Home

1999/321/GBVB: Besluit van de Raad van 10 mei 1999 betreffende de praktische regelingen voor de deelneming van alle lidstaten aan opdrachten krachtens artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarvoor de Unie gebruik maakt van de WEU

1999/321/GBVB: Besluit van de Raad van 10 mei 1999 betreffende de praktische regelingen voor de deelneming van alle lidstaten aan opdrachten krachtens artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarvoor de Unie gebruik maakt van de WEU

1999/321/GBVB: Besluit van de Raad van 10 mei 1999 betreffende de praktische regelingen voor de deelneming van alle lidstaten aan opdrachten krachtens artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarvoor de Unie gebruik maakt van de WEU

Publicatieblad Nr. L 123 van 13/05/1999 blz. 0014 - 0017


BESLUIT VAN DE RAAD

van 10 mei 1999

betreffende de praktische regelingen voor de deelneming van alle lidstaten aan opdrachten krachtens artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie waarvoor de Unie gebruik maakt van de WEU

(1999/321/GBVB)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel 17, lid 3, derde alinea,

Gelet op de verklaring betreffende de West-Europese Unie (WEU) die is opgenomen in de bij de vaststelling van het Verdrag van Amsterdam ondertekende slotakte,

(1) Overwegende dat in artikel 17, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is bepaald dat alle lidstaten van de Unie gerechtigd zijn om ten volle aan de in artikel 17, lid 2, genoemde opdrachten deel te nemen wanneer de Unie voor de uitwerking en uitvoering van haar besluiten betreffende die opdrachten gebruik maakt van de WEU;

(2) Overwegende dat de Raad krachtens datzelfde artikel 17, lid 3, in overeenstemming met de instellingen van de WEU de noodzakelijke praktische regelingen moet vaststellen om alle lidstaten die aan de betrokken opdrachten bijdragen, in staat te stellen ten volle en op voet van gelijkheid deel te nemen aan de planning en besluitvorming in de WEU;

(3) Overwegende dat de WEU in punt 6 van de verklaring die is opgenomen in de bij de vaststelling van het Verdrag van Amsterdam ondertekende slotakte, heeft bevestigd dat alle lidstaten van de Unie gerechtigd zijn om ten volle aan de in artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde opdrachten deel te nemen wanneer de EU voor de uitwerking en uitvoering van haar besluiten betreffende deze opdrachten gebruik maakt van de WEU;

(4) Overwegende dat de Raad van de WEU op 18 november 1997 een besluit heeft aangenomen betreffende de deelneming van de waarnemende staten aan operaties die overkomstig artikel 17, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden uitgevoerd; dat in genoemd besluit en in de bijbehorende goedgekeurde notulen wordt voorzien in praktische regelingen waardoor alle lidstaten van de Europese Unie die aan de betrokken opdrachten bijdragen, in staat worden gesteld ten volle en op voet van gelijkheid deel te nemen aan de planning en besluitvorming in de WEU; dat de instellingen van de WEU deze regelingen bij de aanneming van dat besluit hebben goedgekeurd als de in artikel 17, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde praktische regelingen,

BESLUIT:

Artikel 1

De praktische regelingen waardoor alle lidstaten die aan de in artikel 17, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde opdrachten bijdragen, in staat worden gesteld ten volle en op voet van gelijkheid deel te nemen aan de planning en besluitvorming in de WEU worden hierbij goedgekeurd.

De tekst van de praktische regelingen is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.

Gedaan te Brussel, 10 mei 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

H. EICHEL

PRAKTISCHE REGELINGEN

1. Wanneer de Europese Unie, overeenkomstig artikel 17, lid 3, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie gebruik maakt van de WEU, kunnen de waarnemende staten ten volle deelnemen aan de bespreking van de desbetreffende punten op de agenda van de Raad van de WEU en van de bevoegde WEU-werkgroepen en comités. Punt 4 van de Verklaring van Rome betreffende WEU-waarnemers, op grond waarvan waarnemende staten van zittingen van de Raad van de WEU kunnen worden uitgesloten wanneer een meerderheid van de lidstaten, dan wel de helft van de lidstaten waaronder het voorzitterschap, daartoe besluit, is niet van toepassing(1).

2. Wanneer de Europese Unie overeenkomstig artikel 17, lid 3, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie gebruik maakt van de WEU, is punt 4 van WEU-document C(96)140, op grond waarvan waarnemende staten van deelneming aan een operatie kunnen worden uitgesloten wanneer een meerdeheid van de lidstaten, dan wel de helft van de lidstaten waaronder het voorzitterschap daartoe besluit, niet van toepassing.

3. Een waarnemende staat die de Permanente Raad van de WEU in kennis heeft gesteld(2) van zijn voornemen om aan een door de WEU op verzoek van de Europese Unie ondernomen operatie bij te dragen door, naargelang van de aard van de operatie, militaire en/of andere relevante middelen ter beschikking te stellen(3), is gerechtigd om met dezelfde rechten en plichten als de volwaardige leden deel te nemen aan de planning en besluitvorming die met betrekking tot de opdracht plaatsvindt in de WEU. Dit houdt ook in dat de waarnemende staat hetzelfde recht als de overige bijdragende landen heeft om deel te nemen aan de bevelstructuren van de operatie.

4. Waarnemende staten die deelnemen aan operaties waarvoor de Europese Unie gebruik maakt van de WEU, dragen bij aan de gemeenschappelijke kosten en eventuele extra kosten voor de WEU-begroting die rechtstreeks voortvloeien uit de operatie, overeenkomstig de kostendelingsformule van WEU-document CM(95)5, bijlage 1, aanhangsel 1, punt 3, dan wel van een latere WEU-regeling(4).

5. Teneinde de volwaardige deelneming van de waarnemende staten aan deze operaties te vergemakkelijken, gelden de volgende regels:

- de waarnemende staten worden verzocht strijdkrachten aan te wijzen die ter beschikking van de WEU staan (FAWEU);

- de waarnemende staten krijgen, zodra dat technisch mogelijk is, een aansluiting op het WEU-communicatienetwerk voor alle communicatie betreffende vergaderingen en activiteiten waaraan de waarnemers deelnemen, op voorwaarde dat wordt voldaan aan de relevante veiligheidseisen en dat deze staten bijdragen aan de kosten van het netwerk. Over de hoogte van de bijdrage wordt op voorstel van de secretaris-generaal van de WEU een besluit genomen door de Raad van de WEU, na overleg met de waarnemende staten en bespreking in de groepen;

- de contacten tussen de waarnemende staten en de Militaire Staf van de WEU verlopen via de militaire afgevaardigden van de waarnemende staten. Zodra de Raad besluit een bepaalde crisis in WEU-verband aan te pakken, kan militair personeel dat is toegevoegd aan de militaire afgevaardigden van de waarnemende staten als aanspreekpunt voor zo'n specifieke crisis fungeren;

- de waarnemende staten die de Permanente Raad van de WEU in kennis hebben gesteld van hun voornemen om aan de operatie bij te dragen door, naargelang van de aard van de operatie, militaire en/of andere relevante middelen ter beschikking te stellen(5), worden, met inachtneming van de specifieke militaire vereisten, uitgenodigd om, onder voorbehoud van de betrokken veiligheidsvoorschriften, deel te nemen aan de planningvergaderingen en -conferenties en alle planningactiviteiten van de planninggroep die op de operatie in kwestie betrekking hebben. Met het oog op de planning van de operatie in kwestie zullen de waarnemende staten in voorkomend geval worden uitgenodigd om een specifieke eenheid van de planninggroep, waar alle planning voor de operatie plaatsvindt, te versterken met personeel, op basis van een mandaat dat met inachtneming van de relevante veiligheidsvoorschriften zal worden vastgesteld. In het mandaat wordt voorzien in deelneming aan alle planning- en voorbereidende werkzaamheden voor de operatie, met inbegrip van ad hoc en formele planningvergaderingen en -conferenties, task forces en dagelijkse werkgroepen;

- de waarnemende staten zijn gerechtigd om deel te nemen aan WEU-oefeningen voor operaties die kunnen voortvloeien uit artikel 17, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, op basis van de punten 2, 3 en 4.

(1) Dit punt is van toepassing tijdens alle fasen van crisisbeheersing, inclusief de EU/WEU-interactie bij de beoordeling en het op de voet volgen van een dreigende crisis.

(2) De kennisgeving door een waarnemende staat van zijn voornemen om troepen te leveren voor een in punt 3 bedoelde operatie, kan in alle fasen van de crisis worden gedaan en dient via de secretaris-generaal van de WEU aan de Permanente Raad van de WEU te worden toegezonden. In de kennisgeving hoeven de precieze eenheden van de toekomstige bijdrage niet noodzakelijkerwijze te worden omschreven en ook de momenteel in de WEU van kracht zijnde procedures voor het oprichten van de strijdmacht blijven in deze context ongewijzigd, dat wil zeggen dat de formele toezegging van strijdkrachten volgt op de aanneming van het operationeel plan voor de operatie.

(3) Het kan ook gaan om logistieke en andere belangrijke faciliteiten.

(4) Voor wijzigingen van de kostendelingsformule is de instemming van de waarnemende staten vereist, voor zover de wijzigingen betrekking hebben op de bijdrage van de waarnemende staten aan de kosten van door de WEU op verzoek van de EU ondernomen operaties.

(5) Het kan ook gaan om logistieke en andere belangrijke faciliteiten.

Verklaring

De lidstaten van de Europese Unie die lid zijn van de West-Europese Unie (WEU) verklaren dat de Raad van de WEU op 18 november 1997 een besluit heeft aangenomen betreffende de voering van punt 14, vierde tot en met zesde streepje van de WEU-verklaring van 22 juli 1997. Zij wijzen erop dat genoemd besluit regelingen bevat die de lidstaten die WEU-waarnemers zijn, in staat stellen om ten volle deel te nemen aan alle operaties van de WEU, en dat die regelingen van toepassing zijn op de onder de Petersberg-opdrachten vallende maatregelen die de WEU treft naar aanleiding van een specifieke crisis.

De Raad neemt akte van deze verklaring.