Home

Verordening (EEG) n r. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen

Verordening (EEG) n r. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen

1993R0315 — NL — 07.08.2009 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EEG) Nr. 315/93 VAN DE RAAD

van 8 februari 1993

tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen

(PB L 037, 13.2.1993, p.1)

Gewijzigd bij:




▼B

VERORDENING (EEG) Nr. 315/93 VAN DE RAAD

van 8 februari 1993

tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat maatregelen dienen te worden vastgesteld voor de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt in de loop van een periode die eindigt op 31 december 1992; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat de verschillen in de door de Lid-Staten vastgestelde voorschriften een belemmering dreigen te vormen voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt en dat een communautaire procedure moet worden ingevoerd voor het vaststellen van geharmoniseerde communautaire voorschriften;

Overwegende dat verontreinigingen in levensmiddelen kunnen optreden in alle stadia tussen produktie en consumptie;

Overwegende dat het met het oog op de bescherming van de volksgezondheid van essentieel belang is dat deze verontreinigingen worden beperkt tot gehalten die toxicologisch aanvaardbaar zijn;

Overwegende dat verdere beperkingen moeten worden gerealiseerd wanneer zij door middel van goede beroepspraktijken tot stand kunnen worden gebracht; dat de inachtneming van dergelijke goede praktijken doeltreffend door de overheid kan worden gecontroleerd, gelet op de beroepsopleiding en de ervaring van overheidsfunctionarissen;

Overwegende dat deze verordening van toepassing moet zijn onverminderd de bepalingen die in het kader van meer specifieke communautaire regelingen zijn vastgesteld;

Overwegende dat op het niveau van de gezondheidsbescherming bij voorkeur dient te worden gestreefd naar een allesomvattende aanpak van het vraagstuk van de verontreinigingen in de voeding;

Overwegende dat het bij Besluit 74/234/EEG (4) ingestelde Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding moet worden geraadpleegd omtrent alle vraagstukken die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

1. Deze verordening heeft betrekking op verontreinigingen in levensmiddelen.

Onder „verontreiniging” wordt verstaan elke stof die niet opzettelijk aan levensmiddelen is toegevoegd, doch daarin niettemin voorkomt als residu van de produktie (met inbegrip van de op gewassen en vee en in de diergeneeskundige praktijk toegepaste behandelingen), de fabricage, de verwerking, de bereiding, de behandeling, de verpakking, het transport of de opslag van genoemde levensmiddelen, of ten gevolge van verontreiniging door het milieu. Vreemde stoffen, zoals bij voorbeeld resten van insekten, haren van dieren, vallen niet onder deze definitie.

2. Deze verordening is niet van toepassing op verontreinigingen waarvoor meer specifieke communautaire regelingen bestaan.

Zodra deze verordening in werking is getreden, maakt de Commissie in de C-reeks van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen ter informatie een lijst van deze regelingen bekend. Deze lijst wordt zo nodig door de Commissie bijgewerkt.

3. De bepalingen inzake verontreinigingen worden overeenkomstig deze verordening vastgesteld met uitzondering van de bepalingen uit hoofde van de in lid 2 bedoelde regelingen.

Artikel 2

1. Levensmiddelen met een gehalte aan een verontreiniging dat toxicologisch onaanvaardbaar is, mogen niet in de handel worden gebracht.

2. Verontreinigingen dienen voorts beperkt te worden tot het laagst mogelijke gehalte dat redelijkerwijs tot stand kan worden gebracht door middel van goede praktijken in alle in artikel 1 vermelde stadia.

3. ►M2 Ter bescherming van de volksgezondheid en uit hoofde van lid 1 kan de Commissie waar nodig maximale toleranties voor bepaalde verontreinigingen vaststellen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 8, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 8, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.

Deze toleranties moeten worden vastgesteld in de vorm van een niet-exhaustieve communautaire lijst met onder meer:

—grenswaarden voor een zelfde verontreiniging in verschillende levensmiddelen,

—grenswaarden voor analytische opsporing,

—een verwijzing naar de toe te passen methoden voor monsterneming en analyse.

Artikel 3

Voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid moeten worden vastgesteld na overleg met het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding.

Artikel 4

1. Indien een Lid-Staat, op basis van nieuwe gegevens of wegens een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens, grond heeft om te vermoeden dat een verontreiniging in levensmiddelen, ofschoon voldaan is aan de bepalingen van deze verordening of van krachtens deze verordening vastgestelde specifieke verordeningen, een gezondheidsrisico oplevert, kan deze Lid-Staat de toepassing van de betrokken bepalingen op zijn grondgebied tijdelijk schorsen of beperken. Hij stelt de andere Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis onder vermelding van de redenen die tot zijn besluit hebben geleid.

▼M2

2. De Commissie onderzoekt zo spoedig mogelijk de door de in lid 1 bedoelde lidstaat opgegeven redenen in het kader van het bij Besluit 69/414/EEG van de Raad (5) ingestelde Permanent Comité voor levensmiddelen; zij brengt onverwijld advies uit en neemt de nodige maatregelen om de nationale maatregel te bevestigen, te wijzigen of te annuleren overeenkomstig de regelgevingsprocedure van artikel 8, lid 2.

▼B

Artikel 5

1. De Lid-Staten mogen het in de handel brengen van levensmiddelen die aan deze verordening of aan de krachtens deze verordening vastgestelde specifieke bepalingen voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren, om redenen in verband met het gehalte aan verontreinigingen in die levensmiddelen.

2. Voor zover de communautaire bepalingen inzake de in artikel 2, lid 3, bedoelde maximale toleranties niet zijn aangenomen, zijn de nationale bepalingen dienaangaande van toepassing met inachtneming van het bepaalde in het Verdrag.

3.

a)Wanneer een Lid-Staat zijn nationale wettelijke bepalingen handhaaft, stelt hij de Commissie en de andere Lid-Staten daarvan in kennis binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop deze verordening wordt aangenomen.

b)Wanneer een Lid-Staat het nodig acht een nieuwe wetgeving vast te stellen, deelt hij de beoogde maatregelen met de motivering daarvan aan de Commissie en aan de andere Lid-Staten mede. De Commissie raadpleegt de Lid-Staten in het Permanent Comité voor levensmiddelen, wanneer zij zulks nuttig acht of wanneer een Lid-Staat daarom verzoekt.

De Lid-Staat kan de beoogde maatregelen pas treffen drie maanden nadat hij deze mededeling heeft gedaan en op voorwaarde dat hij van de Commissie geen andersluidend advies heeft ontvangen.

In het laatste geval leidt de Commissie, vóór het einde van de in de eerste alinea bedoelde termijn, de procedure van ►M2 artikel 8, lid 2 in, ten einde te besluiten of de beoogde maatregelen, zo nodig na passende wijzigingen, kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 6

De Commissie legt elk jaar aan het Permanent Comité voor levensmiddelen een verslag voor over de algemene ontwikkeling van de communautaire wetgeving op het gebied van verontreinigingen.

Artikel 7

De Commissie laat vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Raad een verslag over de opgedane ervaring toekomen, eventueel samen met passende voorstellen.

▼M1

Artikel 8

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 (6) ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, hierna „het comité” te noemen.

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG (7) van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

▼M2

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad (8) van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

▼M2

4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

▼B

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 1993.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.



(1) PB nr. C 57 van 4. 3. 1992, blz. 11.

(2) PB nr. C 129 van 20. 5. 1991, blz. 104, en besluit van 20 januari 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) PB nr. C 223 van 31. 8. 1992, blz. 24.

(4) PB nr. L 136 van 20. 5. 1974, blz. 1.

(5) PB L 291 van 19.11.1969, blz. 9.

(6) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(7) Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).

(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.