Home

Verordening (EG) n r. 367/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit India naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97

Verordening (EG) n r. 367/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit India naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97

2006R0367 — NL — 03.07.2010 — 004.002


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Gewijzigd bij:




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 367/2006 VAN DE RAAD

van 27 februari 2006

tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) uit India naar aanleiding van een herzieningsonderzoek op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 18,

Gelet op het voorstel dat de Commissie heeft ingediend na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:PROCEDUREBESTAANDE MAATREGELEN EN BEËINDIGDE ONDERZOEKEN BETREFFENDE PET-FOLIE

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie), ingedeeld onder de GN-codes ex392062 19 en ex392062 90, uit India. Voor met name genoemde exporteurs werden ad-valoremrechten vastgesteld van 3,8 % tot 19,1 %, terwijl voor alle andere bedrijven een recht van 19,1 % werd vastgesteld.

(2)

In februari 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 (3) definitieve antidumpingrechten ingesteld op PET-folie uit India en de Republiek Korea. Voor PET-folie uit India bestonden deze uit ad-valoremrechten van 0 % tot 62,6 %. Hiervan uitgezonderd was PET-folie afkomstig van vijf Indiase bedrijven, namelijk Ester Industries Limited, Flex Industries Limited, Garware Polyester Limited, MTZ Polyesters Limited en Polyplex Corporation Limited, waarvan bij Besluit 2001/645/EG (4) verbintenissen waren aanvaard.

(3)

MTZ Polyesters Limited heeft inmiddels zijn naam gewijzigd in MTZ Polyfilms Limited. Deze naamswijziging heeft geen invloed op de bevindingen van Verordening (EG) nr. 2597/1999 en het feit dat de onderneming voor een individueel recht in aanmerking komt. De Commissie heeft de naamswijziging op 17 februari 2005 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (5). Voorts werd het adres van deze onderneming in juli 2005 gewijzigd, zonder dat er een wijziging was van eigenaars, structuur of werking van de onderneming. Het vermelde adres moet daarom worden gewijzigd.

(4)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1975/2004 (6) en (EG) nr. 1976/2004 (7) de definitieve antidumping- en compenserende maatregelen ten aanzien van PET-folie uit India uitgebreid tot PET-folie uit Brazilië en Israël, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël.

(5)

Op 28 juni 2002 (8) heeft de Commissie een tussentijds onderzoek geopend dat beperkt was tot de vorm van de definitieve compenserende maatregelen, en, met name, tot een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van een verbintenis die één Indiase producent/exporteur overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening had aangeboden. Dit onderzoek is beëindigd bij Verordening (EG) nr. 365/2006 van de Raad (9).

(6)

Op 22 november 2003 (10) heeft de Commissie een tussentijds onderzoek geopend dat beperkt was tot de vorm van de definitieve antidumpingmaatregelen. Dit onderzoek is afgesloten bij Verordening (EG) nr. 365/2006.

(7)

Op 4 januari 2005 (11) heeft de Commissie een tussentijds onderzoek geopend dat beperkt was tot een onderzoek naar de hoogte van de definitieve antidumpingmaatregelen. Dit onderzoek is afgesloten bij Verordening (EG) nr. 365/2006, waarbij de hoogte van de definitieve antidumpingmaatregelen is gewijzigd.

(8)

Op 23 augustus 2005 (12) heeft de Commissie een herzieningsonderzoek geopend in verband met Verordening (EG) nr. 1975/2004 en 1976/2004 wat de aanvraag van een Israëlische producent betrof voor vrijstelling van de tot Israël uitgebreide maatregelen. Dit onderzoek is beëindigd bij Verordening (EG) nr. 101/2006 van de Raad.

VERZOEK OM EEN ONDERZOEK BIJ HET VERVALLEN VAN DE MAATREGELEN

(9)

Na de bekendmaking van een bericht (13) dat de definitieve compenserende maatregelen binnenkort zouden vervallen, heeft de Commissie van de EU-producenten een verzoek ontvangen voor de inleiding van een procedure voor de eventuele herziening van Verordening (EG) nr. 2597/1999 van de Raad, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Deze producenten waren DuPont Teijin Films, Mitsubishi Polyester Film GmbH, Nuroll SpA en Toray Plastics Europe, die een groot deel — in dit geval meer dan 50 % — van de productie van PET-folie in de EU vertegenwoordigden.

(10)

Het verzoek bevatte bewijsmateriaal waaruit blijkt dat, indien de maatregelen vervallen, dit waarschijnlijk zal leiden tot een voortzetting of herhaling van de subsidiëring en tot schade voor de EU-producenten.

(11)

Voorafgaand aan de opening van het onderzoek en overeenkomstig artikel 10, lid 9, en artikel 22, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek om herziening had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid uitgenodigd voor overleg met het doel de situatie in verband met de inhoud van de klacht op te helderen en gezamenlijk tot overeenstemming te komen. De Commissie heeft echter geen antwoord van de Indiase overheid ontvangen betreffende haar overlegaanbod.

OPENING VAN HET ONDERZOEK BIJ HET VERVALLEN VAN DE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(12)

De Commissie heeft het door de indieners van het verzoek voorgelegde bewijsmateriaal onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat dit toereikend was om een onderzoek te openen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie een onderzoek bij het vervallen van Verordening (EG) nr. 2597/99 geopend door middel van een in het Publicatieblad van de Europese Unie (14) bekendgemaakt bericht.

ONDERZOEKTIJDVAK

(13)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het eind van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

PARTIJEN BIJ HET ONDERZOEK

(14)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere bekende EU-producenten, de producenten/exporteurs in India, importeurs, toeleveranciers van de EU-producenten, gebruikers van het betrokken product en de Indiase overheid in kennis gesteld van de opening van het onderzoek. De belanghebbenden waren in de gelegenheid hun standpunt schriftelijk bekend te maken. Alle belanghebbenden die verzochten om te worden gehoord en die konden aantonen dat zij hiervoor bijzondere redenen hadden, werden gehoord. Met de schriftelijke en mondelinge reacties van de partijen werd, indien van toepassing, rekening gehouden.

(15)

Gezien het grote aantal producenten/exporteurs van PET-folie in India dat in het verzoek was genoemd, werd overwogen voor het onderzoek naar de subsidiëring een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening. Om te kunnen beslissen of het nodig zou zijn een steekproef samen te stellen en, zo ja, om die steekproef samen te stellen, is alle producenten/exporteurs gevraagd zich bekend te maken en om basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak. Na beoordeling van de verstrekte informatie en gezien het grote aantal producenten/exporteurs dat bereid was meewerking te verlenen, werd besloten een steekproef samen te stellen.

(16)

De Commissie heeft alle bekende belanghebbenden, en degenen die zich binnen de termijn bij haar hebben aangemeld, een vragenlijst toegezonden. Er werden antwoorden ontvangen van vier EU-producenten, acht Indiase producenten/exporteurs, één importeur/gebruiker, één toeleverancier van EU-producenten en de Indiase overheid.

(17)

Van de acht Indiase producenten/exporteurs zijn vier bedrijven, namelijk Ester Industries Limited, Flex Industries Limited, Garware Polyester Limited en Jindal Poly Films Limited geselecteerd voor de steekproef. Gebleken is dat deze goed waren voor het grootste representatieve deel van de productie, verkoop en uitvoer van PET-folie naar de EU, dat redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening.

(18)

Met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft de Commissie de adreswijziging bekendgemaakt dat Jindal Poly Films Limited (15). Het vermelde adres moet daarom worden gewijzigd.

(19)

Met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft de Commissie vervolgens bekendgemaakt dat Jindal Poly Films Limited zijn naam had gewijzigd in Jindal Poly Films Limited (16). De vermelde naam moet daarom worden gewijzigd.

(20)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig had om subsidiëring en schade vast te stellen, om vast te stellen hoe waarschijnlijk het was dat subsidiëring en schade zouden worden voortgezet dan wel opnieuw zouden plaatsvinden en om vast te stellen of handhaving van de maatregelen in het belang van de EU zou zijn. Er vonden controlebezoeken plaats bij de volgende bedrijven:

a)EU-producenten

—DuPont Teijin Films, Luxemburg en Middlesbrough, Verenigd Koninkrijk,

—Mitsubishi Polyester Film GmbH, Wiesbaden, Duitsland,

—Nuroll SpA, Pignataro Maggiore, Italië,

—Toray Plastics Europe, Miribel, Frankrijk;

b)Indiase overheid

—Ministerie van Handel, New Delhi;

c)Indiase producenten/exporteurs

—Ester Industries Limited, New Delhi,

—Flex Industries Limited, New Delhi,

—Gareware Polyester Limited, Aurangabad,

—Jindal Poly Films Limited, New Delhi;

d)Importeur/gebruiker

—Coveme SpA, San Lazzaro di Savena, Italië;

e)Toeleveranciers

—Oxxynova GmbH, Marl, Duitsland.

MEDEDELING VAN DE BEVINDINGEN

(21)

Overeenkomstig artikel 30 van de basisverordening werden de Indiase overheid en andere betrokkenen in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was het voorstel te doen de maatregelen te handhaven. De betrokkenen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Enkele partijen hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt. Bovendien werd overlegd gepleegd met de Indiase overheid overeenkomstig artikel 10, lid 11, van de basisverordening. Met alle opmerkingen is rekening gehouden.

PRODUCT

(22)

Het product waarop deze herzieningsprocedure betrekking heeft, is het product dat is gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 2597/99, namelijk PET-folie, ingedeeld onder de GN-codes ex392062 19 en ex392062 90.

(23)

Bij dit onderzoek, zoals bij het oorspronkelijke onderzoek, bleek dat PET-folie die in India wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht en PET-folie die door EU-producenten wordt geproduceerd en in de EU verkocht, dezelfde fysische basiseigenschappen en toepassingen hebben en dus soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening.

SUBSIDIESINLEIDING

(24)

Op basis van de gegevens in het verzoek om herziening en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

Voor het gehele land geldende regelingen

a)Voorafgaande vergunning/Advance Release Order,

b)Duty Entitlement Passbook,

c)Bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven,

d)Exportbevordering en kapitaalgoederen,

e)Certificaat voor rechtenvrije vervanging,

f)Vrijstelling van vennootschapsbelasting,

g)Exportkredieten,

—Pre-export,

—Post-export,

h)Kapitaalinjecties.

(25)

De regelingen a) tot en met e) hierboven zijn gebaseerd op de Wet voor de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 (nr. 22 van 1992) die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze worden samengevat in documenten over het in- en uitvoerbeleid die het ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Eén van deze documenten is relevant voor het onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2007 (hierna „document in- en uitvoerbeleid 2002-2007” genoemd). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures vastgesteld voor haar in- en uitvoerbeleid 2002-2007 in het „Handboek van procedures” — 1 april 2002 - 31 maart 2007, deel I (hierna „Handboek I 2002-2007” genoemd) (17). Het Handboek van procedures wordt ook regelmatig bijgewerkt.

(26)

De regeling onder f) is gebaseerd op de wet inzake de inkomstenbelasting van 1961 die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd.

(27)

De regeling onder g) is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Indiase Banking Regulation Act 1949 die de Reserve Bank of India machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

(28)

De regeling onder h) is een ad-hocsubsidie waarvoor geen wettelijke basis in de Indiase wetgeving is gevonden.

Regionale regelingen

(29)

Op basis van de gegevens in het verzoek om herziening van de maatregelen en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie, heeft de Commissie ook een aantal regelingen onderzocht die in Indiase deelstaten worden toegepast.

a)Deelstaat Uttar Pradesh

—De regelingen zijn gebaseerd op de Trade Tax Act van 1948 van de overheid van Uttar Pradesh.

b)Deelstaat Maharashtra

—Pakket stimuleringsmaatregelen van de overheid van Maharashtra. Deze regelingen zijn gebaseerd op besluiten van het ministerie voor Industrie, Energie en Werkgelegenheid van de overheid van Maharashtra.

VOOR HET GEHELE LAND GELDENDE REGELINGENRegeling voorafgaande vergunningen (hierna „VV-regeling” genoemd)/Advance Release Order (hierna „ARO” genoemd)Rechtsgrond

(30)

De gedetailleerde beschrijving van deze regeling is opgenomen in de paragrafen 4.1.1 tot 4.1.14 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 en de hoofdstukken 4.1 tot 4.30 van het Handboek I 2002-2007.

Voorwaarden

(31)

De VV-regeling bestaat uit zes subregelingen die in overweging 32 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de VV-regeling voor fysieke uitvoer en voor de VV-regeling voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen als tussenleverancier in aanmerking voor de VV-regeling. Toeleveranciers van in paragraaf 8.2 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 vermelde „veronderstelde exportcategorieën”, zoals de toeleveranciers van exportgerichte bedrijven, komen in aanmerking voor de VV-regeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Toeleveranciers van producenten/exporteurs komen in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” dankzij de subregeling „ARO” en voor de regeling „back to back inland letter of credit”.

Toepassing in de praktijk

(32)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)Fysieke uitvoer: Dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling kunnen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten kunnen worden ingevoerd, hoeveel moet worden uitgevoerd alsmede het exportproduct zijn in de VV-vergunning vermeld;

ii)Jaarlijkse behoefte: Een dergelijke vergunning houdt geen verband met een bepaald exportproduct, maar met een ruimere groep exportproducten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — elke soort input rechtenvrij invoeren die bij de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct worden gebruikt. Hij kan naar believen elk product dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt, uitvoeren;

iii)Toeleveranciers: Deze subregeling geldt in gevallen waarin twee producenten voornemens zijn één enkel exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De fabrikant/exporteur vervaardigt het halffabrikaat. Hij mag inputs vrij van rechten invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor toeleveranciers worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren;

iv)Met uitvoer gelijkgestelde verkoop: In het kader van deze subregeling kan een toeleverancier vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in paragraaf 8.2.b) tot en met f), g), i) en j) van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Volgens de Indiase overheid zijn „met uitvoer gelijkgestelde transacties” transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde transacties op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

v)ARO: De houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens paragraaf 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de toeleverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van heffingen/rechten is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

vi)Back to back inland letter of credit: Deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens paragraaf 8, lid 3, van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (voorafgaande vergunning toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(33)

Van de vier in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs heeft slechts één de VV-regeling in het onderzoektijdvak gebruikt, en wel de onder i) en ii) hierboven genoemde subregelingen. Deze producent/exporteur verklaarde dat hij in 1999, toen de definitieve compenserende maatregelen werden ingesteld, gebruik had gemaakt van de DEPB-regeling, maar daarmee was gestopt en in plaats daarvan de VV-regeling had gebruikt.

(34)

Ten behoeve van een controle door de Indiase autoriteiten is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het gebruik en verbruik van de onder de vergunning vallende ingevoerde goederen blijkt (hoofdstuk 4.30 van het Handboek I 2002-2007), hierna „verbruiksregister” genoemd. Het bedrijf bleek op de juiste wijze een verbruiksregister bij te houden.

(35)

Voor de bovengenoemde subregeling i) stelt de Indiase overheid in de VV-vergunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegelaten invoer als de verplichte uitvoer (of de met uitvoer gelijkgestelde verkoop). Bovendien moet de betrokken in- of uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regelingen mogen worden ingevoerd baseert de Indiase overheid zich op „standaard input-output-normen („SION's”)”. SION's zijn vastgesteld voor de meeste producten inclusief het betrokken product en zijn gepubliceerd in het Handboek I 2002-2007.

(36)

Voor de in overweging 32 genoemde subregeling ii) (VV-regeling jaarlijkse behoefte) is uitsluitend de waarde van de toegelaten invoer in de vergunning vermeld. De vergunninghouder moet het verband handhaven tussen de ingevoerde inputs en het eindproduct (paragraaf 4.24A(c) Handboek I 2002-2007).

(37)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer dient plaats te vinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (18 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

(38)

Bij de controle bleek dat het verbruik van het bedrijf van de belangrijkste grondstof om één kilogram PET-folie te produceren, zoals vermeld in het verbruiksregister, lager was dan de daarmee overeenstemmende SION. Met andere woorden: de meewerkende exporteur mocht volgens de SION meer van de betrokken grondstof rechtenvrij invoeren dan het eigenlijk nodig had bij het fabricageproces. Het bedrijf beweerde dat de Indiase overheid het teveel betaalde geld zou corrigeren na afloop van de vergunningen, dat wil zeggen 30 maanden na afgifte van de vergunning (zie overweging 37), aangezien doorgaans gebruik wordt gemaakt van de twee mogelijke verlengingen met elk zes maanden. Daar de eerste vergunning echter op 31 januari 2003 aan het bedrijf is afgegeven, kon het bedrijf zijn bewering niet staven tijdens de controle ter plaatse door de diensten van de Commissie in mei 2005. In december 2005 heeft de onderneming opmerkingen gemaakt over de bevindingen van de Commissie, maar kon toen ook niet aantonen dat de te hoge terugbetaling was rechtgezet. Deze SION’s leiden duidelijk tot een te hoge terugbetaling van rechten. De Indiase overheid kon niet aantonen dat zij het teveel aan terugbetaalde rechten systematisch corrigeert, noch dat er een redelijk systeem bestaat om de teveel terugbetaalde rechten te corrigeren.

Reacties op de bevindingen van de Commissie

(39)

De Indiase overheid heeft meegedeeld dat zij de VV-regeling in 2005 drie maal heeft gewijzigd om onder meer beter toezicht te kunnen houden op het gebruik van die regeling door producenten/exporteurs, waardoor er in het vervolg geen te hoge terugbetaling zou plaatsvinden. Zij was daarom van oordeel dat geen compenserende maatregelen mochten worden getroffen ten aanzien van de VV-regeling.

(40)

De VV-regeling werd echter eerst gewijzigd na het onderzoektijdvak en de controle ter plaatse door de diensten van de Commissie en de toepassing in de praktijk kon daarom niet worden gecontroleerd. Bovendien werd punt 4.26 van Handboek I 2002-2007 met een bericht d.d. 10 oktober 2005 als volgt aangevuld: „de vergunningverlener neemt ook maatregelen tegen de vergunninghouder indien aanhangsel 23 (dat wil zeggen het verbruiksregister) niet volledig ingevuld wordt ingediend”. Het is echter niet duidelijk waaruit deze maatregelen bestaan.

(41)

De praktische toepassing van bovengenoemde wijzigingen door de Indiase overheid kon daarom niet worden gecontroleerd. Met name is niet duidelijk wat de gevolgen zullen zijn indien het verbruiksregister niet goed wordt bijgehouden. Onderstaande conclusie is daarom gebaseerd op de bevindingen over het onderzoektijdvak.

Conclusie

(42)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

(43)

Daar de VV-subregeling voor fysieke uitvoer en de VV-subregeling voor jaarlijkse behoefte rechtens afhankelijk zijn van exportprestaties, zijn zij specifiek en geven zij aanleiding tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan van deze regelingen geen gebruik maken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

(44)

De subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt kunnen niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. De subregelingen beantwoorden niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren inzake het verbruik van „inputs” in het productieproces) en bijlage III (richtsnoeren om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende „inputs” exportsubsidies zijn) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft geen daadwerkelijk controlesysteem of -procedure om te kunnen nagaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt (bijlage II, punt 4 van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt 2 van de basisverordening). De SION's voor het betrokken product waren niet voldoende nauwkeurig. De SION’s zelf kunnen niet worden gebruikt om het werkelijke verbruik te controleren, omdat de Indiase overheid aan de hand van deze zeer genereuze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. Bovendien heeft de Indiase overheid geen daadwerkelijke controle verricht aan de hand van een correct gevoerd verbruiksregister.

(45)

De subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

Berekening van het subsidiebedrag

(46)

Het subsidiebedrag voor de exporteur die VV-regeling gebruikte is als volgt berekend. De teller bestaat uit de niet-betaalde invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) op de ingevoerde materialen op grond van de beide VV-subregelingen die zijn gebruikt voor het betrokken product in het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden kosten die ter verkrijging van de subsidie moesten worden gemaakt van dit bedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is de noemer de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het onderzoektijdvak.

(47)

Het bedrijf dat in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik maakte kreeg een subsidie van 6,0 %.

De regeling „Duty Entitlement Passbook” (DEPB-regeling)Rechtsgrond

(48)

De DEPB-regeling is beschreven in paragraaf 4.3 van het document In- en uitvoerbeleid 2002-2007 en in hoofdstuk 4 van het Handboek I 2002-2007. Ten tijde van het oorspronkelijk onderzoek bestonden twee vormen van de DEPB-regeling: pre-export en post-export. In april 2000 werd de pre-exportvorm van de DEPB-regeling afgeschaft, waardoor in het onderzoek alleen de post-exportvorm van de regeling is onderzocht.

Voorwaarden

(49)

Alle producenten/exporteurs of handelaren/exporteurs kunnen voor deze regeling in aanmerking komen. Gebleken is dat drie ondernemingen in het onderzoektijdvak gebruik maakten van deze regeling.

Toepassing in de praktijk van de DEPB

(50)

Een exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan in het kader van de DEPB-regeling om de toekenning van „punten” verzoeken die berekend worden in verhouding tot de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben DEPB-percentages vastgesteld voor de meeste goederen, waaronder het betrokken product. Zij worden vastgesteld op basis van SION’s, waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inputs die in het exportproduct zouden zijn verwerkt, en van de op die inputs toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk zijn betaald.

(51)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op de aangifte ten uitvoer moet dan worden vermeld dat de uitvoer plaatsvindt in het kader van de DEPB-regeling. De Indiase douane geeft bij verzending een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het aantal punten vermeld dat in het kader van de DEPB-regeling wordt toegekend voor die uitvoertransactie. Op dat ogenblik weet de exporteur welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douane een ladingsbrief voor de uitvoer afgeeft, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toewijzing van punten in het kader van de DEPB-regeling. Het DEPB-percentage dat wordt gebruikt om het voordeel te berekenen, is het percentage dat geldt op het ogenblik waarop de uitvoeraangifte wordt ingediend. Het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

(52)

De punten die in het kader van de DEPB-regeling zijn toegekend, kunnen volgens de Indiase boekhoudnormen geboekt worden als inkomsten die ontstaan op het ogenblik dat de exportverplichting is vervuld. Die punten kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Met dergelijke punten ingevoerde goederen kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op een andere wijze worden gebruikt. De DEPB-punten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning twaalf maanden geldig.

(53)

Een verzoek om toekenning van DEPB-punten kan op ten hoogste 25 exporttransacties betrekking hebben, maar bij elektronische indiening van het verzoek op een onbeperkt aantal exporttransacties. In feite gelden er geen strikte termijnen voor het indienen van verzoeken om DEPB-punten, omdat de termijnen die zijn vermeld in hoofdstuk 4.47 van het Handboek I 2002-2007 steeds ingaan op de datum van de laatste exporttransactie die in een bepaald verzoek om toekenning van de DEPB-punten is opgenomen.

(54)

De Indiase overheid en één exporteur hebben de Commissie laten weten dat deze regeling binnen afzienbare tijd zou worden stopgezet en vervangen door een regeling die „met de WTO verenigbaar” zou zijn. De DEPB zou aanvankelijk op 1 april 2005 aflopen. Aangezien de regeling ter vervanging van de DEPB-regeling echter nog niet klaar was om te worden ingevoerd, is de bestaande regeling tot 1 april 2006 verlengd. Als de nieuwe regeling dan nog steeds niet klaar is om in werking te treden, blijft de DEPB zo lang als nodig van kracht.

Reacties op de bevindingen van de Commissie

(55)

De Indiase overheid en twee exporteurs die voordelen hebben verkregen in het kader van deze regeling hebben opmerkingen gemaakt over bovenstaande analyse. Zij i) voerden aan dat DEPB-punten slechts kunnen worden verkregen voor invoerrechten op materialen die voor exportproducten worden gebruikt, ii) stelden vragen bij de berekeningswijze van de Commissie die op de verkrijging van de punten was gebaseerd, terwijl bij de berekening in het kader van het oorspronkelijke onderzoek in 1999 was uitgegaan van het gebruik van de punten, iii) verzochten om onmiddellijke beëindiging van de procedure ten aanzien van de DEPB-regeling daar deze regeling met ingang van 1 april 2006 afloopt, en iv) stelden dat het in strijd was met artikel 27 van de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen ten gunste van ontwikkelingslanden indien deze regeling niet van de berekening werd uitgesloten.

(56)

Argument i) hierboven werd niet onderbouwd door de Indiase overheid of door de exporteurs. Het is in ieder geval in strijd met de bevindingen van het onderzoek als vermeld in de overwegingen 50 tot en met 53. Het moet daarom worden afgewezen.

(57)

Wat argument ii) betreft, is de bij dit onderzoek gebruikte methode bedoeld om de gevolgen van de subsidie voor de financiële situatie van exporteurs in een bepaald onderzoektijdvak beter te kunnen weergeven. Geoordeeld werd dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het ogenblik dat hij in het kader van deze regeling goederen uitvoert. Dit wordt onder meer bevestigd door het feit dat de DEPB-punten volgens de Indiase boekhoudnormen worden geboekt wanneer de punten worden verkregen. De diensten van de Commissie hebben deze methode al verschillende malen gebruikt, met name in de zaak van de grafietelektrodesystemen (18), maar dit heeft niet geleid tot een volledige herwaardering van de regeling die altijd al tot compenserende maatregelen aanleiding heeft gegeven. Dit argument wordt daarom afgewezen.

(58)

Wat argument iii) betreft, werd inderdaad vastgesteld dat de Indiase overheid de afschaffing van de DEPB-regeling heeft aangekondigd. De regeling zou eerst aflopen op 31 maart 2005, maar werd verlengd tot 30 september 2005. Vervolgens werd de regeling weer verlengd tot 1 april 2006. In deze omstandigheden is het niet zeker of de DEPB-regeling op 1 april 2006 zal aflopen (zie overweging 123).

(59)

Wat argument iv) betreft, is er geen inbreuk op artikel 27 van de WTO-Overeenkomst ten behoeve van ontwikkelingslanden. Dit artikel verhindert niet dat een WTO-lid compenserende maatregelen neemt tegen de schadelijke gevolgen van subsidiëring door een ander WTO-lid. Daar de DEPB een regeling is die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, moet dit argument worden afgewezen.

Conclusie

(60)

In het kader van de DEPB-regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening. De punten die in het kader van de DEPB-regeling worden toegekend, zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien deze punten uiteindelijk zullen worden gebruikt om invoerrechten te betalen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door de DEPB-punten een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(61)

Bovendien is de DEPB-regeling rechtens afhankelijk van exportprestaties, en derhalve wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(62)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte criteria die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren inzake het gebruik van „inputs” in het productieproces) en bijlage III (richtsnoeren om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende „inputs” uitvoersubsidies zijn) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd ook echt te verbruiken tijdens het productieproces en de punten worden niet toegekend in verhouding tot de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt, dan wel of teveel invoerrechten werden terugbetaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de voordelen van de DEPB-regeling in aanmerking komen, ook al voert hij geen inputs in. Om voor de regeling in aanmerking te komen is het voldoende dat hij goederen uitvoert en hoeft hij niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de regeling (DEPB) in aanmerking.

Berekening van het subsidiebedrag

(63)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het onderzoektijdvak. het voordeel werd geacht te zijn verkregen op het ogenblik waarop de uitvoer in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik doet de Indiase overheid afstand van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening.

(64)

Daarom werd het passend geacht alle DEPB-punten die op grond van exporttransacties in het onderzoektijdvak werden toegekend als het verkregen voordeel te beschouwen.

(65)

Indien dit gerechtvaardigd werd geacht, werden de kosten die gemaakt moesten worden om de subsidie te verkrijgen, afgetrokken van het op deze wijze vastgestelde bedrag aan punten om het bedrag van de subsidie vast te stellen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening.

(66)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werden deze subsidiebedragen toegerekend aan de totale waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. Drie ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik gemaakt en ontvingen subsidies van 9 % tot 11 %.

Regeling voor bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijvenRechtsgrond

(67)

Deze regelingen zijn beschreven in hoofdstuk 6 (exportgerichte bedrijven) en hoofdstuk 7 (bedrijven in bijzondere economische zones) van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 en het Handboek I 2002-2007.

Voorwaarden

(68)

Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich er in beginsel toe verbinden om hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, in aanmerking voor de regelingen voor bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven. Eén onderneming bleek in het onderzoektijdvak gebruik te hebben gemaakt van de regeling exportgerichte bedrijven.

Toepassing in de praktijk

(69)

Bijzondere economische zones zijn afgebakende belastingvrije enclaves en worden in het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 beschouwd als buitenlands grondgebied wat handel, rechten en heffingen betreft.

(70)

Exportgerichte bedrijven zijn geografisch flexibeler en kunnen overal in India worden gevestigd. De regeling voor dergelijke bedrijven vormt een aanvulling op de regeling voor bijzondere economische zones.

(71)

In een aanvraag om als bedrijf in een bijzondere economische zone of als exportgericht bedrijf te worden behandeld, dienen gegevens voor de komende vijf jaar te worden verstrekt over onder meer de geplande productie, de verwachte exportwaarde, de behoefte aan ingevoerde en aan binnenlandse inputs. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming medegedeeld. De erkenning als in een bijzondere economische zone gevestigde onderneming of als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De vergunning kan worden verlengd.

(72)

Een belangrijke verplichting voor een onderneming die in aanmerking komt voor een van deze beide regelingen is volgens het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 dat haar deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van haar uitvoer in een referentieperiode (vijf jaar) groter moet zijn dan de totale waarde van haar invoer.

(73)

Bedrijven in bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor:

i)een vrijstelling van invoerrechten op alle soorten goederen (inclusief kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, de productie, de verwerking, of die in verband daarmee worden gebruikt;

ii)een vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

iii)terugbetaling van de nationale omzetbelasting op plaatselijk aangekochte goederen;

iv)de mogelijkheid een deel van de productie op de binnenlandse markt te verkopen mits betaling van de toepasselijke rechten op het eindproduct; dit is een uitzondering op de algemene eis dat de volledige productie moet worden uitgevoerd;

v)een vrijstelling van de inkomstenbelasting op de exportwinsten overeenkomstig afdeling 10 A of afdeling 10 B van de Wet Inkomstenbelasting voor een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van de onderneming en uiterlijk tot het jaar 2010;

vi)dergelijke bedrijven mogen voor 100 % in buitenlandse handen zijn.

(74)

Bedrijven die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn staan onder toezicht van douaneambtenaren overeenkomstig afdeling 65 van de douanewet. Op deze bedrijven rust de wettelijke verplichting om in een bepaalde vorm een betrouwbare boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat daarvan is gemaakt alsmede van de uitgevoerde goederen. Deze boekhouding moet periodiek en op verzoek aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd („driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen”) Volgens paragraaf 10.2 van aanhangsel 14-I en paragraaf 13.2 van aanhangsel 14-II van het Handboek I 2002-2007 wordt evenwel van een in een bijzondere economische zone gevestigd bedrijf of een exportgericht bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop op de binnenlandse markt tegen lagere rechten of met voorraden.

(75)

Bij binnenlandse verkoop wordt de verzending van de goederen door de fabrikant zelf geregistreerd. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane-/accijnsambtenaar die permanent in dat bedrijf aanwezig is toe op de verzending van de goederen.

(76)

In het onderhavige geval heeft slechts een van de meewerkende exporteurs in een deel van het onderzoektijdvak gebruik gemaakt van de regeling exportgerichte bedrijven. Aangezien geen gebruik werd gemaakt van de regeling voor bijzondere economische zones, behoeft niet te worden nagegaan of die regeling tot compenserende maatregelen aanleiding geeft. De meewerkende exporteur die gebruik maakte van de regeling exportgerichte bedrijven heeft de regeling gebruikt om kapitaalgoederen vrij van rechten in te voeren en om terugbetaling te verkrijgen van de nationale omzetbelasting voor plaatselijk aangekochte goederen. Deze exporteur heeft geen gebruik gemaakt van de vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen daar de exportgerichte fabriek PET-snippers als grondstof gebruikt voor de vervaardiging van PET-folie. De PET-snippers worden in een andere afdeling van dit bedrijf gemaakt van in het kader van de VV-regeling aangekochte materialen. Zo maakte het bedrijf gebruik van de voordelen beschreven onder i) en iii) in overweging 73.

Reacties op de bevindingen van de Commissie

(77)

Een onderneming die in het kader van de regeling exportgerichte bedrijven voordelen heeft verkregen heeft opmerkingen gemaakt over de berekening van de subsidiemarges. Indien deze opmerkingen gerechtvaardigd bleken, is de berekening gecorrigeerd.

Conclusie

(78)

De voor een exportgericht bedrijf geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het „basisdouanerecht” en het „bijzonder aanvullend douanerecht”) en de terugbetaling van de nationale omzetbelasting zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en bovendien verkrijgt het exportgerichte bedrijf een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, daar dit bedrijf over meer liquide middelen beschikt wanneer het geen rechten behoeft te betalen.

(79)

Bijgevolg zijn de vrijstelling van het basisdouanerecht en van het bijzonder aanvullend douanerecht en de terugbetaling van de omzetbelasting subsidies in de zin van artikel 2 van de basisverordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van exportprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen moet een exportgericht bedrijf zich tot export verplichten volgens paragraaf 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007.

(80)

Bovendien bleek eens te meer dat de Indiase overheid niet over een systeem of procedure beschikt om daadwerkelijk te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Bovendien is vrijstelling van rechten op kapitaalgoederen duidelijk geen toelaatbare terugbetalingsregeling.

(81)

De Indiase overheid verrichtte geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs hoewel dit normalerwijze plaats dient te vinden indien er geen daadwerkelijk controlesysteem is (bijlage II, punt II.5 en bijlage III, punt II.3 van de basisverordening), en kon ook niet bewijzen dat niet teveel was terugbetaald.

Berekening van het subsidiebedrag

(82)

Het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel bestaat uit het gehele bedrag aan rechten dat normalerwijze bij invoer verschuldigd zou zijn geweest (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht), en het bedrag aan terugbetaalde omzetbelasting in het onderzoektijdvak.

Terugbetaling van de nationale omzetbelasting op inkomsten genererende goederen

(83)

De teller werd als volgt vastgesteld. Het subsidiebedrag voor de exporteur die gebruik maakte van deze regeling werd berekend op basis van de omzetbelasting die in het onderzoektijdvak werd terugbetaald over de aankopen voor de productiesector, dat wil zeggen onder andere onderdelen en verpakkingsmateriaal. De kosten om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken.

(84)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de totale waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge is 0,02 %.

Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) en terugbetaling van nationale omzetbelasting op kapitaalgoederen

(85)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening werd het voordeel voor het bedrijf dat gebruik maakt van deze regeling berekend door het bedrag van de niet-betaalde invoerrechten en van het bedrag van de terugbetaalde omzetbelasting op aankopen van kapitaalgoederen toe te rekenen aan de termijn die in de betrokken sector de normale afschrijvingstermijn voor deze goederen is. Het op deze wijze berekende bedrag dat aan het onderzoektijdvak werd toegerekend, werd gecorrigeerd door de toevoeging van rente voor deze periode om het volledige voordeel voor de ontvanger vast te stellen. De kosten om de subsidie te verkrijgen werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken, en het resulterende bedrag diende als de teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het onderzoektijdvak, daar de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge is 5,0 %.

(86)

De totale subsidiemarge voor het betrokken bedrijf in het kader van de regeling exportgerichte bedrijven is derhalve 5,0 %.

Regeling exportbevordering kapitaalgoederenRechtsgrond

(87)

De regeling exportbevordering kapitaalgoederen is beschreven in hoofstuk 5 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 en hoofdstuk 5 van het Handboek I 2002-2007.

Voorwaarden

(88)

Exporteurs/producenten, exporteurs/handelaren die banden hebben met ondersteunende fabrikanten en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking. Gebleken is dat de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen in het onderzoektijdvak gebruik hebben gemaakt van deze regeling.

Toepassing in de praktijk

(89)

Indien een bedrijf zich tot uitvoer verplicht, mag het kapitaalgoederen (nieuwe en — sedert april 2003 — tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen lagere rechten invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning exportbevordering kapitaalgoederen af. Sedert april 2000 geldt in het kader van deze regeling een lager invoerrecht (5 %) dat op alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd van toepassing is. Tot 31 maart 2000 gold een recht van 11 % (inclusief 10 % surtaks) en voor goederen met een hoge waarde een nulrecht. Om de verplichting tot uitvoer na te komen moesten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

Reacties op de bevindingen van de Commissie

(90)

De Indiase overheid stelde dat wanneer rente wordt toegevoegd om het volledige voordeel te berekenen, niet zonder meer moet worden aangenomen dat een onderneming het volledige bedrag van de aanvullende douanerechten heeft moeten lenen en dat daarom de verhouding eigen/vreemd vermogen van een onderneming in het onderzoektijdvak in aanmerking had moeten worden genomen en dat slechts een hiermee evenredig bedrag bij de berekening had moeten worden gebruikt.

(91)

Geoordeeld wordt dat het niet uitmaakt of een onderneming het geld heeft geleend of eigen middelen heeft gebruikt om de rechten te financieren. Indien geld wordt geleend, zijn de kosten de rente op de lening. Indien eigen middelen worden gebruikt, zijn de kosten de gederfde investeringsopbrengsten. Het argument werd daarom afgewezen.

(92)

Drie ondernemingen die van bedoelde regeling gebruik hebben gemaakt, hadden opmerkingen van ondergeschikt belang over de berekening van de subsidiemarges. De berekening werd naar aanleiding hiervan zo nodig gecorrigeerd.

Conclusie

(93)

In het kader van deze regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen doordat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

(94)

Bovendien is de regeling exportbevordering kapitaalgoederen rechtens afhankelijk van exportprestaties, daar vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. De regeling wordt derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(95)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), punt ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toegelaten regelingen zoals bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

Berekening van het subsidiebedrag

(96)

De teller werd als volgt vastgesteld. Het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die goederen in de betrokken sector. Er is rente toegevoegd aan dit bedrag om de volledige waarde van de winst in de loop der tijd weer te geven. De kosten om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken.

(97)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is dit subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie afhankelijk is van exportprestaties. De subsidies die zijn verkregen door de vier in de steekproef opgenomen bedrijven liepen uiteen van 1,3 % tot 2,7 %.

Certificaat voor rechtenvrije vervangingRechtsgrond

(98)

De rechtsgrond van deze regeling is opgenomen in de paragrafen 4.2.1 tot 4.2.7 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 en de paragrafen 4.31 tot 4.36 van het Handboek I 2002-2007.

Toepassing in de praktijk

(99)

Aangezien geen van de vier in de steekproef opgenomen bedrijven voordeel heeft verkregen in het kader van de regeling „certificaat voor rechtenvrije vervanging”, hoeft verder niet te worden nagegaan of deze regeling tot compenserende maatregelen aanleiding geeft.

Regeling vrijstelling vennootschapbelastingRechtsgrond

(100)

De rechtsgrond voor regeling is een onderdeel van de Wet Inkomstenbelasting van 1961 die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd. In die wijziging wordt ieder jaar de grondslag vastgesteld voor de belastinginning, alsmede voor verscheidene vrijstellingen en aftrekposten. Exportbedrijven mogen bepaalde vrijstellingen vragen van de vennootschapbelasting op grond van afdeling 10A, 10B en 80HHC van de Wet Inkomstenbelasting.

Toepassing in de praktijk

(101)

Aangezien geen van de vier in de steekproef opgenomen bedrijven voordelen heeft verkregen op grond van de afdelingen 10A en 10B van de Wet Inkomstenbelasting, behoeft verder niet te worden nagegaan of deze bepalingen tot compenserende maatregelen aanleiding geven.

(102)

Twee van de onderzochte exportbedijven hebben aangegeven dat zij in het onderzoektijdvak voordeel hebben verkregen door een gedeeltelijke belastingvrijstelling op exportwinsten op grond van afdeling 80HHC van de Wet Inkomstenbelasting. Aangezien deze bepaling van de wet inkomstenbelasting echter met ingang van het boekjaar 1 april 2004 - 31 maart 2005 is afgeschaft, zal na 31 maart 2004 geen vrijstelling meer worden verleend op grond van de regeling. Daarom zullen overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening geen compenserende maatregelen worden genomen tegen voordelen op grond van afdeling 80HHC van de Wet Inkomstenbelasting.

Regeling exportkredietenRechtsgrond

(103)

Deze regeling is beschreven in Master Circular IECD nr. 5/04.02.01/2002-03 (exportkredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular IECD No. 10/04.02.01/2003-04 (exportkredieten in roepie) van de Reserve Bank of India die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

Begunstigden van de regeling

(104)

Voor deze regeling komen producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs in aanmerking. Gebleken is dat drie ondernemingen in het onderzoektijdvak gebruik hebben gemaakt van deze regeling.

Toepassing in de praktijk

(105)

De Reserve Bank of India („RBI”) stelt maximumrentetarieven vast in Indiase roepies of in vreemde valuta die handelsbanken exporteurs kunnen aanrekenen om ervoor te zorgen dat deze tegen internationaal concurrerende tarieven exportkredieten kunnen verkrijgen. Er zijn twee soorten exportkredieten, namelijk exportkrediet voorafgaand aan verzending („voorschot aan de exporteur”) dat verstrekt wordt voor de financiering van de aankoop, fabricage, productie, verpakking en/of verzending van goederen vóór de uitvoer, en exportkrediet na verzending waarbij bedrijfskapitaal wordt verschaft voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken tevens opdracht een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering te benutten.

(106)

Tengevolge van deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen een tarief dat voordelig is vergeleken met het gewone handelskrediet (kaskrediet) waarvoor marktvoorwaarden gelden.

Reacties op de bevindingen van de Commissie

(107)

Twee ondernemingen die voordelen hebben verkregen in het kader van bedoelde regeling hadden opmerkingen van ondergeschikt belang over de berekening van de subsidiemarges. Deze berekening werd naar aanleiding hiervan zo nodig gecorrigeerd.

Conclusie

(108)

In de eerste plaats leveren bovengenoemde preferentiële rentetarieven door het verlagen van de financieringskosten ten opzichte van marktrentetarieven een voordeel op in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Ondanks het feit dat de voordelige exportkredieten door handelsbanken worden verleend, komt dit voordeel neer op een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder iv), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening, en zij geeft commerciële banken instructies om exportbedrijven preferentiële financiering te verstrekken. Deze preferentiële financiering komt neer op een subsidie, die geacht wordt specifiek te zijn overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de preferentiële rentetarieven afhankelijk zijn van exportprestaties.

Berekening van het subsidiebedrag

(109)

Het subsidiebedrag is het verschil tussen de rente betaald voor exportkrediet dat in het onderzoektijdvak is gebruikt, en het bedrag aan rente dat een onderneming voor een gewoon handelskrediet zou hebben betaald. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk) is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De vier in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben gebruik gemaakt van de regeling exportkredieten. Zij hebben tussen 0,01 % en 1,3 % aan subsidie ontvangen.

Kapitaalinjecties

(110)

Aangezien geen van de vier in de steekproef opgenomen bedrijven voordelen heeft verkregen uit deze ad-hocregeling, behoeft niet verder te worden nagegaan of die regeling tot compenserende maatregelen aanleiding geeft.

REGIONALE REGELINGENPakket stimulerende maatregelen van de overheid van Uttar Pradesh

(111)

Geen van de producenten/exporteurs bleek gebruik te maken van het pakket stimulerende maatregelen van de staat Uttar Pradesh.

Pakket stimuleringsmaatregelen van de overheid van MaharashtraRechtsgrond

(112)

Om bedrijven aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden te vestigen, heeft de overheid van Maharashtra in het kader van het pakket stimuleringsmaatregelen sedert 1964 voordelen verleend aan nieuwe fabrieken die zich in deze gebieden vestigen. De regeling is sinds de invoering ervan verscheidene malen gewijzigd; van 1 oktober 1993 tot 31 maart 2001 was de„regeling 1993” van kracht, terwijl de meest recente „regeling 2001” op 31 maart 2001 werd ingevoerd en tot 31 maart 2006 van kracht blijft. Het pakket stimuleringsmaatregelen van Maharashtra bestaat uit verschillende subregelingen, waaronder de belangrijkste de volgende zijn: i) vrijstelling van de plaatselijke omzetbelasting en ii) terugbetaling van de octrooibelasting.

Voorwaarden

(113)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen moeten ondernemingen in minder ontwikkelde gebieden investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen voor de uitbreiding of diversifiëring van bestaande fabrieken. Deze gebieden zijn op grond van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën ingedeeld (bijvoorbeeld weinig ontwikkeld gebied, minder ontwikkeld gebied, minst ontwikkeld gebied). Voornaamste criterium voor het toekennen van voordelen is het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.

Toepassing in de praktijk

(114)

Vrijstelling van de plaatselijke omzetbelasting — voor goederen moet normaal nationale omzetbelasting worden betaald (voor verkoop tussen de deelstaten) of omzetbelasting van de deelstaten (voor verkoop binnen de deelstaat) tegen verschillende tarieven, afhankelijk van de deelstaat waar de transacties plaatsvinden. Er is geen omzetbelasting op de in- of uitvoer van goederen, terwijl de binnenlandse verkoop aan omzetbelasting is onderworpen. Op grond van de belastingvrijstellingsregeling behoeven bedrijven geen omzetbelasting te heffen over hun verkooptransacties. In aanmerking komende bedrijven zijn ook vrijgesteld van betaling van de plaatselijke omzetbelasting over de aankoop van goederen bij een leverancier die zelf voor de regeling in aanmerking komt. Terwijl de verkooptransactie het in aanmerking komende verkopende bedrijf geen voordeel oplevert, levert de aankooptransactie het in aanmerking komende kopende bedrijf wel voordeel op. Twee van de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden elk een bedrijf dat in het onderzoektijdvak voor het pakket stimuleringsmaatregelen van de overheid van Maharashtra in aanmerking kwam. Op grond van de regeling zijn deze twee bedrijven vrijgesteld van de omzetbelasting op sommige van hun binnenlandse aankopen bij leveranciers die voor de vrijstellingsregeling in aanmerking komen.

(115)

Terugbetaling van tolrechten — Tol is een belasting die wordt geheven door plaatselijke overheden in India, met inbegrip van de overheid van Maharashtra, op goederen die het grondgebied van een stad of district binnenkomen. Industriële ondernemingen kunnen terugbetaling van de tolrechten krijgen van de overheid van Maharashtra, indien hun bedrijf in bepaalde steden en districten van de deelstaat is gevestigd. Het totale bedrag dat mag worden terugbetaald is beperkt tot 100 % van de vaste activa. Van de twee bovengenoemde ondernemingen met een bedrijf dat in het onderzoektijdvak voor de stimuleringsmaatregelen van Maharashtra in aanmerking kwam, waren slechts van één de tolrechten terugbetaald.

Reacties op de bevindingen van de Commissie

(116)

Een onderneming die voordeel had verkregen in het kader van genoemde regeling heeft opmerkingen van ondergeschikt belang gemaakt over de berekening van de subsidiemarges. De berekening is naar aanleiding hiervan zo nodig gecorrigeerd.

Conclusie

(117)

In het kader van de stimuleringsregeling van Maharashtra worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De twee hierboven onderzochte subregelingen zijn een financiële bijdrage van de overheid van Maharashtra, aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien verleent de vrijstelling/terugbetaling de onderneming voordeel, aangezien haar liquiditeit hierdoor verbetert.

(118)

Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die onder de jurisdictie van de deelstaat Maharashtra vallen komen in aanmerking voor de regeling. Ondernemingen die buiten deze regio's zijn gevestigd komen hiervoor niet in aanmerking. Het niveau van de steun is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling is specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

Berekening van het subsidiebedrag

(119)

Wat de vrijstelling van omzetbelasting betreft, wordt het subsidiebedrag berekend op basis van het bedrag aan omzetbelasting dat in het onderzoektijdvak verschuldigd zou zijn geweest, maar in het kader van deze regelingen niet werd betaald. Het voordeel van de octrooibelasting voor de exporteur is het bedrag aan octrooibelasting dat in het onderzoektijdvak is terugbetaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de totale verkoop in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. In deze periode hebben twee ondernemingen van deze regelingen geprofiteerd. Zij hebben beide een subsidie van 1,6 % ontvangen.

TOTAAL VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(120)

De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bedroegen voor de onderzochte producenten/exporteurs 11,7 % tot 15,2 % van de waarde. Deze bedragen aan subsidiëring overschrijden de in artikel 14, lid 5, onder a) en b), van de basisverordening genoemde drempelwaarde.

(121)

Daarom wordt geoordeeld dat de subsidiëring in het onderzoektijdvak is voortgezet in de zin van artikel 18 van de basisverordening.



REGELING

Voorafgaande vergunning

DEPB

Export-gerichte bedrijven

Export-bevordering kapitaalgoederen

Regeling export-kredieten

Stimulerings-maatregelen Maharashtra

Totaal

ONDERNEMING

%

%

%

%

%

%

%

Ester Industries Ltd

0

11,0

0

1,3

0,5

0

12,8

Flex Industries Ltd

0

9,0

0

2,7

Verwaarloosbaar

0

11,7

Gareware Polyester Ltd

0

10,5

0

1,5

1,3

1,6

14,9

Jindal Poly Films Ltd

6,0

0

5,0

2,2

0,4

1,6

15,2

WAARSCHIJNLIJKHEID VAN EEN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

(122)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat de subsidiëring zou worden voortgezet dan wel herhaald indien de compenserende maatregelen zouden vervallen.

(123)

Vastgesteld werd dat de in de steekproef opgenomen Indiase exporteurs van het betrokken product in het onderzoektijdvak nog steeds voordelen hadden verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Op één onderneming na werden bij het herzieningsonderzoek hogere subsidiemarges vastgesteld dan bij het oorspronkelijke onderzoek. Terwijl sommige regelingen waartegen in 1999 compenserende maatregelen werden ingesteld (zoals de DEPB-pre-exportregeling) beëindigd werden, is bij onderhavig onderzoek vastgesteld dat andere regelingen die in 1999 niet bestonden (zoals de regeling „voorafgaande vergunning”) aanleiding geven tot compenserende maatregelen. De hierboven onderzochte subsidieregelingen bieden weerkerende voordelen. Met uitzondering van de DEPB-regeling (zie overweging 54) wijst niets erop dat deze regelingen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Volgens de Indiase overheid zal de regeling ter vervanging van de DEPB-regeling ten vroegste op 1 april 2006 van kracht worden. De situatie die zal ontstaan door de vervanging van de DEPB-regeling door een regeling die met de WTO-regels verenigbaar zou zijn en waarover de Commissie nog geen informatie heeft, zal ten gepaste tijde moeten worden onderzocht. Een meewerkende producent/exporteur die voorheen voordelen verkreeg in het kader van de DEPB-regeling, deed dit niet meer in het onderzoektijdvak van dit onderzoek (zie overweging 33). Deze exporteur heeft in het onderzoektijdvak van dit onderzoek echter wel gebruik gemaakt van de VV-regeling die ook een soort regeling is voor de terugbetaling van rechten. Indien de DEPB-regeling op 1 april 2006 vervalt en exporteurs vanaf die datum in het kader van die regeling geen voordelen meer verkrijgen, dan is het waarschijnlijk dat zij soortgelijke voordelen zullen verkrijgen in het kader van een andere subsidieregeling die tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, namelijk de VV-regeling. Ondertussen blijven de exporteurs van het betrokken product subsidies ontvangen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Bovendien komen alle exporteurs van het betrokken product in aanmerking voor verschillende subsidieregelingen. Derhalve werd het redelijk geacht te concluderen dat de subsidiëring in de toekomst waarschijnlijk zal worden voortgezet.

(124)

Aangezien gebleken is dat de subsidiëring in het onderzoektijdvak werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal worden voortgezet, behoeft niet te worden onderzocht of de subsidiëring waarschijnlijk zal worden hervat.

BEDRIJFSTAK VAN DE EUPRODUCTIE IN DE EU

(125)

In de EU wordt PET-folie vervaardigd door tien producenten die goed zijn voor de totale productie in de EU in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

BEDRIJFSTAK VAN DE EU

(126)

In het oorspronkelijke onderzoek bestond de bedrijfstak van de EU uit acht producenten. De twee nieuwe producenten zijn gevestigd in de nieuwe lidstaten. Zes ondernemingen steunden het verzoek niet en verleenden geen meewerking aan het herzieningsonderzoek. De volgende vier producenten steunden de klacht en waren bereid meewerking te verlenen:

—DuPont Teijin Films,

—Mitsubishi Polyester Film GmbH,

—Nuroll SpA,

—Toray Plastics Europe.

(127)

Deze ondernemingen verleenden volledige meewerking aan het onderzoek. Zij waren in het onderzoektijdvak goed voor 86 % van de totale productie in de EU.

(128)

Derhalve worden de vier hierboven genoemde EU-producenten geacht goed te zijn voor een groot deel van de totale productie van PET-folie in de EU. Zij zijn derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening en worden hierna „de EU-producenten” genoemd.

SITUATIE OP DE EU-MARKTOPMERKING VOORAF

(129)

De volgende prijsontwikkelingen zijn gebaseerd op de invoerprijzen volgens Eurostat en zijn inclusief de gewone douanerechten en de antidumpingrechten, waar van toepassing, en de geraamde kosten na invoer.

VERBRUIK OP DE EU-MARKT

(130)

Het verbruik in de EU werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop door de EU-producenten op de EU-markt, de gegevens van Eurostat over de totale invoer in de EU, en de omvang van de verkoop door de andere EU-producenten op de EU-markt.

(131)

In de beoordelingsperiode daalde het verbruik op de EU-markt met 7 %. Het verbruik was min of meer stabiel in 2001 en 2002, daalde met 6 procentpunten van 2002 op 2003, en daalde ten slotte met 1 procentpunt in het onderzoektijdvak.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Totaal verbruik in EU (ton)

271 417

271 787

253 890

251 491

Index (2001=100)

100

100

94

93

INVOER UIT INDIA

(132)

De omvang van de invoer uit India steeg in de beoordelingsperiode met 107 % en bereikte in het onderzoektijdvak 12 679 ton, wat overeenstemde met een marktaandeel van 5,0 %. In het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek bedroeg het marktaandeel van PET-folie uit India 9,6 %, doch na de instelling van de maatregelen in 2001 daalde dit tot 2,3 %.

(133)

De prijs van PET-folie uit India steeg met 2 procentpunten van 2001 tot 2003, dat wil zeggen na de instelling van de definitieve compenserende maatregelen, doch daalde daarna met 5 procentpunten in het onderzoektijdvak.

(134)

Bij een vergelijking per soort bleek dat PET-folie uit India de prijzen van de EU-producenten in het onderzoektijdvak met 2 tot 21 % onderboden, al naargelang de exporteur. Deze vergelijking werd gemaakt aan de hand van de werkelijke prijzen van de meewerkende exporteurs bij uitvoer naar de EU. Bij de in de overwegingen 5, 6 en 7 genoemde onderzoeken bleek dat een groot deel van de prijzen bij uitvoer naar de EU juist boven de minimuminvoerprijzen lagen volgens de verbintenissen die in het kader van de definitieve antidumpingmaatregelen waren aanvaard (zie overweging 2) en dat de prijzen bij uitvoer uit India naar andere landen aanzienlijk lager waren dan bij uitvoer naar de EU. Indien de onderbiedingsmarges waren berekend aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen, zouden deze nog hoger zijn geweest.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Invoer uit India (ton)

6 129

7 738

11 520

12 679

Index (2001=100)

100

126

188

207

Marktaandeel

2,3 %

2,8 %

4,5 %

5,0 %

Prijs (EUR/ton)

2 010

2 025

2 060

1 952

Index (2001=100)

100

101

102

97

(135)

De conclusie van het in overweging 6 bedoelde onderzoek was dat verbintenissen niet geschikt waren voor het betrokken product en dat zij moesten worden ingetrokken. Dit verklaart grotendeels de ontwikkeling van de invoer uit India en waarom de EU-producenten nog niet volledig hersteld zijn van vroegere subsidiëring (zie overweging 161).

ONTDUIKING VAN DE MAATREGELEN

(136)

Zoals vermeld in overweging 4 werden de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van PET-folie uit India ontdoken door verzending via Brazilië of Israël. Bijgevolg werden de maatregelen ten aanzien van PET-folie uit India in november 2004 uitgebreid tot PET-folie verzonden uit Brazilië en Israël, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël, met uitzondering van PET-folie die door een Braziliaanse producent en een Israëlische producent daadwerkelijk in Brazilië respectievelijk Israël werd vervaardigd. Zoals vermeld in overweging 8 werd een tweede Israëlische producent vrijgesteld van de uitgebreide maatregelen. In het kader van de twee bovengenoemde procedures bleek dat slechts een zeer klein deel van de invoer in de EU uit Brazilië (ongeveer 10 ton) en uit Israël (ongeveer 180 ton) in 2003 daadwerkelijk in Brazilië en Israël was vervaardigd. Opgemerkt wordt dat bovengenoemde uitbreiding van de antidumping- en compenserende maatregelen plaatsvond na de ontwikkelingen die hieronder in de overwegingen 137 en 138 worden beschreven.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Invoer uit Brazilië (ton)

1 231

2 533

2 159

1 225

Marktaandeel

0,5 %

0,9 %

0,9 %

0,5 %

Prijs (EUR/ton)

776

1 612

1 628

1 758

Index (2001=100)

100

208

210

226

Invoer uit Israël (ton)

3 561

4 338

4 620

4 788

Marktaandeel

1,3 %

1,6 %

1,8 %

1,9 %

Prijs (EUR/ton)

2 052

1 821

1 678

1 790

Index (2001=100)

100

89

82

87

(137)

De invoer uit Brazilië verdubbelde in omvang van 2001 op 2002, viel iets terug in 2003, en daalde in het onderzoektijdvak nog verder tot bijna het niveau van 2001, mogelijk als gevolg van de opening van bovengenoemd onderzoek naar ontduiking in 2004. Het marktaandeel van PET-folie uit Brazilië steeg van 0,5 % in 2001 tot 0,9 % in 2002 alvorens in het onderzoektijdvak tot 0,5 % terug te vallen. In 2001 geschiedde de invoer uit Brazilië tegen zeer lage prijzen. Deze invoerprijzen stegen in de loop van de beoordelingsperiode tot ongeveer 1 800 EUR/ton, wat iets lager was dan de prijzen bij invoer uit India.

(138)

De invoer uit Israël steeg gestaag van ongeveer 3 600 ton in 2001 tot ongeveer 4 800 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van PET-folie uit Israël steeg van 1,3 % in 2001 tot 1,9 % in het onderzoektijdvak. De prijzen bij invoer uit Israël daalden van ongeveer 2 000 EUR/ton in 2001 tot ongeveer 1 800 EUR/ton in het onderzoektijdvak. Ook de prijs bij uitvoer uit Israël was in het onderzoektijdvak iets lager dan de prijs bij invoer uit India.

INVOER UIT DE REPUBLIEK KOREA

(139)

Zoals vermeld in overweging 2 heeft de Raad in 2001 definitieve antidumpingmaatregelen genomen ten aanzien van PET-folie uit de Republiek Korea die bestonden uit een ad-valoremrecht van 0 tot 13,4 %. Na de instelling van die maatregelen daalde de invoer van PET-folie uit de Republiek Korea van ongeveer 34 000 ton in 2001 tot ongeveer 23 200 ton in het onderzoektijdvak. Ook het marktaandeel van het Koreaanse PET-folie daalde in de beoordelingsperiode met ongeveer 3 procentpunten. De prijzen van Koreaans PET-folie daalden met 7 % van 2001 op 2002, stegen met 3 procentpunten in 2003, en met nog 1 procentpunt in het onderzoektijdvak. Blijkens de statistieken van Eurostat waren de Koreaanse exportprijzen voortdurend hoger dan de Indiase exportprijzen, doch lager dan de prijzen van de EU-producenten.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Invoer uit Korea (ton)

34 002

30 187

25 631

23 166

Marktaandeel

12,5 %

11,1 %

10,1 %

9,2 %

Prijs (EUR/to)

2 514

2 339

2 422

2 434

Index (2001=100)

100

93

96

97

INVOER UIT ANDERE LANDEN

(140)

De invoer uit andere, niet eerder genoemde derde landen daalde van 41 000 ton in 2001 (overeenstemmende met een marktaandeel van 15 %) tot ongeveer 40 000 ton in het onderzoektijdvak (overeenstemmende met een marktaandeel van 16 %). Het marktaandeel steeg omdat het verbruik (noemer) meer daalde dan bedoelde invoer (teller). De gemiddelde prijs bij invoer uit andere, niet eerder genoemde derde landen steeg aanvankelijk van ongeveer 5 300 EUR/ton in 2001 tot ongeveer 6 000 EUR/ton in 2002, maar daalde daarna tot ongeveer 4 800 EUR/ton in het onderzoektijdvak. Deze prijzen zijn aanmerkelijk hoger dan de Indiase prijzen en de prijzen van de EU-producenten. Van deze derde landen zijn de Verenigde Staten de belangrijkste exporteur naar de EU met ongeveer 17 500 ton in het onderzoektijdvak. De prijzen bij invoer uit de Verenigde Staten (ongeveer 6 700 EUR/ton in het onderzoektijdvak) waren in het onderzoektijdvak aanmerkelijk hoger dan die bij invoer uit India en de prijzen van de EU-producenten.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Invoer uit andere dan bovengenoemde landen (ton)

41 098

31 324

35 093

39 869

Marktaandeel

15 %

12 %

14 %

16 %

Prijs (EUR/ton)

5 312

6 000

5 125

4 803

Index (2001=100)

100

113

96

90

ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE EU-PRODUCENTEN

(141)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische indicatoren onderzocht die de situatie van de bedrijfstak van de EG weergeven.

PRODUCTIE

(142)

De productie van de EU-producenten steeg in 2002 met 10 % ten opzichte van 2001, alvorens in de volgende jaren te dalen tot het niveau van 2001.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Productie

171 142

187 620

171 975

169 288

Index (2001=100)

100

110

100

99

CAPACITEIT EN BEZETTINGSGRAAD

(143)

De productiecapaciteit daalde in de beoordelingsperiode marginaal (met 3 %). Aangezien de productie stabiel bleef, terwijl tegelijkertijd de capaciteit licht daalde, steeg de resulterende bezettingsgraad enigszins.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Productiecapaciteit

200 037

202 542

190 393

193 888

Index (2001=100)

100

101

95

97

Bezettingsgraad

86 %

93 %

90 %

87 %

Index (2001=100)

100

108

106

102

VOORRADEN

(144)

Het niveau van de eindejaarsvoorraden van de EU-producenten daalde vanaf 2002 voortdurend, nadat het niveau in 2002 aanmerkelijk was gestegen ten opzichte van 2001. In het onderzoektijdvak lag het niveau van de voorraden 28 % lager dan in 2001. Omdat PET-folie op bestelling wordt vervaardigd, is het niveau van de voorraden echter niet bijzonder betekenisvol.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Eindejaarsvoorraad

22 322

31 479

23 676

16 090

Index (2001=100)

100

141

106

72

OMVANG VAN DE VERKOOP

(145)

De verkoop door de EU-producenten op de EU-markt aan onafhankelijke afnemers steeg in 2002 aanvankelijk na de instelling van de maatregelen, maar daalde vervolgens met 12 procentpunten in de periode van 2002 tot het onderzoektijdvak.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Verkoop aan onafh. afnemers (ton)

142 173

156 716

141 959

139 874

Index (2001=100)

100

110

100

98

MARKTAANDEEL

(146)

Het marktaandeel van de EU-producenten ging in de beoordelingsperiode met ongeveer 2 procentpunten achteruit. De EU-producenten wonnen in 2002 ongeveer 4 procentpunten na de instelling van antidumping- en compenserende maatregelen. In 2003 verloren zij bijna 5 procentpunten en in het onderzoektijdvak nog eens 1 procentpunt. Deze ontwikkeling betekende een zekere verbetering ten opzichte van de situatie vóór de instelling van compenserende maatregelen, toen het marktaandeel van de EU-producenten daalde van ongeveer 57 % tot ongeveer 50 %.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Marktaandeel

61,6 %

65,3 %

60,6 %

59,5 %

Index (2001=100)

100

106

98

97

GROEI

(147)

In de beoordelingsperiode daalde het verbruik in de EU met 7 %. De EU-producenten verloren ongeveer 2 procentpunten marktaandeel, terwijl PET-folie uit India 2,7 procentpunten marktaandeel won.

WERKGELEGENHEID

(148)

De werkgelegenheid bij de EU-producenten daalde in de beoordelingsperiode met 8 %.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Arbeidsplaatsen betrokken product

2 323

2 310

2 235

2 134

Index (2001=100)

100

99

96

92

PRODUCTIVITEIT

(149)

De productiviteit van de EU-producenten tezamen, in productie per werknemer per jaar, steeg in de beoordelingsperiode met 8 %.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Productiviteit

74

81

77

79

Index (2001=100)

100

110

104

108

VERKOOPPRIJZEN EN FACTOREN DIE VAN INVLOED ZIJN OP DE BINNENLANDSE PRIJZEN

(150)

In de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak stegen de verkoopprijzen per eenheid van de EU-producenten met 4 %. Deze prijsontwikkeling is grotendeels in overeenstemming met de ontwikkeling van de productiekosten en de kosten van de voornaamste grondstof, waarvan de prijzen in de beoordelingsperiode eveneens licht stegen.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Prijs EU-markt (euro/ton)

3 010

3 009

3 130

3 118

Index (2001=100)

100

100

104

104

LONEN

(151)

In de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 12 %, wat een sterkere stijging is dan die van de gemiddelde nominale arbeidskosten per eenheid (6 %) in die periode in de EU in haar geheel.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Loonkosten per werknemer (x 1 000 EUR)

56

60

62

63

Index (2001=100)

100

107

110

112

INVESTERINGEN

(152)

De jaarlijkse investeringen in het betrokken product door de EU-producenten zijn sinds 2002 voortdurend gedaald. De stijging in 2002 kan worden verklaard door investeringen in de fabriek en het machinepark van één producent en door een investering van een andere producent om de sluiting van bepaalde productielijnen te vergemakkelijken.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Netto-investeringen

334 426

38 326

34 979

29 341

Index (2001=100)

100

115

105

88

WINSTGEVENDHEID EN RENDEMENT VAN DE INVESTERINGEN

(153)

De winstgevendheid van de EU-producenten bleef negatief in de periode van 2001 (5,2 %) tot het onderzoektijdvak (2,5 %), maar verbeterde wel geleidelijk in de loop van die periode. Het rendement van de investeringen, in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep in de beoordelingsperiode grotendeels gelijk met deze ontwikkeling van de winstgevendheid.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Winst op EU-verkoop onafh. Afnemers (% nettoverkoop)

-5,2 %

-1,9 %

-2,7 %

-2,5 %

ROI (winst in % netto boekwaarde investeringen)

-4,6 %

-1,9 %

-2,9 %

-2,9 %

KASSTROOM EN VERMOGEN OM KAPITAAL AAN TE TREKKEN

(154)

De kasstroomsituatie verslechterde in de beoordelingsperiode, voornamelijk tengevolge van niet-geldelijke posten, zoals waardevermindering van activa en inventarisbewegingen.



2001

2002

2003

Ond. tijdv.

Kasstroom (x 1 000 EUR)

44 503

42 047

49 486

32 150

Index (2001=100)

100

94

111

72

(155)

Uit het onderzoek bleek dat de EU-producenten niet altijd over het benodigde kapitaal konden beschikken vanwege hun moeilijke financiële situatie. Verschillende ondernemingen maken weliswaar deel uit van grote concerns, maar kregen niet altijd het benodigde kapitaal, omdat de financiële middelen binnen een concern meestal naar de meest winstgevende ondernemingen gaan. Dit relatieve onvermogen om kapitaal aan te trekken kan in verband worden gebracht met de daling van de investeringen (zie overweging 152).

OMVANG VAN DE SUBSIDIËRING

(156)

De gevolgen van de hoogte van de subsidiemarges voor de EU-producenten kunnen niet als verwaarloosbaar worden beschouwd, gezien de omvang van de invoer uit India en de prijzen van de ingevoerde producten, met name op een markt die zo transparant en dus uiterst prijsgevoelig is als die van het betrokken product.

HERSTEL VAN DE GEVOLGEN VAN VROEGERE SUBSIDIËRING EN DUMPING

(157)

De hierboven onderzochte indicatoren wijzen weliswaar op een lichte verbetering van de economische en financiële situatie van de EU-producenten, dankzij de instelling van definitieve compenserende maatregelen in 1999 en van antidumpingmaatregelen in 2001, maar zij laten ook zien dat de EU-producenten zich nog steeds in een kwetsbare positie bevinden.

CONCLUSIE

(158)

Zoals vermeld in de overwegingen 132 tot en met 135 verdubbelde de omvang van de invoer uit het betrokken land in de beoordelingsperiode. Aangezien het verbruik in die periode met 7 % daalde, resulteerde dit in een sterke toename van het marktaandeel van de Indiase exporteurs, namelijk van 2,3 % in 2001 tot 5,0 % in het onderzoektijdvak. De prijzen van het Indiase product zijn betrekkelijk stabiel gebleven op een niveau van ongeveer 2 000 EUR/ton, waarmee de prijzen van de EU-producenten aanzienlijk werden onderboden.

(159)

In de beoordelingsperiode kenden de volgende indicatoren een positieve ontwikkeling: de bezettingsgraad en de productiviteit van de EU-producenten namen toe en de eindejaarsvoorraden daalden. De verkoopprijzen per eenheid stegen in de beoordelingsperiode in overeenstemming met de kosten van de grondstof, de winstgevendheid verbeterde in het onderzoektijdvak doch bleef negatief, evenals het rendement van de investeringen. De lonen kenden een positieve ontwikkeling.

(160)

Daarentegen kenden de volgende indicatoren een negatieve ontwikkeling: het marktaandeel van de EU-producenten kende een marginale daling, de productie en de productiecapaciteit namen af, de omvang van de verkoop daalde, evenals de werkgelegenheid, de totale kasstroom en de investeringen. De ontwikkelingen bij de EU-producenten vertoonden derhalve sinds 2001 een gemengde tendens: sommige indicatoren ontwikkelden zich positief, andere negatief.

(161)

Ook de vergelijking van bovengenoemde tendensen met die welke zijn beschreven in de verordeningen waarbij voorlopige en definitieve compenserende maatregelen werden ingesteld, levert gemengde resultaten op. Qua marktaandeel verloren de EU-producenten in de beoordelingsperiode ongeveer 2 procentpunten, terwijl zij bijna 7 procentpunten hadden verloren in de vier jaar voorafgaand aan de instelling van de definitieve compenserende maatregelen. De maatregelen hebben derhalve enig effect gehad: het marktaandeel is minder snel gekrompen. Anderzijds was de winstgevendheid van de EU-producenten in het onderzoektijdvak slechter dan vóór de instelling van definitieve compenserende maatregelen. Indien de maatregelen niet waren ontdoken door invoer via Brazilië en Israël, had situatie gunstiger kunnen zijn. Voorts werd de doeltreffendheid van de maatregelen, en bijgevolg hun corrigerend effect op de ongunstige situatie van de EU-producenten, sterk aangetast door het feit dat de verbintenissen niet normaal functioneerden (zie overweging 135).

(162)

Derhalve is de conclusie dat de situatie van de EU-producenten niet verbeterd is in de mate die mocht worden verwacht na de instelling van de definitieve antidumping- en compenserende maatregelen. De EU-producenten bevindt zich derhalve nog steeds in een zwakke situatie.

(163)

Naast de ontduiking van de oorspronkelijke maatregelen en het feit dat de verbintenissen niet het gewenste effect hadden, werd tevens onderzocht of andere factoren, zoals de invoer uit andere landen of de veronderstelde inefficiëntie van de EU-producenten, konden verklaren waarom de financiële situatie van de EU-producenten voortdurend slecht was. In dit verband kon niet worden uitgesloten dat de invoer uit de Republiek Korea en het dalende verbruik in zekere mate van invloed zijn geweest op de kwetsbare situatie. Deze twee factoren verklaren echter niet alleen de huidige situatie van de EU-producenten. Wat uiteindelijk van doorslaggevend belang is, is het antwoord op de vraag hoe de EU-producenten zich zonder compenserende maatregelen zullen ontwikkelen, en of het waarschijnlijk is dat opnieuw schade zal ontstaan. Deze kwestie wordt hieronder behandeld.

(164)

Na de mededeling van de bevindingen van de Commissie stelden twee Indiase producenten/exporteurs dat de invoer vanuit de VS, loonstijgingen en de afname van het verbruik in de EU factoren waren die van aanmerkelijke invloed waren op de kwetsbare situatie van de EU-producenten. Wat de invoer uit de VS betreft, wordt eraan herinnerd (zie overweging 140) dat de prijzen bij invoer uit dit land in het onderzoektijdvak gemiddeld aanzienlijk hoger waren dan bij invoer uit India en ook hoger dan de prijzen van de EU-producenten. Bovendien bleken de prijzen bij invoer uit de VS gedurende de gehele beoordelingsperiode aanzienlijk hoger te zijn geweest dan de prijzen bij invoer uit India en die van de EU-producenten. Daarom kan redelijkerwijze worden aangenomen dat deze factor niet van nadelige invloed was op de situatie van de EU-producenten. De stijging van de loonkosten per werknemer in de beoordelingsperiode (12 %) werd grotendeels gecompenseerd door de daling van het aantal werknemers in die periode, zodat de totale loonsom slechts met 3,3 % steeg. Daarom kon het argument dat deze factor van aanmerkelijke invloed was geweest op de situatie van de EU-producenten niet worden aanvaard. De daling van het verbruik kan inderdaad enigszins van invloed zijn geweest op de kwetsbare situatie van de EU-producenten. Deze factor kan echter niet als significant worden beschouwd daar de verkoop door de EU-producenten aan onafhankelijke afnemers slechts met 2 % daalde, terwijl het verbruik met 7 % daalde. Gelet op de bevindingen onder de punten F en G en het bovenstaande, is de conclusie dat de invoer uit de VS geen nadelige invloed kan hebben gehad op de situatie van de EU-producenten en dat de twee andere bovengenoemde factoren hoogstens een ondergeschikte rol kunnen hebben gespeeld.

WAARSCHIJNLIJKHEID VAN EEN VOORTZETTING EN/OF HERHALING VAN SCHADEOPMERKINGEN VOORAF

(165)

Zoals reeds vermeld konden de EU-producenten zich door de instelling van compenserende maatregelen slechts in zekere mate van de geleden schade herstellen. Tengevolge van verschillende factoren die hierboven zijn besproken, bevinden zij zich nog steeds in een zwakke en kwetsbare situatie. Verschillende factoren werden derhalve onderzocht teneinde te bepalen of de situatie van de EU-producenten ongewijzigd zal blijven, zal verbeteren of zal verslechteren indien de maatregelen vervallen.

(166)

Het onderzoek of het waarschijnlijk is dat de schade zal blijven voortduren en/of zich opnieuw zal voordoen, indien de maatregelen vervallen, werd met name gebaseerd op door de meewerkende producenten/exporteurs verstrekte inlichtingen. Aan de hand van Eurostat-gegevens werden ook gegevens over de invoerprijzen van de andere exporteurs dan de meewerkende exporteur onderzocht. Het prijsbeleid van de meewerkende producenten/exporteurs op andere exportmarkten, de prijzen bij uitvoer naar de EU, de productiecapaciteit en de voorraden werden onderzocht. Ten slotte werd beoordeeld welk effect het vervallen van de maatregelen zou hebben op de prijzen bij invoer uit andere landen.

VERHOUDING TUSSEN VERKOOPVOLUME EN DE PRIJZEN BIJ UITVOER NAAR DERDE LANDEN EN VERKOOPVOLUME EN DE PRIJZEN BIJ UITVOER NAAR DE EU

(167)

De gemiddelde prijs bij uitvoer uit India naar niet-EU-landen was aanmerkelijk lager dan de gemiddelde prijs bij uitvoer naar de EU, en tevens lager dan de prijzen op de binnenlandse markt. De verkoop van de Indiase exporteur aan niet-EU-landen betrof aanzienlijke hoeveelheden, namelijk 73 % van zijn totale uitvoer. Derhalve werd geoordeeld dat indien de maatregelen vervielen, dit een aanmoediging voor de Indiase exporteurs zou zijn om een aanzienlijk deel van hun uitvoer naar andere derde landen naar de meer aantrekkelijke EU-markt te verleggen, en prijzen aan te rekenen die — zelfs verhoogd — waarschijnlijk nog steeds lager zouden zijn dan de huidige prijzen bij uitvoer naar de EU.

NIET-BENUTTE CAPACITEIT EN VOORRADEN

(168)

De meewerkende Indiase producenten hadden gemiddeld een aanzienlijke overcapaciteit, namelijk van bijna drie keer de hoeveelheid die in het onderzoektijdvak naar de EU werd uitgevoerd. Ook de gemiddelde voorraden eindproducten zijn aanzienlijk en bedroegen op het einde van het onderzoektijdvak 16 % van de naar de EU uitgevoerde hoeveelheid. Er is dus capaciteit om de naar de EU uitgevoerde hoeveelheden aanzienlijk te verhogen, met name omdat er geen aanwijzingen zijn dat derde landen of de binnenlandse markt extra productie zouden kunnen absorberen. Daar er in India ten minste vier andere concurrerende producenten zijn, is het zeer onwaarschijnlijk dat de binnenlandse markt de volledige overcapaciteit van de vier meewerkende producenten/exporteurs zou kunnen absorberen.

CONCLUSIE

(169)

De Indiase producenten hebben derhalve het potentieel om hun uitvoer naar de EU te verhogen en/of hun uitvoer naar de EG-markt te verleggen. Bij onderzoek van vergelijkbare productsoorten bleek dat de meewerkende producenten/exporteurs het betrokken product tegen lagere prijzen verkochten dan de EU-producenten (de onderbiedingsmarge bedroeg 2 tot 21 %). Waarschijnlijk zouden zij deze lage prijzen blijven aanrekenen of zelfs verlagen tot het niveau dat voor de rest van de wereld geldt (zie overweging 134), onder meer om het marktaandeel te herwinnen dat zij hadden in de periode voorafgaand aan de instelling van de maatregelen. Een dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het vermogen van de Indiase exporteurs om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de EU-markt aan te bieden, zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen op deze markt nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige gevolgen voor de economische situatie van de EU-producenten.

(170)

Zoals hierboven uiteengezet blijft de situatie van de EU-producenten zwak en kwetsbaar. Indien de EU-producenten te maken krijgen met een verhoogde invoer van gesubsidieerde producten uit India, zal dit waarschijnlijk leiden tot een verslechtering van hun verkoop, marktaandeel en verkoopprijzen en bijgevolg tot een verslechtering van de financiële situatie tot het niveau dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld. Op basis hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de reeds zwakke situatie van de EU-producenten en dat zij nog meer schade zullen lijden.

BELANG VAN DE EUINLEIDING

(171)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening is onderzocht of handhaving van de compenserende maatregelen in strijd zou zijn met het algemene belang van de EU. Het algemene belang van de EU werd bepaald aan de hand van een beoordeling van de onderscheiden betrokken belangen.

(172)

In het oorspronkelijke onderzoek werden compenserende maatregelen niet tegen het belang van de EU geacht. Aangezien dit onderzoek een herzieningsonderzoek is, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin reeds compenserende maatregelen van toepassing zijn, konden de eventuele nadelige gevolgen van de huidige compenserende maatregelen voor de betrokkenen worden onderzocht.

(173)

Op deze basis werd onderzocht of er, ondanks de conclusie aangaande de waarschijnlijkheid van een voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende subsidiëring, dwingende redenen zijn die tot de conclusie leiden dat het in deze zaak niet in het belang van de EU is de maatregelen te handhaven.

BELANG VAN DE EU-PRODUCENTEN

(174)

De EU-producenten hebben bewezen structureel gezond te zijn. Dit werd bevestigd door de omvang van hun uitvoer die sedert 2001 op een hoog niveau stabiel is gebleven en door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van de compenserende maatregelen in 1999. Met name het feit dat deze producenten hun verlies van marktaandeel bijna volledig een halt konden toeroepen in de paar jaar voorafgaand aan het onderzoektijdvak, staat in schril contrast met de situatie voorafgaand aan de instelling van de maatregelen. In de beoordelingsperiode zagen de EU-producenten tevens hun verliezen verminderen. Voorts wordt eraan herinnerd dat de maatregelen werden ontdoken door middel van invoer via Brazilië en Israël en dat de verbintenissen niet het gewenste effect hadden. Indien deze ontwikkelingen zich niet hadden voorgedaan, zou de situatie van de EU-producenten nog gunstiger zijn geweest.

(175)

Redelijkerwijs mag worden verwacht dat de EU-producenten zullen blijven profiteren van de maatregelen en zich verder zullen herstellen door een vergroting van hun marktaandeel en een verbetering van hun winstgevendheid. Indien de maatregelen niet worden gehandhaafd, zullen de EU-producenten waarschijnlijk meer schade lijden door een stijging van de invoer van gesubsidieerde producten uit India en een verdere verslechtering van de huidige zwakke financiële situatie.

BELANG VAN IMPORTEURS/VERWERKENDE BEDRIJVEN

(176)

Zoals vermeld in overweging 20 werkte slechts één importeur, die het betrokken product tevens verwerkt, volledig aan dit onderzoek mee. Om redenen van vertrouwelijkheid kunnen derhalve geen precieze cijfers over deze importeur/verwerker worden bekendgemaakt. Deze importeur/verwerker wordt vanwege zijn relatief hoge totale omzet representatief geacht voor de situatie van de andere importeurs/gebruikers in de EU. Deze importeur koopt PET-folie bij verschillende bronnen aan, waaronder India en de EU-producenten. In het onderzoektijdvak maakte de verkoop van het betrokken product uit India minder dan 20 % uit van zijn omzet. De winst van de meewerkende importeur/gebruiker bedroeg in het onderzoektijdvak ongeveer 5 tot 10 % van de omzet.

(177)

Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de instelling van maatregelen geen aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de importeurs of de verwerkende bedrijven. Ofschoon reeds vijf jaar maatregelen van toepassing zijn, konden de importeurs/gebruikers in de EU zich blijven bevoorraden, onder meer in India. Evenmin waren er aanwijzingen dat er zich moeilijkheden zouden voordoen bij het vinden van andere bronnen. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd aangaande de gevolgen van de instelling van maatregelen voor de verwerkende bedrijven geconcludeerd dat de stijging van de kosten van PET-folie naar alle waarschijnlijkheid geen aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de verwerkende industrie, omdat PET-folie een verwaarloosbare kostenfactor is. Na de instelling van de maatregelen werd het tegendeel niet bewezen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de handhaving van de compenserende maatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen zal hebben voor de importeurs/verwerkende bedrijven in de EU.

BELANG VAN DE TOELEVERANCIERS

(178)

De conclusie van het oorspronkelijke onderzoek was dat de toeleveranciers van de EU-producenten gebaat zouden zijn bij instelling van de maatregelen. Zoals hierboven vermeld werkte slechts één leverancier mee aan het onderzoek. Hij bevestigde dit feit, aangezien hij bijna alleen aan EU-producenten levert en zijn financiële situatie achteruit zou gaan. Derhalve wordt geconcludeerd dat de voortzetting van de maatregelen een positieve invloed zal blijven hebben op de leveranciers.

CONCLUSIE

(179)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er op grond van het algemene belang van de EU geen dwingende redenen zijn die pleiten tegen de handhaving van de huidige compenserende maatregelen.

COMPENSERENDE MAATREGELEN

(180)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens is de aanbeveling te doen de thans geldende maatregelen te handhaven. Er werd een termijn vastgesteld waarbinnen zij hierover opmerkingen konden maken.

(181)

Uit het bovenstaande volgt, als bepaald in artikel 21, lid 2, van de basisverordening, dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op PET-folie uit India dienen te worden gehandhaafd. Deze maatregelen bestaan uit ad-valoremrechten.

(182)

Zoals vermeld in overweging 4 werden de compenserende rechten uitgebreid tot PET-folie verzonden uit Brazilië en Israël, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël. De te handhaven compenserende maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product, zoals vermeld in overweging 181, dienen de maatregelen te zijn zoals uitgebreid tot PET-folie verzonden uit Brazilië en Israël, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël. De Braziliaanse en Israëlische producenten/exporteurs die vrijgesteld werden van de bij Verordening (EG) nr. 1976/2004 uitgebreide en bij Verordening (EG) nr. 101/2006 gewijzigde maatregelen, dienen eveneens te zijn vrijgesteld van de bij deze verordening ingestelde maatregelen.

(183)

De bij deze verordening vastgestelde compenserende rechten voor individuele ondernemingen zijn in overeenstemming met de situatie die bij dit onderzoek voor de meewerkende exporteurs werd vastgesteld. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product dat door deze ondernemingen wordt vervaardigd, en dus tot de specifiek genoemde rechtspersonen. Producten die door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen is vervaardigd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Bij invoer van deze producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(184)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele compenserende rechten (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe fabriek of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (19) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over de wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of oprichting van een fabriek of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien gerechtvaardigd zal de verordening na overleg in het Raadgevend Comité worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van de ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn,

(185)

Ter waarborging van de toepassing van het compenserend recht, dient het residuele recht niet alleen van toepassing te zijn op de niet-meewerkende exporteurs, maar ook op die ondernemingen die het betrokken product in het onderzoektijdvak niet hebben uitgevoerd. Wanneer laatstgenoemde ondernemingen voldoen aan de voorwaarden van artikel 20 van de basisverordening, kunnen zij overeenkomstig dat artikel een herzieningsverzoek indienen teneinde hun situatie individueel te laten onderzoeken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

1. Er worden definitieve compenserende rechten ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie), ingedeeld onder de GN-codes ex392062 19 (TARIC-codes 3920621903, 3920621906, 3920621909, 3920621913, 3920621916, 3920621919, 3920621923, 3920621926, 3920621929, 3920621933, 3920621936, 3920621939, 3920621943, 3920621946, 3920621949, 3920621953, 3920621956, 3920621959, 3920621963, 3920621969, 3920621976 en 3920621994) en ex392062 90 (TARIC-codes 3920629033 and 3920629094) uit India.

▼M4

2. De definitieve compenserende rechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedragen:



Onderneming

Definitief recht (%)

Aanvullende Taric-code

Ester Industries Limited, 75-76, Amrit Nagar, Behind South Extension Part-1, New Delhi 110 003, India

7,2

A026

Garware Polyester Limited, Garware House, 50-A, Swami Nityanand Marg, Vile Parle (East), Mumbai 400 057, India

5,4

A028

Jindal Poly Films Limited, 56 Hanuman Road, New Delhi 110 001, India

8,4

A030

MTZ Polyfilms Limited, New India Centre, 5th Floor, 17 Co-operage Road, Mumbai 400 039, India

8,7

A031

Polyplex Corporation Limited, B-37, Sector-1, Noida 201 301, Dist. Gautam Budh Nagar, Uttar Pradesh, India

8,6

A032

SRF Limited, Block C, Sector 45, Greenwood City, Gurgaon 122003, Haryana, India

5,4

A753

Uflex Limited, A-1, Sector 60, Noida 201 301 (U.P.), India

6,4

A027

Alle overige ondernemingen

19,1

A999

▼B

3. Het bij lid 2 vastgestelde definitieve compenserend recht dat van toepassing is bij invoer uit India, wordt uitgebreid tot polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie) verzonden uit Brazilië en Israël (al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië of Israël) (Taric-codes 3920621901, 3920621904, 3920621907, 3920621911, 3920621914, 3920621917, 3920621921, 3920621924, 3920621927, 3920621931, 3920621934, 3920621937, 3920621941, 3920621944, 3920621947, 3920621951, 3920621954, 3920621957, 3920621961, 3920621967, 3920621974, 3920621992, 3920629031, 3920629092) met uitzondering van PET-folie vervaardigd door:

Terphane Ltda BR 101, km 101, City of Cabo de Santo Agostinho, State of Pernambuco, Brazilië (aanvullende Taric-code A569);

Jolybar Filmtechnic Converting Ltd (1987), Hacharutsim str. 7, Ind. Park Siim 2000, Natania South, 42504, POB 8380, Israël (aanvullende Taric-code A570);

Hanita Coatings Rural Cooperative Association Ltd, Kibbutz Hanita, 22885, Israël (aanvullende Taric-code A691);

▼M5

S.Z.P. Plastic Packaging Products Ltd, PO Box 53, Shavei Zion, 22086 Israël (aanvullende Taric-code A964).

▼B

4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten zijn van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



(1) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2) PB L 316 van 10.12.1999, blz. 1.

(3) PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1.

(4) PB L 227 van 23.8.2001, blz. 56.

(5) PB C 40 van 17.2.2005, blz. 8.

(6) PB L 342 van 18.11.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 101/2006 (PB L 17 van 21.1.2006, blz. 1).

(7) PB L 342 van 18.11.2004, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 101/2006.

(8) PB C 154 van 28.6.2002, blz. 2.

(9) Zie blz. 1 van dit Publicatieblad.

(10) PB C 281 van 22.11.2003, blz. 4.

(11) PB C 1 van 4.1.2005, blz. 5.

(12) PB L 218 van 23.8.2005, blz. 3.

(13) PB C 62 van 11.3.2004, blz. 4.

(14) PB C 306 van 10.12.2004, blz. 2.

(15) PB C 189 van 9.8.2002, blz. 34.

(16) PB C 297 van 2.12.2004, blz. 2.

(17) Bericht 1/2002-2007 van 31.3.2002 van het Ministerie van Handel en Industrie van India.

(18) Verordening (EG) nr. 1628/2004 van de Raad (PB L 295 van 18.9.2004, blz. 4 (overweging 13)).

(19) Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat B, J-79 5/17, B-1049 Brussel/België.