Home

Aanwijzing Wet politiegegevens en de rol van de officier van justitie

Geldig vanaf 1 juli 2018
Geldig vanaf 1 juli 2018

Aanwijzing Wet politiegegevens en de rol van de officier van justitie

Besluit 2018A004

Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-07-2018]

1. Samenvatting

Deze aanwijzing geeft richting aan de verwerking van politiegegevens. Hierin komt aan de orde in welke gevallen de officier van justitie concrete bemoeienis heeft bij de verwerking van politiegegevens die zijn of worden verwerkt ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, op welke wijze dit dient te gebeuren en welke officieren van justitie hierbij in beginsel aanspreekpunt zijn.

2. Inleiding

De Wet politiegegevens1 (Wpg) is op 1 januari 2008 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de voormalige Wet politieregisters. In de Wpg en de daarbij behorende algemene maatregelen van bestuur, het Besluit politiegegevens (Bpg) en het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten (Bpgbo), is geregeld hoe de politie (waaronder de Rijksrecherche), de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst,/Economische Controledienst (FIOD-ECD), de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW)-directie opsporing, de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (VWA-IOD), dienen om te gaan met politiegegevens2. De Wpg stelt voorwaarden aan de opslag, verwerking3, beschikbaarstelling (binnen de politie en daarmee gelijkgestelden) en verstrekking (zowel aan derden als aan het buitenland) van politiegegevens, en voorziet in waarborgen voor de burger tegen ongerechtvaardigde inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer. Het Bpg en het Bpgbo regelen welke ambtenaren van politie geautoriseerd kunnen worden om bepaalde politiegegevens te verwerken.

Het uitgangspunt van de Wpg is dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens de Wpg geformuleerde doeleinden, en voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn (art. 3 lid 1 en 2 Wpg). Daarnaast kunnen politiegegevens onder voorwaarden worden verwerkt voor een ander doel dan waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verkregen.

De wet kent vijf specifieke verwerkingsdoeleinden:

  1. Art. 8 lid 1 Wpg: verwerking met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak;

  2. Art. 9 lid 1 Wpg: gerichte verwerking ten behoeve van een onderzoek4 met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval;

  3. Art. 10 lid 1 Wpg: gerichte verwerking met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde;

  4. Art. 12 lid 1 Wpg: verwerking met het oog op de controle op en het beheer van een informant alsmede de beoordeling en verantwoording van het gebruik van informantgegevens;

  5. Art. 13 lid 1 Wpg: verwerking ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak.

Het verwerken van politiegegevens is een aangelegenheid van beheer, en niet van gezag. De Wpg richt zich dan ook voornamelijk tot ‘de verantwoordelijke’5. Dit laat onverlet dat de officier van justitie vanuit zijn wettelijk gezag over de opsporing van strafbare feiten (art. 148 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en art. 12 Politiewet 2012) zeggenschap heeft over het daadwerkelijke gebruik van de politiegegevens die zijn verwerkt ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ook kunnen belangen van opsporing en vervolging richtinggevend zijn voor het beheer van politiegegevens.

3. Samenloop verschillende wettelijke voorschriften

Verwerkte politiegegevens kunnen zich tegelijkertijd bij de opsporingsinstanties6 en het OM bevinden. Op de politiegegevens die zich enkel bij de opsporingsinstanties bevinden is de Wpg van toepassing, op de gegevens die deel uitmaken van een lopend onderzoek of die in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg door het OM worden verwerkt7 zijn tevens de bepalingen van Sv en de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing (art. 1 onderdeel b Wjsg). Deze wetten kennen hun eigen, van elkaar verschillende verwerkingsregimes. Het bepaalde in de Wjsg en het Sv is relevant voor bepaalde verwerkingen die bij de opsporingsinstanties onder de Wpg plaatsvinden, waarmee in het voorkomende geval afstemming met het OM een vereiste is8 (zie paragrafen 8, 15 en 16).

Het OM draagt géén verantwoordelijkheid voor het naleven door de verantwoordelijke van de bij de Wpg gestelde voorschriften van terbeschikkingstelling en verstrekking.

4. Juistheid, volledigheid en het bewaren van door de CIE verwerkte politiegegevens ( artt. 4 , 10 lid 6 en 12 lid 6 Wpg )

Voor politiegegevens die met een art. 10 lid 1, onder a of art 12 lid 1 Wpg doel door de criminele inlichtingen (CI) worden verwerkt, gelden strenge wettelijke vereisten omdat de informatie niet altijd betrouwbaar is terwijl de risico’s en gevolgen van de verwerking groot kunnen zijn voor de personen die het betreft. De verantwoordelijke treft maatregelen opdat ook deze verwerkte politiegegevens juist en nauwkeurig zijn. Politiegegevens worden verbeterd, vernietigd of aangevuld indien deze onjuist of onvolledig zijn (art. 4 lid 1 Wpg) en dienen verwijderd te worden zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van de verwerking, uiterlijk vijf respectievelijk tien jaar na de datum van de laatste verwerking (artt. 10 lid 6 en 12 lid 6 Wpg).

Uit de gezagsrelatie tussen het OM en politie en de wetsgeschiedenis van de voormalige Wet politieregisters vloeit voort dat het toezicht op de met een art. 10 lid 1, onder a of art. 12 lid 1 Wpg doel verwerkte gegevens een gezamenlijke aangelegenheid is van de verantwoordelijke en de officier van justitie. De daartoe door de hoofdofficier van justitie aangewezen CI-officier van justitie verricht periodieke controles op de CI-verwerkingen van politiegegevens. Daarmee neemt de CI-officier van justitie niet de taak en verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke over.

5. Autorisaties ( art. 6 Wpg )

6. Verwerkingsdoel art. 8 of 9 Wpg

7. Het doel van het onderzoek ( art. 9 lid 2 Wpg )

8. Doelafwijkend verwerken ( art. 9 lid 3 of 10 lid 5 Wpg )

8.1. Afwegingskader voor de bevoegd functionaris

8.1.1. Formele toets

8.1.2. Noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit

8.2. Afwegingskader voor de officier van justitie

9. Zoeken in politiegegevens door gecombineerd verwerken ( art. 11 lid 4 Wpg )

9.1. Het onderscheid tussen geautomatiseerd vergelijken en in combinatie verwerken

9.2. Een bijzonder geval

9.3. De opdracht van de officier van justitie

10. Strafbare feiten die niet herleid konden worden tot een verdachte en verjaring ( art. 13 lid 1 Wpg )

11. Hernieuwde verwerking ( art. 14 lid 3 Wpg )

11.1. Vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit

11.2. De opdracht van de officier van justitie

12. Embargo-onderzoek: niet ter beschikking stellen van gegevens ( art. 15 lid 2 Wpg )

12.1. Gevallen voor een embargo-onderzoek

12.2. Aan- en afmelden van embargo-onderzoeken

13. Verstrekking aan leden van het Openbaar Ministerie ( art. 16 lid 1 onder b Wpg )

14. Verstrekking aan buitenlandse opsporingsinstanties ( art. 17 lid 3 Wpg)

14.1. Verstrekking binnen de EU ( art. 17 lid 4 Wpg en art. 5:2 lid 1 Bpg )

14.2. Registratie

15. Verstrekking aan derden ( artt. 19 en 20 Wpg )

15.1. Samenloop verschillende wettelijke bepalingen

15.2. Doeleinden

15.3. Zwaarwegend algemeen belang

15.4. Noodzakelijk

15.5. In overeenstemming met de hoofdofficier van justitie

15.5.1. Toetsingskader bij art. 19 Wpg verstrekkingen

15.5.2. Toetsingskader bij art. 20 Wpg verstrekkingen

15.6. Periodiek overleg tussen het bevoegd gezag en de verantwoordelijke

16. Rechten van de betrokkene ( art. 25 Wpg )

17. Overgangsrecht