Home

Naheffing dividendbelasting bij dividendstripping

Geldig van 27 april 2001 tot 28 maart 2007
Geldig van 27 april 2001 tot 28 maart 2007

Naheffing dividendbelasting bij dividendstripping

Besluit CPP2002/1172M

Opvolgende besluiten
CPP2006/1783M
Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2007 tot 28-03-2007]
[Regeling ingetrokken per 28-03-2007]

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

In het voorstel van wet tot wijziging van belastingwetten in verband met dividendstripping en het verlenen van optierechten aan werknemers (27 896) dat thans ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt, is een maatregel opgenomen tegen dividendstripping. De voorgestelde maatregel werkt terug tot en met 27 april 2001. De maatregel komt erop neer dat inhouding van dividendbelasting niet achterwege mag blijven of teruggaaf, vermindering of verrekening van dividendbelasting niet wordt verleend als de dividendontvanger niet de uiteindelijk gerechtigde is. In de nota naar aanleiding van het verslag bij bovenstaand wetsvoorstel wordt ten aanzien van de vrijstelling dan wel vermindering van dividendbelasting het volgende opgemerkt. Wanneer ten onrechte is afgezien van inhouding van dividendbelasting of tot een te laag bedrag is ingehouden, kan de inspecteur een naheffingsaanslag opleggen aan de inhoudingsplichtige. Indien dit echter te wijten is aan het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de inhoudingsplichtige, kan de naheffingsaanslag worden opgelegd aan die ander. Deze situatie kan zich voordoen indien de dividendontvanger onjuiste informatie heeft verstrekt. In dit kader is de vraag opgekomen in welke gevallen de aanslag in ieder geval niet bij de inhoudingsplichtige zal worden opgelegd.

In de uitvoeringssfeer zal voorshands als uitgangspunt worden gehanteerd dat in een situatie waarin de inhoudingsplichtige te weinig dividendbelasting heeft afgedragen ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door de dividendontvanger de naheffingsaanslag niet wordt opgelegd aan de inhoudingsplichtige indien,

  1. inhoudingsplichtige op het moment van dividenduitkering in het bezit is van een verklaring van de dividendontvanger, dat deze uit hoofde van zijn eigendomsrecht van de desbetreffende effecten op de datum van de betaalbaarstelling uiteindelijk gerechtigd is tot de inkomsten uit deze effecten en dat hij de effecten niet heeft verkregen ingevolge enige overeenkomst, optie of regeling, waarbij hij is overeengekomen of kan worden verplicht de effecten weer te verkopen of over te dragen of soortgelijke effecten weer te verkopen of over te dragen, en

  2. inhoudingsplichtige te goeder trouw is.

In geval van portfoliodividenden kan ten aanzien van de onder 1 genoemde voorwaarden gebruik worden gemaakt van het zogenoemde IB 92 formulier (indien dit is vastgesteld in een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of de Belastingregeling voor het Koninkrijk). In de overige gevallen dient de inhoudingsplichtige over een separate verklaring te beschikken waarin de onder 1 genoemde voorwaarden zijn opgenomen.

Indien dit uitgangspunt voor een adequate belastingheffing tot ongewenste gevolgen leidt, kan dat aanleiding zijn om deze beleidslijn opnieuw te bezien.