Home

Verordening (EEG) nr. 207/93 van de Commissie van 29 januari 1993 tot vaststelling van de inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen en tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van die verordening

Verordening (EEG) nr. 207/93 van de Commissie van 29 januari 1993 tot vaststelling van de inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen en tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van die verordening

Verordening (EEG) nr. 207/93 van de Commissie van 29 januari 1993 tot vaststelling van de inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen en tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van die verordening

Publicatieblad Nr. L 025 van 02/02/1993 blz. 0005 - 0010
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0037
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0037


VERORDENING (EEG) Nr. 207/93 VAN DE COMMISSIE van 29 januari 1993 tot vaststelling van de inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen en tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van die verordening

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 5, leden 7 en 8,

Overwegende dat voor artikel 5, lid 3, onder b) en c), en artikel 5, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 in bijlage VI drie delen met limitatieve lijsten A, B en C, moeten worden opgenomen;

Overwegende dat voor de vaststelling van de drie delen van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 een aantal definities moeten worden geformuleerd die voor de logische samenhang met de overige regelgeving van de Gemeenschap op dit gebied moeten zorgen;

Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat de in bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 te noemen ingrediënten of technische hulpstoffen uitsluitend in overeenstemming met de voorschriften betreffende de bereiding van levensmiddelen en volgens goede fabricagemethoden voor de produktie van levensmiddelen worden gebruikt;

Overwegende dat bij de vaststelling van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 in aanmerking dient te worden genomen dat de consument ervan uitgaat dat verwerkte produkten op basis van biologisch geteelde produkten hoofdzakelijk bestaan uit ingrediënten zoals die in de natuur voorkomen;

Overwegende echter dat andere ingrediënten of technische hulpstoffen die in conventioneel vervaardigde levensmiddelen mogen worden gebruikt en die bij voorkeur in de natuur moeten voorkomen, eveneens in bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 kunnen worden opgenomen, als is aangetoond dat biologische levensmiddelen niet zonder die stoffen kunnen worden geproduceerd of bewaard;

Overwegende dat voor enzymen die zijn verkregen uit genetisch gemodificeerde micro-organismen in de zin van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (2), dient te worden onderzocht of zij mogen worden gebruikt in levensmiddelen op het etiket waarvan wordt verwezen naar biologische produktiemethoden; dat deze kwestie uitvoerig zal worden onderzocht wanneer het gebruik van dergelijke enzymen in levensmiddelen overeenkomstig het daarvoor geldende Gemeenschapsrecht wordt toegestaan;

Overwegende dat bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 geregeld zal moeten worden aangepast om rekening te houden met de ervaring en ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid van bepaalde biologisch geproduceerde ingrediënten van agrarische oorsprong op de markt van de Gemeenschap;

Overwegende dat duidelijke regels voor de toepassing van de afwijkingsbepaling van artikel 5, lid 4, moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat, zolang de produkten die onder deze afwijking vallen nog niet in deel C van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 zijn opgenomen, de onderscheiden Lid-Staten deze afwijkingsbepaling coherent toepassen;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 bedoelde Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Wijzigingen in de delen A en B van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 worden vastgesteld voor zover ten minste aan de volgende eisen is voldaan:

a) levensmiddelenadditieven die vallen onder deel A, punt 1, van genoemde bijlage VI: onverminderd de voorwaarden voor de toelating van additieven die zijn vastgesteld in Richtlijn 89/107/EEG van de Raad (3), worden in dit deel uitsluitend stoffen opgenomen waarvoor is aangetoond dat het zonder deze stoffen niet mogelijk is biologische levensmiddelen te produceren of te bewaren;

b) technische hulpstoffen die vallen onder deel B van bijlage VI: er worden alleen stoffen opgenomen die mogen worden gebruikt bij de vervaardiging van levensmiddelen in het algemeen en waarvoor is aangetoond dat het zonder deze stoffen niet mogelijk is biologische levensmiddelen te produceren.

Artikel 3

1. Zolang een ingrediënt van agrarische oorsprong niet is opgenomen in deel C van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91, mag dit ingrediënt op grond van de afwijkingsbepaling van artikel 5, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 worden gebruikt, voor zover:

a) de marktdeelnemer de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat de nodige bewijzen heeft verstrekt waaruit blijkt dat het betrokken ingrediënt voldoet aan artikel 5, lid 4, en

b) de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat machtiging heeft gegeven voor gebruik gedurende een periode van ten hoogste drie maanden die kan worden beperkt, wanneer blijkt dat het betrokken ingrediënt beschikbaar is in de Gemeenschap.

2. Wanneer een machtiging als bedoeld in lid 1 is verleend, verstrekt de Lid-Staat de andere Lid-Staten en de Commissie onmiddellijk de volgende gegevens:

a) de datum van de machtiging;

b) de naam van het betrokken ingrediënt van agrarische oorsprong;

c) de hoeveelheden die nodig zijn en de reden waarom;

d) de redenen en de verwachte duur van het tekort.

3. Als blijkt uit de gegevens die een Lid-Staat verstrekt aan de Commissie en aan de Lid-Staat die de machtiging heeft verleend, dat tijdens de periode met een tekort hoeveelheden van het ingrediënt beschikbaar zijn, overweegt laatstgenoemde Lid-Staat intrekking van de machtiging of beperking van de geldigheidsduur daarvan en stelt hij de Commissie en de andere Lid-Staten binnen tien dagen na de datum van ontvangst van de gegevens in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen.

4. Op verzoek van een Lid-Staat of op initiatief van de Commissie wordt de kwestie voor onderzoek voorgelegd aan het in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 bedoelde Comité. Overeenkomstig de procedure van genoemd artikel 14 kan worden besloten dat de machtiging wordt ingetrokken of de geldigheidsduur ervan wordt gewijzigd of, indien nodig, dat het betrokken ingrediënt wordt opgenomen in deel C van bijlage VI.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de vijftiende dag na haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 29 januari 1993.

Voor de Commissie

René STEICHEN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 198 van 22. 7. 1991, blz. 1.

(2) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 15.

(3) PB nr. L 40 van 11. 2. 1989, blz. 27.

BIJLAGE

"BIJLAGE VI

INLEIDING

Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:

1. Ingrediënten: stoffen als gedefinieerd in artikel 4 van deze verordening, met inachtneming van de beperkingen als bedoeld in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede de daarvoor gemaakte reclame (1).

(1) PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 1.

2. Ingrediënten van agrarische oorsprong:

a) landbouwprodukten als zodanig en produkten die daaruit zijn verkregen via adequaat wassen of reinigen, of via daartoe geschikte mechanische en/of thermische procédés en/of fysische procédés waardoor het vochtgehalte van het produkt wordt verlaagd;

b) produkten die uit de onder a) genoemde produkten zijn verkregen via andere bij de vervaardiging van levensmiddelen gebruikte procédés, tenzij deze produkten worden beschouwd als levensmiddelenadditieven of aroma's als gedefinieerd in de punten 5 en 7.

3. Ingrediënten van niet-agrarische oorsprong: andere ingrediënten dan die van agrarische oorsprong, welke tot ten minste één van de onderstaande categorieën behoren:

3.1. Levensmiddelenadditieven, inclusief dragers voor levensmiddelenadditieven, als gedefinieerd in de punten 5 en 6

3.2. Aroma's als gedefinieerd in punt 7

3.3. Water en zout

3.4. Preparaten op basis van micro-organismen

3.5. Mineralen (inclusief spoorelementen) en vitaminen.

4. Technische hulpstoffen: stoffen als bedoeld in artikel 1, lid 3, onder a), van Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (2).

(2) PB nr. L 40 van 11. 2. 1989, blz. 27.

5. Levensmiddelenadditieven: stoffen als gedefinieerd in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 89/107/EEG die onder voornoemde richtlijn vallen of onder een algemene richtlijn als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 89/107/EEG.

6. Dragers, inclusief drager-oplosmiddelen: levensmiddelenadditieven die worden gebruikt om een levensmiddelenadditief op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op andere wijze fysisch te modificeren zonder dat de technische functie ervan wordt gewijzigd, ten einde dit levensmiddelenadditief beter te kunnen manipuleren, aanbrengen of gebruiken.

7. Aroma: stoffen en produkten als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 88/388/EEG van de Raad van 22 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake aroma's voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma's (3), en die onder voornoemde richtlijn vallen.

(3) PB nr. L 184 van 15. 7. 1988, blz. 61.

ALGEMENE BEGINSELEN

In de delen A, B en C zijn alle ingrediënten en technische hulpstoffen vermeld die mogen worden gebruikt bij de bereiding van levensmiddelen die hoofdzakelijk bestaan uit één of meer ingrediënten van plantaardige oorsprong als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2092/91, met uitzondering van wijn.

Ook een in deel A of C genoemd ingrediënt of een in deel B genoemde technische hulpstof mag alleen worden gebruikt in overeenstemming met de desbetreffende communautaire en/of met het Verdrag verenigbare nationale voorschriften voor levensmiddelen of, als dergelijke voorschriften niet bestaan, volgens goede fabricagemethoden voor de produktie van levensmiddelen. Additieven dienen te worden gebruikt in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 89/107/EEG en, indien van toepassing, die van algemene richtlijnen als bedoeld in artikel 3, lid 1, van voornoemde richtlijn; aroma's moeten worden gebruikt overeenkomstig Richtlijn 88/388/EEG en oplosmiddelen volgens Richtlijn 88/344/EEG van de Raad van 13 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de produktie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (1).

(1) PB nr. L 157 van 24. 6. 1988, blz. 28.

DEEL A - INGREDIËNTEN VAN NIET-AGRARISCHE OORSPRONG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 3, ONDER b), VAN VERORDENING (EEG) Nr. 2092/91

A.1. Levensmiddelenadditieven, inclusief dragers

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

A.2. Aroma's als gedefinieerd in Richtlijn 88/388/EEG

Stoffen en produkten als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, onder b), i), en artikel 1, lid 2, onder c), van Richtlijn 88/388/EEG, die overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder d), en lid 2, van voornoemde richtlijn op het etiket zijn aangeduid als natuurlijke aromastoffen of natuurlijke aromatiserende preparaten.

A.3. Water en zout

Drinkwater

Zout (met natriumchloride of kaliumchloride als basiscomponenten) dat in het algemeen wordt gebruikt bij de vervaardiging van levensmiddelen.

A.4. Preparaten op basis van micro-organismen

i) Preparaten op basis van micro-organismen die gewoonlijk worden gebruikt bij de produktie van levensmiddelen, met uitzondering van genetisch gemodificeerde organismen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 90/220/EEG;

ii) Genetisch gemodificeerde micro-organismen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 90/220/EEG voor zover hieronder opgenomen overeenkomstig de procedure van artikel 14.

A.5. Mineralen (inclusief spoorelementen) en vitaminen

Alleen toegelaten voor zover ze volgens de wet aan levensmiddelen moeten worden toegevoegd.

DEEL B - TECHNISCHE HULPSTOFFEN EN ANDERE PRODUKTEN DIE MOGEN WORDEN GEBRUIKT VOOR DE BEREIDING EN VERWERKING VAN BIOLOGISCH GEPRODUCEERDE INGREDIËNTEN VAN AGRARISCHE OORSPRONG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 3, ONDER c), VAN VERORDENING (EEG) Nr. 2092/91

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Preparaten op basis van micro-organismen en enzymen:

i) Preparaten op basis van micro-organismen en enzymen die gewoonlijk worden gebruikt als technische hulpstoffen bij de produktie van levensmiddelen, met uitzondering van genetisch gemodificeerde micro-organismen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 90/220/EEG;

ii) Genetisch gemodificeerde micro-organismen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 90/220/EEG voor zover hieronder opgenomen overeenkomstig de procedure van artikel 14.

DEEL C - IN ARTIKEL 5, LID 4, VAN VERORDENING (EEG) Nr. 2092/91 BEDOELDE INGREDIËNTEN VAN AGRARISCHE OORSPRONG DIE NIET BIOLOGISCH ZIJN GEPRODUCEERD

C.1. Onverwerkte plantaardige produkten en produkten daarvan verkregen via de procédés als bedoeld in punt 2, onder a), van de inleiding:

C.1.1. Eetbare vruchten, noten en zaden

Kokosnoten

Paranoten

Cashewnoten

Dadels

Ananassen

Manga's

Papaja's

Sleepruimen

Cacao

Passievruchten

Kolanoten

Aardnoten

Rozebottels

Duindoorn

Bosbessen

Ahornsuikerstroop

Peruaanse spinazie

Amaranthus

Mierikswortelzaad

Pompoenzaad

Pijnboompitten

Radijszaad

C.1.2. Eetbare specerijen en kruiden

Alle produkten met uitzondering van tijm

C.1.3. Granen

Gierst

Wilde rijst (Zizania plauspra)

C.1.4. Oliehoudende zaden en vruchten

Sesamzaad

C.1.5. Diverse produkten

Algen, inclusief zeewier.

C.2. Plantaardige produkten, verkregen door procédés als bedoeld in punt 2, onder b), van de inleiding:

C.2.1. Oliën en vetten, wel of niet geraffineerd, doch niet chemisch gemodificeerd, met uitzondering van die van:

olijven

zonnebloemzaad

C.2.2. Suikers; zetmeel, andere uit granen en knollen verkregen produkten

Rietsuiker en bietsuiker

Uit granen en knollen verkregen zetmeel, niet chemisch gemodificeerd

Rijstpapier

Gluten

C.2.3. Diverse produkten

Citroensap

Azijn uit andere gegiste dranken dan wijn.

C.3. Dierlijke produkten

Honing

Gelatine

Melkpoeder en magere-melkpoeder

Eetbare aquatische organismen, niet afkomstig van aquacultuur."