Home

77/355/EEG: Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 1977 gericht tot de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland met betrekking tot een wet en een verordening houdende tenuitvoerlegging van bepaalde voorschriften van Richtlijn 74/561/EEG van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg

77/355/EEG: Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 1977 gericht tot de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland met betrekking tot een wet en een verordening houdende tenuitvoerlegging van bepaalde voorschriften van Richtlijn 74/561/EEG van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg

77/355/EEG: Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 1977 gericht tot de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland met betrekking tot een wet en een verordening houdende tenuitvoerlegging van bepaalde voorschriften van Richtlijn 74/561/EEG van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg

Publicatieblad Nr. L 123 van 17/05/1977 blz. 0022 - 0023


++++

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 6 mei 1977

gericht tot de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland met betrekking tot een wet en een verordening houdende tenuitvoerlegging van bepaalde voorschriften van Richtlijn 74/561/EEG van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg

( 77/355/EEG )

Bij schrijven van 25 november 1976 heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Duitsland bij de Europese Gemeenschappen de Commissie ter raadpleging de tekst doen toekomen van bepaalde voorschriften van de wet betreffende het goederenvervoer over de weg ( GueKG ) van 6 augustus 1975 en van de tweede verordening van 24 april 1973 inzake de vaststelling van de vereiste vakbekwaamheid en kennis voor het leiden van een onderneming van goederenvervoer over de weg . Deze voorschriften bevatten een aantal maatregelen met betrekking tot de toepassing van de richtlijn van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg ( 1 ) .

Deze raadpleging vindt plaats op grond van artikel 7 , lid 1 , van de richtlijn , waarin wordt bepaald dat de Lid-Staten , na raadpleging van de Commissie , voor 1 januari 1977 de maatregelen vaststellen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en met name van artikel 3 , lid 4 .

De Commissie betreurt het feit dat de Duitse Regering door de laattijdige mededeling van de uitvoeringsmaatregelen niet tijdig de verplichtingen is nagekomen die haar door artikel 7 van de richtlijn van de Raad van 12 november 1974 worden opgelegd , en het de Commissie bovendien onmogelijk heeft gemaakt onderhavige aanbeveling op het gewenste ogenblik uit te brengen .

Ten aanzien van de voorschriften van bovengenoemde wet en verordening , doet de Commissie de volgende aanbeveling .

1 . Wat het toepassingsgebied van deze voorschriften betreft herinnert de Commissie de Duitse Regering eraan dat de richtlijn van 12 november 1974 de invoering beoogt van gemeenschappelijke regels voor de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg , niet alleen in het nationale , maar ook in het internationale verkeer .

Aangezien de aan de Commissie meegedeelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen slechts betrekking hebben op nationaal vervoer , verzoekt de Commissie de Duitse Regering in deze leemte te voorzien .

2 . De Commissie constateert dat in artikel 10 van de wet , voor vervoer over lange afstanden , en in artikel 81 , voor vervoer over korte afstanden , betrouwbaarheid , financiële draagkracht en vakbekwaamheid als principiële eisen voor de toegang tot het beroep zijn opgenomen , zoals voorgeschreven in artikel 3 , lid 1 , van de richtlijn .

Wat evenwel de financiële draagkracht betreft , beveelt de Commissie de Duitse Regering aan de betekenis daarvan te omschrijven , rekening houdend met de inhoud van de eerste zin van artikel 3 , lid 3 :

" Onder financiële draagkracht wordt verstaan het beschikken over de financiële middelen die nodig zijn voor het op gang brengen en het goede beheer van de onderneming ( ... ) " .

Evenzo vestigt de Commissie de aandacht van de Duitse Regering op sommige bepalingen betreffende de voldoening aan de voorwaarde van vakbekwaamheid , als bedoeld in artikel 3 , lid 4 , van de richtlijn .

In de eerste plaats wordt in dit artikel bepaald , dat de voor de vaststelling van de vakbekwaamheid vereiste kennis wordt verworven door het volgen van cursussen , door praktische ervaring in een vervoeronderneming , of door een combinatie van beide . Deze opsomming is limitatief en sluit derhalve elke andere mogelijkheid uit . Bijgevolg beveelt de Commissie de Duitse Regering aan zowel artikel 10 , lid 2 , van de wet als artikel 1 , lid 1 , van de verordening op dit punt te wijzigen en er de verwijzing naar in een expeditie - of opslagbedrijf opgedane ervaring uit te schrappen .

In de tweede plaats wordt in artikel 3 , lid 4 , in fine , van de richtlijn bepaald dat het bewijs van vakbekwaamheid wordt geleverd door het overleggen van een verklaring die is afgegeven door de bevoegde autoriteit of instantie . In artikel 3 van de verordening wordt evenwel slechts uitdrukkelijk voorzien in de afgifte van een verklaring bij vaststelling van de vakbekwaamheid op grond van een examen en niet bij vaststelling van de vakbekwaamheid op grond van praktische ervaring . Derhalve beveelt de Commissie de Duitse Regering aan haar verordening op dit punt aan te vullen .

3 . In hetzelfde verband neemt de Commissie nota van het voornemen van de Duitse Regering om aan de bevoegde july's de in artikel 3 , lid 4 , van Richtlijn 74/561/EEG bedoelde lijst van de onderwerpen toe te zenden .

De Commissie wenst er hierbij ten overvloede op te wijzen dat de vaststelling van de vakbekwaamheid betrekking moet hebben op de in die lijst aangegeven onderwerpen .

4 . De Commissie vestigt de aandacht van de Duitse Regering ook op de tekst zelf van artikel 4 , lid 1 , van de richtlijn , betreffende de voortzetting van de exploitatie in bepaalde gevallen , die als volgt luidt :

" De Lid-Staten stellen de voorwaarden vast waaronder de exploitatie van een onderneming voor goederenvervoer over de weg , in afwijking van artikel 3 , lid 1 , voorlopig gedurende ten hoogste één jaar kan worden voortgezet , welke periode in naar behoren gemotiveerde speciale gevallen met maximaal zes maanden kan worden verlengd , in geval van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van de natuurlijke persoon die de werkzaamheden van vervoerder verricht of van de natuurlijke persoon die voldoet aan het bepaalde in artikel 3 , lid 1 , sub a ) en c ) . " .

Dit artikel heeft betrekking op drie gevallen : overlijden , lichamelijke onbekwaamheid en wettelijke onbekwaamheid . Aangezien in artikel 19 van de wet enkel het geval " overlijden " in aanmerking wordt genomen beveelt de Commissie de Duitse Regering aan dit artikel aan te vullen met de in artikel 4 , lid 1 , van de richtlijn genoemde gevallen van lichamelijke en wettelijke onbekwaamheid .

Voorts heeft artikel 19 van de wet slechts betrekking op het overlijden van de ondernemer . Uit artikel 10 , lid 1 , van de wet vloeit in overeenstemming met de tweede en derde alinea van artikel 3 , lid 1 , van de richtlijn evenwel voort , dat de ondernemer niet de natuurlijke persoon behoeft te zijn die de werkzaamheden van vervoerder verricht noch de natuurlijke persoon die voldoet aan het bepaalde in artikel 3 , lid 1 , sub a ) en c ) , van de richtlijn . Bijgevolg beveelt de Commissie de Duitse Regering aan de beperkende tekst van artikel 19 van de wet zodanig te wijzigen dat ook de beide in artikel 4 , lid 1 , in fine , van de richtlijn genoemde gevallen hierdoor worden bestreken .

5 . Voorts stelt de Commissie vast dat artikel 78 van de wet , voor vervoer over lange afstanden , en artikel 88 , voor vervoer over korte afstanden , in strijd met het bepaalde in artikel 6 , lid 2 , van de richtlijn , ongelijke voorwaarden bevatten voor intrekking van de machtiging .

Op het door de richtlijn bestreken gebied voorziet artikel 78 , voor het vervoer over lange afstanden , namelijk slechts in verplichte intrekking van de machtiging in geval van faillietverklaring van het bedrijfshoofd , terwijl de intrekking facultatief is bij inbreuken op de voorwaarde van vakbekwaamheid .

Daarentegen gaat het in artikel 88 , lid 5 , voor vervoer over korte afstanden , uitsluitend over niet-naleving van de voorwaarde van betrouwbaarheid , die verplichte intrekking van de machtiging tot gevolg heeft .

Bijgevolg beveelt de Commissie de Duitse Regering aan de artikelen 78 en 88 van de wet betreffende het goederenvervoer over de weg zodanig te wijzigen dat zowel voor het vervoer over lange als over korte afstanden het niet respecteren van de voorwaarden van betrouwbaarheid , financiële draagkracht of vakbekwaamheid verplichte intrekking van de machtiging tot gevolg heeft .

6 . Ten slotte constateert de Commissie dat , overeenkomstig artikel 6 , lid 1 en lid 3 , van de richtlijn , de verplichting om de beslissingen tot afwijzing van aanvragen om toegang tot het beroep met redenen te omkleden en de mogelijkheid voor de betrokkenen om met passende middelen hun belangen te verdedigen met betrekking tot de beslissingen tot afwijzing of intrekking van een machtiging , reeds zijn neergelegd in algemene wettelijke voorschriften welke in Duitsland van toepassing zijn .

Gedaan te Brussel , 6 mei 1977 .

Voor de Commissie

Richard BURKE

Lid van de Commissie

( 1 ) PB nr . L 308 van 19 . 11 . 1974 , blz . 18 .