1260/2001, Verordening (EG) nr. 1784/2003 en Verordening (EG) nr. 1785/2003.

Zij is van toepassing op de uitvoer van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen basisproducten, hierna „basisproducten” genoemd, van door de verwerking daarvan verkregen producten, of van overeenkomstig artikel 3 van deze verordening met één van deze twee categorieën gelijkgestelde producten die, wanneer deze producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, maar in een van de volgende bijlagen zijn opgenomen:

  1. bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2771/75;

  2. bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1255/1999;

  3. bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1260/2001;

  4. bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003;

  5. bijlage IV bijVerordening (EG) nr. 1785/2003.

Deze goederen, hierna „goederen” genoemd, zijn vermeld in bijlage II bij de onderhavige verordening.

2.

De in lid 1 bedoelde uitvoerrestitutie wordt niet verleend voor goederen die overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag in het vrije verkeer zijn gebracht en die opnieuw zijn uitgevoerd.

Er wordt geen restitutie toegekend met betrekking tot deze goederen wanneer zij worden uitgevoerd na verwerking of wanneer zij in andere goederen zijn verwerkt.

3.

Behalve voor granen worden geen restituties toegekend voor producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van de alcohol die aanwezig is in de in bijlage II onder GN-code 2208 bedoelde alcoholhoudende dranken.

Artikel 2

1.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „begrotingsperiode”: de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar;

  2. „begrotingsjaar”: de periode van 16 oktober van een bepaald jaar tot en met 15 oktober van het daaropvolgende jaar;

  3. „voedselhulp”: voedselhulptransacties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguay-Ronde van multilaterale handelsbesprekingen is gesloten, hierna „Overeenkomst” genoemd;

  4. „reststoffen”: de producten van het betrokken fabricageproces die een duidelijk andere samenstelling hebben dan de werkelijk uitgevoerde goederen en die niet in de handel kunnen worden gebracht;

  5. „bijproducten”: de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten of goederen die een andere samenstelling of andere kenmerken hebben dan de werkelijk uitgevoerde goederen en die in de handel kunnen worden gebracht;

  6. „verliezen”: de hoeveelheden producten of goederen die het betrokken fabricageproces oplevert in de fase waarin landbouwproducten onverwerkt bij de fabricage worden gebruikt, behalve de hoeveelheden goederen die werkelijk worden uitgevoerd, en behalve reststoffen en bijproducten, en die niet in de handel kunnen worden gebracht.

2.

Voor de toepassing van lid 1, punten 4, 5 en 6, worden de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten met een andere samenstelling dan de werkelijk uitgevoerde goederen, die worden verkocht tegen een vergoeding die uitsluitend de voor de verwijdering ervan gemaakte kosten vertegenwoordigt, niet beschouwd als in de handel gebracht.

Voor de toepassing van lid 1, punt 6, worden producten of goederen die het betrokken fabricageproces oplevert en die, al of niet tegen vergoeding, alleen als veevoer kunnen worden verwijderd, met verliezen gelijkgesteld.

Artikel 3

1.

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 dat rechtstreeks is verkregen uit aardappelen met uitsluiting van bijproducten, wordt gelijkgesteld met een verwerkingsproduct van maïs.

2.

Melkwei van de GN-codes 0404 10 48 tot en met 0404 10 62, niet ingedikt, ook indien bevroren, wordt gelijkgesteld met wei in poeder bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 1” genoemd.

3.

De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van ten hoogste 1,5 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 2” genoemd:

  1. melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 51 en 0404 90 21, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, al dan niet bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 0,1 gewichtspercent;

  2. melk en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 11 en 0404 90 21, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van ten hoogste 1,5 gewichtspercent.

4.

De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van 26 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 3” genoemd:

  1. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 90 51, 0403 90 53, 0404 90 21 en 0404 90 23, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 0,1 en niet meer dan 6 gewichtspercenten;

  2. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 10 19, 0403 90 13, 0403 90 19, 0404 90 23 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 1,5 maar minder dan 45 gewichtspercenten.

Indien de belanghebbende daarom echter verzoekt, worden de in de eerste alinea, punten a) en b), genoemde producten met de instemming van de bevoegde instantie gelijkgesteld met:

  1. productgroep 2 wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft;

  2. boter genoemd in bijlage I, hierna „productgroep 6” genoemd, wat het gedeelte melkvet van het product betreft.

5.

De volgende producten worden gelijkgesteld met productgroep 6:

  1. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 59, 0404 90 23 en 0404 90 29, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van meer dan 6 gewichtspercenten;

  2. melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 19 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vet uit melk van niet minder dan 45 gewichtspercenten;

  3. boter en andere melkvetten, met een gehalte aan vet uit melk van ten minste 62 gewichtspercenten, maar niet gelijk aan 82 gewichtspercenten, van GN-codes 0405 10, 0405 20 90, 0405 90 10 en 0405 90 90.

6.

Melk, room en zuivelproducten van de GN-codes 0403 10 11 tot en met 0403 10 19, 0403 90 51 tot en met 0403 90 59 en 0404 90 21 tot en met 0404 90 29, ingedikt, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, worden, wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft, gelijkgesteld met productgroep 2. Het melkvetgedeelde van het product wordt gelijkgesteld met productgroep 6.

De eerste alinea geldt ook voor kaas en wrongel.

7.

Gedopte rijst van GN-code 1006 20 en halfwitte rijst van de GN-codes 1006 30 21 tot en met 1006 30 48 worden gelijkgesteld met volwitte rijst van de GN-codes 1006 30 61 tot en met 1006 30 98.

8.

De volgende producten worden, indien zij voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 en Verordening (EG) nr. 2135/95 van de Commissie(17) vastgestelde voorwaarden om een restitutie te kunnen krijgen, wanneer zij in onverwerkte staat worden uitgevoerd, gelijkgesteld met witte suiker van GN-code 1701 99 10.

  1. beetwortelsuiker of rietsuiker van GN-code 1701 11 90 of GN-code 1701 12 90 die in droge toestand 92 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;

  2. suiker van de GN-codes 1701 91 00 of 1701 99 90;

  3. de in artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen;

  4. de in artikel 1, lid 1, onder f) en g), van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde producten, met uitsluiting van de mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder Verordening (EG) nr. 1784/2003 vallen.

Artikel 4

HOOFDSTUK II UITVOERRESTITUTIES

AFDELING 1 Wijze van berekening

Artikel 5

AFDELING 2 Referentiehoeveelheid

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

AFDELING 3 Restitutievoeten

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

HOOFDSTUK III RESTITUTIECERTIFICATEN

AFDELING 1 Algemene bepalingen

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

AFDELING 2 Zekerheden

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

HOOFDSTUK IV NIET DOOR CERTIFICATEN GEDEKTE UITVOER

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

HOOFDSTUK V VERPLICHTINGEN VOOR DE EXPORTEUR

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

HOOFDSTUK VI BETALING VAN DE RESTITUTIE

Artikel 54

HOOFDSTUK VII VERPLICHTING TOT KENNISGEVING

Artikel 55

Artikel 56

HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN

Artikel 57

Artikel 58

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII

BIJLAGE IX