Home

Besluit verlening voorschotten 1994

Geldig van 17 januari 2001 tot 1 september 2002
Geldig van 17 januari 2001 tot 1 september 2002

Besluit verlening voorschotten 1994

Opschrift


[Regeling ingetrokken per 01-09-2002]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 29 juni 1993, nr. B93-194, Directoraat-Generaal van de Rijksbegroting, Directie Begrotingszaken, en de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken;

Gelet op artikel 32, aanhef en onder e, van de Comptabiliteitswet;

Gezien het advies van de Algemene Rekenkamer van 29 maart 1993, nr. 312R;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 1993, nr. W06.93.0393);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 23 december 1993, nr. B93-431, Directoraat-Generaal van de Rijksbegroting, Directie Begrotingszaken, en de Centrale Directie Wetgeving, Juridische en Bestuurlijke Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt onder voorschot verstaan:

  1. een vooruitbetaling door het Rijk in verband met door een derde aan het Rijk te leveren produkten, te verlenen diensten of te verrichten werken;

  2. een vooruitbetaling door het Rijk op een aan een derde verstrekte aanspraak op een subsidie, bijdrage of lening of op een aanspraak uit hoofde van een verstrekte garantie.

Artikel 2

1.

Voorschotten, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, kunnen worden verleend voor zover de gewoonte, de billijkheid of het belang van het Rijk dit vordert. De voorschotverlening wordt schriftelijk overeengekomen.

2.

Een overeenkomst, waarin voorschotverlening wordt afgesproken, wordt, indien die voorschotverlening in een begrotingsjaar naar verwachting een door Onze Minister van Financiën vast te stellen bedrag te boven gaat, niet gesloten dan nadat Onze Minister van Financiën daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

3.

Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing, in gevallen waarin de afspraak tot voorschotverlening wordt gemaakt op grond van de gewoonte.

4.

Voorschotten, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, worden niet verleend dan nadat voldoende zekerheid is gesteld. Vanaf een door Onze Minister van Financiën vast te stellen bedrag dient zekerheid te worden gesteld in de vorm van een garantie, afgegeven door:

  1. een in Nederland of in een andere Lid-Staat van de Europese Unie toegelaten kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;

  2. een schadeverzekeraar, aan wie op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 door de Pensioen- & Verzekeringskamer een vergunning is verleend voor de branche borgtocht;

  3. een andere privaatrechtelijke rechtspersoon of een overheidsinstelling, indien Onze Minister van Financiën daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

Artikel 3

Het stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan achterwege blijven:

  1. met betrekking tot voorschotten die volgens de gewoonte zonder zekerheidsstelling worden verleend;

  2. in bijzondere gevallen bij gemotiveerd besluit van Onze betrokken minister.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8