Wet educatie en beroepsonderwijs
Wet educatie en beroepsonderwijs
Opschrift
Aanhef
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de totstandkoming van een landelijke kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs, de gewenste verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, de gewenste verbetering van de afstemming tussen beroepsonderwijs en educatie, en voor een samenhangende besluitvorming op het gebied van de educatie, wenselijk is de toedeling van bevoegdheden aan de rijksoverheid, aan de gemeenten, aan de landelijke organen en aan de instellingen te herzien;
dat het daarvoor wenselijk is de regelingen met betrekking tot de educatie en het beroepsonderwijs in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, alsmede de regelingen met betrekking tot het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs in de Wet op het voortgezet onderwijs, in een samenhangend wettelijk kader neer te leggen met ingang van de expiratiedatum van deze regelingen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemeen
Titel 1. Definities, reikwijdte, aard bepalingen
Artikel 1.1.1. Begripsbepalingen
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, tenzij anders blijkt;
openbare instelling: een instelling in stand gehouden door een gemeente dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;
bijzondere instelling: een instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:1 van het Burgerlijk Wetboek;
exameninstelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.6.1;
onderwijs: educatie en beroepsonderwijs;
educatie: onderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid;
beroepsonderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid;
beroepsopleiding: een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 7.2.4, eindtermen zijn vastgesteld;
beroepspraktijkvorming: het onderricht in de praktijk van het beroep, bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid;
leerweg: een leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid;
beroepsopleidende leerweg: de leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder a;
beroepsbegeleidende leerweg: de leerweg, bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder b;
opleiding educatie: een opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid;
externe legitimering: de externe legitimering, bedoeld in artikel 7.4.4;
deelkwalificatie: een deelkwalificatie als bedoeld in artikel 7.2.3;
volwassene: een in Nederland woonachtige van 18 jaren of ouder , alsmede degene die nieuwkomer is ingevolge artikel 1, derde en vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers;
studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daarop volgend jaar;
inspectie: de inspectie, bedoeld in artikel 5.1;
eindtermen: de eindtermen, bedoeld in artikel 7.1.3;
Centraal register: het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1, eerste lid;
commissie onderwijs-bedrijfsleven: de commissie, bedoeld in artikel 9.2.1, derde lid;
bevoegd gezag:
wat een openbare instelling betreft: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
wat een bijzondere instelling betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat;
wat een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat, dan wel de natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt;
wat een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1 betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat;
wat een agrarisch innovatie- en praktijkcentrum als bedoeld in artikel 1.3.4 betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan dat centrum uitgaat;
waarborgfonds: het fonds, bedoeld in artikel 2.8.1.