Home

Beschikking van de Commissie van 24 oktober 2003 tot vaststelling van noodmaatregelen om de verspreiding in de Gemeenschap van Diabrotica virgifera Le Conte te voorkomen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3880) (2003/766/EG)

Beschikking van de Commissie van 24 oktober 2003 tot vaststelling van noodmaatregelen om de verspreiding in de Gemeenschap van Diabrotica virgifera Le Conte te voorkomen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3880) (2003/766/EG)

2003D0766 — NL — 17.08.2006 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2003

tot vaststelling van noodmaatregelen om de verspreiding in de Gemeenschap van Diabrotica virgifera Le Conte te voorkomen

(kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3880)

(2003/766/EG)

(PB L 275, 25.10.2003, p.49)

Gewijzigd bij:

Publicatieblad

No

page

date

►M1

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 11 augustus 2006

L 225

28

17.8.2006




▼B

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2003

tot vaststelling van noodmaatregelen om de verspreiding in de Gemeenschap van Diabrotica virgifera Le Conte te voorkomen

(kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3880)

(2003/766/EG)



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/47/EG van de Commissie (2), en met name op artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Frankrijk en Oostenrijk hebben de andere lidstaten en de Commissie in 2002 meegedeeld dat voor het eerst op hun grondgebied uitbraken van Diabrotica virgifera Le Conte (hierna „het organisme” te noemen) zijn geconstateerd en welke bestrijdingsmaatregelen zijn genomen.

(2)

In 2002 is monitoring toegepast in gebieden in Italië die reeds door het organisme waren besmet, inzonderheid gebieden met monoculturen van maïs en op plaatsen waar gevaar bestond voor insleep van het organisme via ingevoerde producten, zoals luchthavens en douanekantoren. Het lijkt erop dat dankzij de in de regio Veneto getroffen bestrijdingsmaatregelen de verspreiding van het organisme tot staan is gebracht en de populatieniveaus van het organisme zijn gedaald; in Lombardije en Piemonte zijn in diverse provincies vele volwassen exemplaren van het organisme gevangen, terwijl voor de eerste maal een uitbraak is geconstateerd in de regio Friuli-Venezia-Giulia.

(3)

Uit een recent communautair onderzoek naar de mogelijkheid voor het organisme om zich in de Gemeenschap te vestigen, is gebleken dat de voornaamste factoren voor een dergelijke vestiging, zoals de trofische en klimatologische omstandigheden, in de Gemeenschap aanwezig zijn.

(4)

Bij dit onderzoek is ook duidelijk geworden dat het organisme en zijn schadelijke effecten uit fytosanitair oogpunt ernstige gevolgen kunnen hebben voor de communautaire maïsproductie, omdat het zou kunnen leiden tot economische verliezen, de noodzaak om meer insecticiden te gebruiken en de uitdaging om een alternatief gewas voor maïs in de teeltwisseling te vinden.

(5)

Richtlijn 2000/29/EG verbiedt alleen het binnenbrengen en het verspreiden in de Gemeenschap van het organisme; er zijn echter geen communautaire maatregelen beschikbaar, wanneer de lidstaten nieuwe uitbraken in vrije gebieden constateren of wanneer het organisme in een vroeg stadium van ontwikkeling van de populatie wordt ontdekt. Dergelijke maatregelen moeten derhalve worden vastgesteld met het oog op de uitroeiing van het organisme binnen een redelijk tijdsbestek.

(6)

De maatregelen moeten een algemeen toezicht op de aanwezigheid van het organisme in de lidstaten omvatten.

(7)

De maatregelen moeten erop gericht zijn de verspreiding van het organisme in de Gemeenschap tegen te gaan en moeten betrekking hebben op de omschrijving van afgebakende gebieden, het vervoer van waardplanten, grond en machines, en de teeltwisseling in de afgebakende gebieden.

(8)

Het resultaat van de bovengenoemde maatregelen moet voortdurend worden geëvalueerd en eventuele maatregelen moeten worden genomen met inachtneming van de resultaten van die evaluatie.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:



Artikel 1

De lidstaten zorgen ervoor dat de vermoedelijke of de bevestigde aanwezigheid van Diabrotica virgifera le Conte, hierna „het organisme” te noemen, wordt gemeld aan hun verantwoordelijke officiële instanties als bedoeld in Richtlijn 2000/29/EG.

Artikel 2

1. De lidstaten voeren elk jaar officiële inspecties uit om na te gaan of het organisme aanwezig is in de gebieden op hun grondgebied, waar maïs wordt verbouwd.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG worden de resultaten van de in lid 1 bedoelde inspecties uiterlijk op 31 december van elk jaar aan de Commissie en aan de andere lidstaten meegedeeld.

Artikel 3

1. Wanneer de resultaten van de in artikel 2 bedoelde inspecties de aanwezigheid van het organisme bevestigen in een gebied dat vroeger bekend stond als zijnde vrij van het organisme, stellen de lidstaten afgebakende gebieden vast die bestaan uit de volgende delen:

a)een kerngebied rond een veld waar het organisme is gevangen, met een straal van minimaal 1 km, en

b)een veiligheidsgebied rond het kerngebied, met een straal van minimaal 5 km.

Bovendien kunnen de lidstaten ook een buffergebied rond het kerngebied en het veiligheidsgebied vaststellen.

2. De exacte begrenzing van de in lid 1 genoemde gebieden is gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke principes, de biologie van het organisme, het besmettingsniveau en het teeltsysteem van de waardplant van het organisme in de betrokken lidstaat.

3. Indien de aanwezigheid van het organisme wordt bevestigd op een andere plaats dan de oorspronkelijke vangstplaats van het organisme in het kerngebied, wordt de begrenzing van de afgebakende gebieden dienovereenkomstig gewijzigd.

4. Indien gedurende twee jaar na het laatste vangstjaar geen vangsten van het organisme worden geconstateerd, wordt het afgebakende gebied opgeheven en zijn geen verdere uitroeiingsmaatregelen als bedoeld in artikel 4 meer nodig.

5. De lidstaten delen de andere lidstaten en de Commissie de in lid 1 bedoelde gebieden mee door het verstrekken van passende schaalkaarten.

Artikel 4

1. In elk van de delen van de afgebakende gebieden wordt aanwezigheid van het organisme door de lidstaten gemonitord met behulp van passende sexferomoonvallen die als een rooster moeten worden opgesteld en regelmatig moeten worden gecontroleerd. Bij de bepaling van het type en het aantal vallen, alsook van de methode voor het opstellen van de vallen moet rekening worden gehouden met de plaatselijke omstandigheden en de kenmerken van de afgebakende gebieden.

2. Naast het bepaalde in lid 1 zorgen de lidstaten er ook voor dat in het kerngebied:

a)verse planten van Zea maïs L. of verse delen daarvan dat gebied niet verlaten tussen bepaalde data in het jaar waarin het schadelijke organisme is waargenomen, als vastgesteld op grond van de biologie van het organisme, het niveau van de vangsten van het organisme en de klimatologische omstandigheden in de relevante lidstaat, om ervoor te zorgen dat het organisme zich niet verspreidt,

b)geen grond van maïsvelden van binnen het kerngebied naar buiten het kerngebied wordt gebracht,

c)geen maïs wordt geoogst tussen bepaalde data in het jaar waarin het organisme is waargenomen, als vastgesteld op grond van de biologie van het organisme, het niveau van de vangsten van het organisme en de klimatologische omstandigheden in de relevante lidstaat, om ervoor te zorgen dat het organisme zich niet verspreidt,

d)in de maïsvelden een teeltwisseling plaatsvindt waarbij in elke periode van drie opeenvolgende jaren slechts één keer maïs wordt verbouwd of geen maïs wordt verbouwd gedurende een periode van twee jaar na het laatste vangstjaar, en wel in het gehele kerngebied,

e)een passende behandeling in de maïsvelden tot het einde van de ovipositieperiode wordt uitgevoerd tegen het organisme in het jaar waarin het is waargenomen en het jaar daarna,

f)op maïsvelden gebruikte landbouwmachines worden gereinigd van alle grond en vuilnis voordat zij het gebied verlaten,

g)maïsopslagplanten uit niet-maïsvelden worden verwijderd.

3. Naast het bepaalde in lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat in het veiligheidsgebied ten minste:

a)een teeltwisseling plaatsvindt waarbij in elke periode van twee opeenvolgende jaren slechts één keer maïs wordt verbouwd, of

b)een passende behandeling in de maïsvelden wordt uitgevoerd tegen het organisme in het jaar waarin het is waargenomen en het jaar daarna.

4. Naast het bepaalde in lid 1 kunnen de lidstaten voorschrijven dat in het buffergebied teeltwisseling moet plaatsvinden waarbij gedurende elke periode van twee opeenvolgende jaren slechts één keer maïs wordt verbouwd.

▼M1

Artikel 4 bis

1. Indien de resultaten van de in artikel 2 bedoelde inspecties gedurende meer dan twee opeenvolgende jaren de aanwezigheid van het organisme in een deel van hun grondgebied bevestigen, bakenen de lidstaten gebieden af die overeenstemmen met dat deel van hun grondgebied waar het organisme is aangetroffen („besmette gebieden”).

2. De lidstaten passen ofwel de bepalingen van artikel 4 toe, ofwel, indien er aanwijzingen zijn dat het organisme niet meer kan worden uitgeroeid, organiseren zij op jaarbasis programma’s in de besmette gebieden en de omgeving daarvan om te voorkomen dat het organisme zich van de besmette gebieden verspreidt naar gebieden die vrij zijn van het organisme („beheersingsmaatregelen”).

Artikel 4 ter

In maïsvelden in een gebied van ten minste 2 500 m rond de start- en landingsbanen of andere gebieden waar vliegtuigen binnen een luchthaventerrein taxiën, waar er aanwijzingen zijn dat het risico van insleep van het organisme groot is, worden de volgende maatregelen genomen:

—vruchtwisseling op zodanige wijze dat maïs slechts éénmaal wordt verbouwd in een periode van twee opeenvolgende jaren; of

—intensieve controle op de aanwezigheid van het organisme door middel van geschikte feromoonvallen en, wanneer het organisme wordt gedetecteerd, maatregelen overeenkomstig de artikelen 3 en 4.

▼B

Artikel 5

De lidstaten verstrekken de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 31 december van elk jaar informatie over:

—de gebieden als bedoeld in artikel 3, lid 5,

—de vastgestelde data en de motivering daarvan, als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a) en c),

—de uitgevoerde behandeling, als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder e), en artikel 4, lid 3, onder b),

▼M1

—de gebieden als bedoeld in artikel 4 bis, lid 1, en alle daarin aangebrachte wijzigingen,

—e beheersingsprogramma’s als bedoeld in artikel 4 bis, lid 2, en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

▼B

Artikel 6

De lidstaten passen uiterlijk op 1 december 2003 de maatregelen die zij hebben getroffen om de verspreiding van het organisme te voorkomen zodanig aan dat zij in overeenstemming zijn met deze beschikking en zij delen de Commissie onverwijld de aangepaste maatregelen mee.

Artikel 7

De Commissie beziet de werking van deze beschikking opnieuw uiterlijk op 28 februari 2005 en vervolgens uiterlijk op 28 februari van elk volgend jaar.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.



(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2) PB L 138 van 5.6.2003, blz. 47.