Home

Verordening (EEG) nr. 1015/87 van de Commissie van 8 april 1987 tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2109/85 van de Raad houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde polystyreenvellen van oorsprong uit Spanje

Verordening (EEG) nr. 1015/87 van de Commissie van 8 april 1987 tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2109/85 van de Raad houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde polystyreenvellen van oorsprong uit Spanje

Verordening (EEG) nr. 1015/87 van de Commissie van 8 april 1987 tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2109/85 van de Raad houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde polystyreenvellen van oorsprong uit Spanje

Publicatieblad Nr. L 095 van 09/04/1987 blz. 0013 - 0014


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1015/87 VAN DE COMMISSIE

van 8 april 1987

tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2109/85 van de Raad houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde polystyreenvellen van oorsprong uit Spanje

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, inzonderheid op artikel 380, lid 3,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 812/86 van de Raad van 14 maart 1986 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping tussen de Gemeenschap van de Tien en de nieuwe Lid-Staten of tussen de nieuwe Lid-Staten gedurende de periode van toepassing van de overgangsmaatregelen omschreven in de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal (1), inzonderheid op artikel 11, lid 3,

Na raadpleging van de betrokken Lid-Staten, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 812/86,

Overwegende het volgende:

A. Procedure van nieuw onderzoek

(1) Bij Verordening (EEG) nr. 2109/85 (2) heeft de Raad een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van witte, tweekleurige en doorschijnende polystyreenvellen, op rollen, met een dikte tussen 0,7 en 1,3 mm, vallende onder post ex 39.02 C VI b) van het gemeenschappelijk douanetarief, overeenkomende met NIMEXE-code ex 39.02-38, van oorsprong uit Spanje.

Het recht bedraagt 15,9 % van de nettoprijs franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard, behalve voor de uitvoer van de produkten van de maatschappij Envases del Valles waarvoor het 12,4 % bedraagt.

In 1986 heeft de Commissie van twee Spaanse exporteurs verzoeken ontvangen om het bij Verordening (EEG) nr. 2109/85 ingestelde anti-dumpingrecht opnieuw te onderzoeken.

De verzoeken waren gebaseerd op artikel 380 van de Toetredingsakte, alsmede op artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 812/86.

De gewijzigde omstandigheden in verband met de toetreding van Spanje en met name de gewijzigde situatie met betrekking tot de produktiekosten en de exportprijzen ten gevolge van de door Spanje uit hoofde van de Toetredingsakte genomen belasting- en douanemaatregelen, zouden volgens de bedrijven die het verzoek hebben ingediend een nieuw onderzoek rechtvaardigen.

Na raadpleging van alle Lid-Staten heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (3) de heropening van de procedure aangekondigd en is zij met een nieuw onderzoek begonnen.

(2) De Commissie heeft de exporteurs en importeurs van wie de betrokkenheid bekend was, hiervan officieel in kennis gesteld, evenals de producenten van de Gemeenschap die de indieners van de klacht waren in de vorige procedure welke werd afgesloten met de instelling van het anti-dumpingrecht waarvan hier sprake is. Zij heeft de rechtstreeks betrokken partijen gelegenheid gegeven hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken gehoord te worden.

(3) Ten einde alle nodig geachte gegevens te verkrijgen heeft de Commissie aan de partijen waarvan bekend was dat ze belanghebbenden waren, te weten aan drie Spaanse exporteurs, aan drie Franse importeurs, aan een Ierse importeur, aan een Duitse importeur en aan vijf Franse en Belgische producenten vragenlijsten toegezonden.

(4) De drie Spaanse exporteurs, de drie Franse importeurs en slechts een Franse producent hebben de vragenlijsten beantwoord.

Er werden geen opmerkingen gemaakt door andere betrokken partijen. Geen van de betrokken partijen heeft schriftelijk en binnen de vastgestelde termijn verzocht te worden gehoord.

(5) Ondanks een verlenging van de termijn die de Commissie desgevraagd aan de vijf producenten had toegestaan, ten einde hen allen in staat te stellen de nodige gegevens betreffende de schade te verstrekken, is van vier van hen geen antwoord op de vragenlijst ontvangen.

B. Schade

(6) Deze vier producenten die te zamen het merendeel van de produktie van het betrokken produkt in de Gemeenschap van de Tien verzorgen, hebben, door niet de noodzakelijke inlichtingen betreffende de schade over te leggen, geen medewerking verleend en aldus het onderzoek aanzienlijk belemmerd. In feite beschikt de Commissie over geen enkel gegeven dat haar aanleiding geeft vast te stellen dat

beschermende maatregelen nog gerechtvaardigd zouden zijn. Derhalve is de Commissie van mening dat de intrekking van het definitief anti-dumpingrecht in kwestie niet opnieuw tot nadeel voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van de Tien zou leiden of dat althans een eventuele schade niet als aanmerkelijk in de zin van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 812/86 is aan te merken.

(7) De Commissie heeft de producenten in kennis gesteld van haar conclusies en van haar voornemen het definitieve anti-dumpingrecht in te trekken.

De producenten hebben deze conclusies betwist en hebben ontkend dat zij medewerking aan het onderzoek geweigerd zouden hebben. Zij hebben gewezen op moeilijkheden om binnen de gestelde termijnen de door de Commissie verlangde gegevens bijeen te krijgen.

De Commissie wijst erop dat de producenten aanvankelijk geen enkel bezwaar hadden geformuleerd ten aanzien van de termijnen, die waren verlengd; na het verstrijken van deze termijnen en nadat de Commissie hen in kennis had gesteld van haar voornemen het definitief anti-dumpingrecht in te trekken, hebben de betrokken producenten immers pas gereageerd zonder daarbij echter de nodige inlichtingen te verschaffen. Bovendien waren dit de gebruikelijk door de Commissie bij dergelijke procedures gestelde termijnen. Voorts waren de gegevens waarom door de Commissie was gevraagd van dezelfde aard als de gegevens die de producenten reeds in het bestek van het vorige onderzoek hadden geleverd, en deze waren niet dusdanig ingewikkeld dat een afwijking van de gewoonlijk toegestane termijnen gerechtvaardigd zou zijn geweest.

De Commissie heeft tenslotte overwogen dat verlening van bijzondere termijnen aan de betrokken producenten een discriminerend optreden zou hebben betekend ten opzichte van de andere partijen die wel binnen de gestelde termijnen aan het onderzoek medewerking hadden verleend.

C. Dumping

(8) Rekening houdend met bovengenoemde conclusies inzake schade was de Commissie van oordeel dat het niet nodig was over te gaan tot een nader dumpingonderzoek.

D. Intrekking van het definitief

anti-dumpingrecht

(9) Onder deze omstandigheden is de Commissie van mening dat Verordening (EEG) nr. 2109/85 moet worden ingetrokken.

(10) Uit hoofde van artikel 380, lid 3, van de Toetredingsakte dient deze intrekking door de Commissie ten uitvoer te worden gelegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2109/85 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 8 april 1987.

Voor de Commissie

Peter SUTHERLAND

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 78 van 24. 3. 1986, blz. 1.

(2) PB nr. L 198 van 30. 7. 1985, blz. 1.

(3) PB nr. C 238 van 20. 9. 1986, blz. 3.