Home

VERORDENING (EG) Nr. 3076/94 VAN DE COMMISSIE van 16 december 1994 tot vaststelling, voor de eerste helft van 1995, van maatregelen voor het beheer van de invoer van bepaalde categorieën levende runderen

VERORDENING (EG) Nr. 3076/94 VAN DE COMMISSIE van 16 december 1994 tot vaststelling, voor de eerste helft van 1995, van maatregelen voor het beheer van de invoer van bepaalde categorieën levende runderen

VERORDENING (EG) Nr. 3076/94 VAN DE COMMISSIE van 16 december 1994 tot vaststelling, voor de eerste helft van 1995, van maatregelen voor het beheer van de invoer van bepaalde categorieën levende runderen

Publicatieblad Nr. L 325 van 17/12/1994 blz. 0008 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 64 blz. 0033
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 64 blz. 0033


VERORDENING (EG) Nr. 3076/94 VAN DE COMMISSIE van 16 december 1994 tot vaststelling, voor de eerste helft van 1995, van maatregelen voor het beheer van de invoer van bepaalde categorieën levende runderen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1157/92 van de Raad van 28 april 1992 houdende machtiging tot de tenuitvoerlegging van de beheersmaatregelen voor de invoer van levende runderen (1), en met name op artikel 1,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1884/94 (3), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende dat er, wegens de te hoge produktie en afzetverkleinende factoren en gezien de uitvoermogelijkheden, een gebrek aan evenwicht is tussen vraag en aanbod op de markt van de Gemeenschap voor rundvlees; dat uit een analyse van deze sector voor 1995 moeten worden geconcludeerd dat deze situatie waarschijnlijk niet veel zal verbeteren;

Overwegende dat de opgedane ervaring en de verwachtingen voor 1995 erop wijzen dat het in de Gemeenschap, als geen communautaire maatregelen worden genomen, tot een massale invoer van levende runderen met een gewicht van 160 kg kan komen, met name als gevolg van de gunstige economische omstandigheden voor de veehouderij in sommige derde landen; dat het gevaar bestaat dat die invoer zowel duidelijk groter is dan de traditionele jaarlijkse invoer als duidelijk groter dan de opnamecapaciteit van de Gemeenschap; dat in dat geval ernstige verstoringen voor de rundvleesmarkt dreigen, waardoor met name de marktprijzen en de producenteninkomens in gevaar zouden worden gebracht en de situatie inzake de interventiemaatregelen nog zou worden bemoeilijkt;

Overwegende dat, om beter rekening te houden met de voorzieningsbehoeften van de markt, geen vrijwaringsmaatregel dient te worden toegepast zoals bij Verordening (EEG) nr. 1023/91 van de Commissie van 24 april 1991 betreffende de schorsing van de afgifte van invoercertificaten voor levende runderen (4) is geschied, maar dat op grond van artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1157/92 passende maatregelen dienen te worden getroffen;

Overwegende dat de totale opnamecapaciteit van de markt van de Gemeenschap in 1995 op 425 000 andere dan raszuivere fokdieren kan worden geraamd; dat, gezien de verwachte invoer in 1995 in het kader van een aantal preferentiële regelingen, namelijk 277 200 stuks op grond van de op ramingen berustende balans van de Raad en het in het kader van de Uruguay-Ronde vastgestelde nieuwe contingent betreffende voor de mesterij bestemde jonge mannelijke runderen met een gewicht van 300 kg of minder en op grond van de Interimovereenkomsten met, respectievelijk, de Republiek Polen, de Republiek Hongarije, de voormalige Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek (TSFR) en de Baltische Republieken, moet worden toegestaan dat in 1995 144 300 dieren met toepassing van de volle heffing worden ingevoerd;

Overwegende dat besloten is dat de resultaten van de Uruguay-Ronde op 1 juli 1995 in werking moeten treden; dat het derhalve dienstig is slechts tot die datum beheersmaatregelen vast te stellen en voor de eerste helft van 1995 slechts 50 % van het contingent van 144 300 dieren toe te laten;

Overwegende dat de Commissie de ontwikkeling op de markt voor rundvlees nauwlettend zal volgen, teneinde op ieder ogenblik op wijzigingen in de in aanmerking te nemen economische parameters te kunnen reageren;

Overwegende dat, teneinde in de mate van het mogelijke rekening te houden met de traditionele structuur van de communautaire markt voor kalfsvlees, de invoer dient te worden beperkt tot dieren met een gewicht van niet meer dan 80 kg;

Overwegende dat de ervaring heeft uitgewezen dat beperking van de invoer tot speculatieve aanvragen voor invoer kan leiden; dat het daarom, teneinde ervoor te zorgen dat de voorgenomen maatregelen goed functioneren, dienstig is het overgrote gedeelte van de beschikbare hoeveelheden voor zogenaamde traditionele importeurs van levende runderen te reserveren; dat het echter, met het oog op enige flexibiliteit in de handelsbetrekkingen in deze sector, dienstig is een tweede gedeelte beschikbaar te stellen voor handelaren die de realiteit van hun transacties kunnen aantonen en wier transacties met landen die op 31 december 1994 als derde landen gelden, een bepaalde omvang hebben; dat het voor de controle op deze criteria nodig is te bepalen dat de aanvragen van een zelfde handelaar in dezelfde Lid-Staat moeten worden ingediend;

Overwegende dat moet worden gegarandeerd dat de handelaren van de eerste categorie uit de nieuwe Lid-Staten op billijke wijze aan bod komen bij de toewijzing van de beschikbare hoeveelheden; dat het bijgevolg aangewezen is om voor deze handelaren als referentiehoeveelheden die recht geven op een toewijzing uit het voor de zogenaamde traditionele importeurs gereserveerde deel, de hoeveelheden in aanmerking te nemen die zij in de periode van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1994 hebben ingevoerd uit landen die op 31 december 1994 ten opzichte van hen als derde landen moeten worden beschouwd, voor zover het gaat om dieren waarvoor het contingent geldt;

Overwegende dat, teneinde speculatie te voorkomen, dient te worden bepaald dat handelaren die per 1 januari 1995 in de sector rundvlees niet meer actief zijn, niet voor het contingent in aanmerking komen;

Overwegende dat de invoer van 72 150 dieren binnen één korte periode tot een buitensporige beperking van de economische vrijheid kan leiden en geen mogelijkheid zou bieden voor een voorziening van de markt naar gelang van de cyclische ontwikkeling van de behoeften; dat derhalve verschillende invoerperiodes moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat administratieve en technische bepalingen moeten worden vastgesteld inzake de verdeling van de twee tranches over de in aanmerking komende handelaren, alsmede inzake de afgifte en het gebruik van de invoercertificaten; dat bij Verordening (EEG) nr. 3719/88 van de Commissie (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2746/94 (6), gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen zijn vastgesteld inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwprodukten; dat bij Verordening (EEG) nr. 2377/80 van de Commissie (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1084/94 (8), bijzondere bepalingen zijn vastgesteld voor de toepassing van het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector rundvlees; dat een goed functioneren van de bij deze verordening vastgestelde beheersmaatregelen afwijking van een aantal bepalingen van de genoemde verordening vergt;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de invoer in de Gemeenschap van levende runderen van de GN-codes 0102 90 05, 0102 90 21, 0102 90 29, 0102 90 41 en 0102 90 49, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 805/68, waarvoor de volledige heffing wordt toegepast, gelden de bij deze verordening vastgestelde beheersmaatregelen.

Artikel 2

1. Voor de eerst helft van 1995 kunnen invoercertificaten worden afgegeven voor ten hoogste 72 150 dieren van GN-code 0102 90 05.

2. Het in lid 1 bedoelde aantal wordt als volgt in twee gedeelten verdeeld:

a) het eerste gedeelte, gelijk aan 70 %, zijnde 50 505 stuks, wordt verdeeld onder:

- de importeurs uit de Gemeenschap in haar samenstelling op 31 december 1994 die kunnen bewijzen dat zij in 1992, 1993 of 1994 dieren van GN-code 0102 90 10 (9) of GN-code 0102 90 05 met volledige heffing hebben ingevoerd, en die in een openbaar register van een Lid-Staat zijn ingeschreven,

en

- de importeurs uit de nieuwe Lid-Staten die kunnen bewijzen dat zij in 1992, 1993 of 1994 dieren van de bovengenoemde GN-codes in de Lid-Staat waar zij zijn gevestigd, met volledige heffing hebben ingevoerd uit landen die op 31 december 1994 ten opzichte van hen als derde landen gelden; deze importeurs moeten in een openbaar register van een Lid-Staat zijn ingeschreven;

b) het tweede gedeelte, gelijk aan 30 %, zijnde 21 645 stuks, wordt verdeeld onder de handelaren die kunnen bewijzen in 1994 ten minste 100 levende runderen van GN-code 0102 90, andere dan die bedoeld onder a), te hebben ingevoerd uit landen die op 31 december 1994 als derde landen gelden en/of naar die landen te hebben uitgevoerd; deze importeurs moeten in een openbaar register van een Lid-Staat zijn ingeschreven.

3. Het gedeelte van 50 505 stuks wordt onder de in aanmerking komende importeurs verdeeld naar rata van de overeenkomstig lid 5 bewezen invoer met volledige heffing van dieren als bedoeld in artikel 1 in 1992, 1993 en 1994.

4. Het gedeelte van 21 645 stuks wordt toegewezen naar rata van de door de in aanmerking komende handelaren gevraagde hoeveelheden.

5. Als bewijs van in- en uitvoer geldt uitsluitend het douanedocument waarmee de goederen in het vrije verkeer worden gebracht of het uitvoerdocument.

Met toestemming van de Commissie mogen de nieuwe Lid-Staten echter andere bewijsstukken aanvaarden.

Artikel 3

1. Handelaren die op 1 januari 1995 in de rundvleessector geen enkele activiteit meer uitoefenen, worden bij de verdeling in het kader van artikel 2, lid 2, onder a), niet in aanmerking genomen.

2. Een onderneming die is ontstaan door fusie van ondernemingen die elk rechten hebben krachtens het bepaalde in artikel 2, lid 3, behoudt dezelfde rechten als de ondernemingen waaruit zij is ontstaan.

Artikel 4

1. De certificaataanvraag mag slechts worden ingediend in de Lid-Staat waar de aanvrager is geregistreerd.

2. Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, onder a), dienen de importeurs uiterlijk op 13 januari 1995 bij de bevoegde instanties de aanvraag tot invoer in, vergezeld van het in artikel 2, lid 5, bedoelde bewijs.

De Lid-Staten doen de Commissie, na verificatie van de ingediende documenten, uiterlijk op 26 januari 1995 de lijst van de importeurs die aan de voorwaarden voldoen, toekomen met vermelding van hun naam en adres en voor elk van hen de aantallen dieren die zij in elk van de referentiejaren met volledige heffing hebben ingevoerd.

3. Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, onder b), dienen de handelaren uiterlijk op 13 januari 1995 de aanvraag tot invoer in, vergezeld van het in artikel 2, lid 5, bedoelde bewijs.

Per aanvrager mag slechts één aanvraag worden ingediend. Wanneer een aanvrager meer dan een aanvraag heeft ingediend, zijn al zijn aanvragen onontvankelijk. De aanvraag mag op niet meer dan de beschikbare hoeveelheid betrekking hebben.

De Lid-Staten doen de Commissie, na verificatie van de ingediende documenten, uiterlijk op 26 januari 1995 de lijst van de aanvragers toekomen met vermelding van het gevraagde aantal stuks.

4. Alle mededelingen, ook die welke een "nihil"-vermelding inhouden, geschieden per telexbericht of per telefax, waarbij, wanneer wel aanvragen zijn ingediend, van formulieren naar het model in de bijlagen I en II gebruik wordt gemaakt.

Artikel 5

1. De Commissie besluit in hoeverre aan de aanvragen gevolg kan worden gegeven.

2. Voor de in artikel 4, lid 3, bedoelde aanvragen wordt, indien de hoeveelheden waarvoor invoercertificaten zijn aangevraagd de beschikbare hoeveelheden overschrijden, door de Commissie één percentage vastgesteld waarmee de gevraagde hoeveelheden worden verminderd.

Indien toepassing van de in de eerste alinea bedoelde vermindering leidt tot een vermindering van het aantal dieren per aanvraag tot minder dan 100, worden door de betrokken Lid-Staten bij loting telkens 100 stuks toegewezen. Wanneer minder dan 100 dieren overblijven wordt hiervoor één enkel certificaat afgegeven.

Artikel 6

1. De invoer van overeenkomstig artikel 5 toegewezen hoeveelheden is onderworpen aan de overlegging van een invoercertificaat.

2. De certificaataanvraag mag slechts worden ingediend in de Lid-Staat waar ook de aanvraag tot invoer is ingediend.

3. Op de certificaataanvraag en op het certificaat wordt in vak 20 een van de volgende vermeldingen aangebracht:

Reglamento (CE) no 3076/94

Forordning (EF) nr. 3076/94

Verordnung (EG) Nr. 3076/94

Kanonismos (EK) arith. 3076/94

Regulation (EC) No 3076/94

Règlement (CE) no 3076/94

Regolamento (CE) n. 3076/94

Verordening (EG) nr. 3076/94

Regulamento (CE) nº 3076/94.

Artikel 4

bis, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2377/80 is niet van toepassing.

4. In afwijking van artikel 4 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2377/80 worden de certificaten op verzoek van de importeurs afgegeven:

- in de periode van 13 tot en met 20 februari 1995 voor maximaal 25 % van de toegewezen hoeveelheden;

- in de periode van 3 tot en met 24 april 1995 voor maximaal 100 % van de toegewezen hoeveelheden.

Het aantal dieren waarvoor een certificaat wordt afgegeven, wordt uitgedrukt in eenheden. Eventueel wordt naar boven of naar beneden afgerond.

5. Na elke in lid 4 bedoelde periode delen de Lid-Staten aan de Commissie de hoeveelheden mede waarvoor in de betrokken periode certificaten zijn afgegeven.

6. In afwijking van artikel 4, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2377/80 wordt de geldigheidsduur van de invoercertificaten vastgesteld op 90 dagen vanaf de datum van de daadwerkelijke afgifte. De geldigheidsduur loopt echter in ieder geval op 30 juni 1995 af.

7. De afgegeven certificaten zijn in de gehele Gemeenschap geldig.

8. Artikel 8, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3719/88 is niet van toepassing.

Artikel 7

De in artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2377/80 bedoelde zekerheid wordt gesteld bij de afgifte van de certificaten.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 16 december 1994.

Voor de Commissie

René STEICHEN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 122 van 7. 5. 1992, blz. 4.

(2) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 24.

(3) PB nr. L 197 van 30. 7. 1994, blz. 27.

(4) PB nr. L 105 van 25. 4. 1991, blz. 50.

(5) PB nr. L 331 van 2. 12. 1988, blz. 1.

(6) PB nr. L 290 van 11. 11. 1994, blz. 6.

(7) PB nr. L 241 van 13. 9. 1980, blz. 5.

(8) PB nr. L 120 van 11. 5. 1994, blz. 30.

(9) GN-code geldig tot 1 januari 1993.

BIJLAGE I

BIJLAGE II