Home

Wet toezicht kredietwezen 1992

Geldig van 1 januari 1998 tot 15 mei 1998
Geldig van 1 januari 1998 tot 15 mei 1998

Wet toezicht kredietwezen 1992

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-1998 tot 15-05-1998]
[Regeling ingetrokken per 01-01-2007]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is uitvoering te geven aan de Tweede Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van Richtlijn 77/780/EEG (89/646/EEG) alsmede aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 april 1992 inzake het toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis (92/30/EEG), en dat het naar aanleiding daarvan alsmede in verband met het aanbrengen van enige andere aanpassingen van de Wet toezicht kredietwezen (Stb. 1978, 255) wenselijk is de bepalingen inzake het toezicht op het kredietwezen opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

§ 1. Definities

Artikel 1

1.

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  1. kredietinstelling: een onderneming of instelling die haar bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen;

  2. centrale kredietinstelling: een kredietinstelling, die met betrekking tot een groep kredietinstellingen een mede beleidsbepalend karakter draagt;

  3. financiële instelling: een onderneming of instelling, niet zijnde een kredietinstelling, die in hoofdzaak haar bedrijf maakt van het verrichten van één of meer van de werkzaamheden genoemd onder 2 tot en met 12 in de bijlage van de Tweede Richtlijn dan wel van het verwerven of het houden van deelnemingen;

  4. representatieve organisatie: een organisatie, die met betrekking tot de uitvoering van deze wet door Onze minister, de Bank gehoord, als representatieve organisatie voor een groep van ondernemingen en instellingen is aangewezen;

  5. Onze minister: Onze minister van Financiën;

  6. Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;

  7. toezichthoudende autoriteit: de instantie waaraan in enige Staat ingevolge een wettelijke regeling het toezicht op het kredietwezen is opgedragen;

  8. de Unie: de Europese Unie;

  9. Lid-Staat: een staat die lid is van de Unie alsmede een staat, niet zijnde een lid-staat van de Unie, die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);

  10. Tweede Richtlijn: de Tweede Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van Richtlijn 77/780/EEG (89/646/EEG; Pb. L 386);

  11. bijkantoor: één of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een kredietinstelling of een financiële instelling die in een andere Staat is gevestigd dan die waarin de kredietinstelling of de financiële instelling gevestigd is;

  12. verrichten van diensten: het in een Staat, zonder gebruikmaking van een bijkantoor in die Staat, verrichten dan wel aanbieden van werkzaamheden genoemd in de bijlage van de Tweede Richtlijn door een kredietinstelling of een financiële instelling die in een andere Staat is gevestigd;

  13. gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van meer dan 5 procent van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming of instelling, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 5 procent van de stemrechten in een onderneming of instelling, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming of instelling;

  14. dochtermaatschappij: een onderneming of instelling als omschreven in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  15. groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat indien een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap:

    1. 1°.

      via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur invloed kan uitoefenen op een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen; of

    2. 2°.

      in een of meer andere rechtspersonen of vennootschappen een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, voor zover het natuurlijke personen betreft, een met een deelneming overeenkomende positie,

    die natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap tezamen met die andere natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap dan wel natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen wordt aangemerkt als groep.

2.

De Bank wordt niet beschouwd als kredietinstelling in de zin van deze wet.

3.

Onze minister kan bepalen dat ondernemingen of instellingen die behoren tot een onderscheiden groep ondernemingen of instellingen niet als kredietinstellingen in de zin van deze wet worden beschouwd, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Onze minister kan aan zijn beschikking voorschriften verbinden.

4.

De Bank kan bepalen dat een onderneming of instelling niet als kredietinstelling in de zin van deze wet wordt beschouwd, indien het karakter van het bedrijf van die onderneming of instelling dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. De Bank kan aan haar beschikking voorschriften verbinden.

§ 2. Uitoefening van toezicht door de Bank

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

§ 3. Bijzondere bepalingen met betrekking tot bijkantoren

Artikel 5

Hoofdstuk II. Kredietinstellingen die in Nederland zijn gevestigd

Afdeling 1. Toegang tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling

§ 1. Algemeen

Artikel 6
Artikel 7

§ 2. Aanvragen van de vergunning

Artikel 8

§ 3. Vergunningvereisten

Artikel 9
Artikel 10
Artikel 11
Artikel 12

§ 4. Bijzondere maatregelen

Artikel 13
Artikel 14

§ 5. Intrekken van de vergunning

Artikel 15

Afdeling 2. Het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in een andere Lid-Staat

§ 1. Bijkantoor

Artikel 16

§ 2. Verrichten van diensten

Artikel 17

Afdeling 3. Toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 18

§ 2. Monetair toezicht

Artikel 19

§ 3. Solvabiliteitstoezicht

Artikel 20

§ 4. Liquiditeitstoezicht

Artikel 21

§ 5. Toezicht op de administratieve organisatie

Artikel 22

§ 6. Structuurtoezicht

Artikel 23
Artikel 24
Artikel 25
Artikel 25a
Artikel 26
Artikel 27

§ 7. Bijzondere maatregelen

Artikel 28
Artikel 29

§ 8. Jaarrekening

Artikel 30

Hoofdstuk III. Kredietinstellingen die in een andere Lid-Staat zijn gevestigd

Afdeling 1. Toegang tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§ 1. Bijkantoor

Artikel 31

§ 2. Verrichten van diensten

Artikel 32

§ 3. Bijzondere bepalingen

Artikel 33

Afdeling 2. Toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§ 1. Toezicht

Artikel 34

§ 2. Bijzondere maatregelen

Artikel 35

§ 3. Boekhouding en verslaglegging

Artikel 36
Artikel 37

Hoofdstuk IV. Kredietinstellingen die in een Staat, die niet een Lid-Staat is, zijn gevestigd

Afdeling 1. Toegang tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§ 1. Algemeen

Artikel 38

§ 2. Vergunning

Artikel 39
Artikel 40

Afdeling 2. Toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling in Nederland

§ 1. Toezicht

Artikel 41

§ 2. Bijzondere maatregelen

Artikel 42

§ 3. Boekhouding en verslaglegging

Artikel 43
Artikel 44

Hoofdstuk V. Het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling in een andere Lid-Staat door financiële instellingen die in Nederland zijn gevestigd

§ 1. Ondertoezichtstelling

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

§ 2. Bijkantoor

Artikel 48

§ 3. Verrichten van diensten

Artikel 49

Hoofdstuk VI. Het uitoefenen van het bedrijf van financiële instelling in Nederland door financiële instellingen die in een andere Lid-Staat zijn gevestigd

§ 1. Bijkantoor

Artikel 50

§ 2. Verrichten van diensten

Artikel 51

Hoofdstuk VII. Register

Artikel 52

Hoofdstuk VIII. Informatie-inwinning, geheimhouding, informatie-uitwisseling en samenwerking

Afdeling 1. Informatie-inwinning

§ 1. Informatie-inwinning door de Bank bij niet-geregistreerde ondernemingen en instellingen

Artikel 53

§ 2. Informatie-inwinning door de Bank ten behoeve van haar toezicht op kredietinstellingen

Artikel 54
Artikel 55
Artikel 56
Artikel 56a
Artikel 57
Artikel 58
Artikel 59

§ 3. Grensoverschrijdende verificatie ter plaatse

Artikel 60
Artikel 61

§ 4. Bijzondere bepalingen

Artikel 62
Artikel 63

Afdeling 2. Geheimhouding

Artikel 64

Afdeling 3. Informatie-uitwisseling

Artikel 65

Artikel 65a

Artikel 66

Artikel 66a

Artikel 67

Afdeling 4. Samenwerking met de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 , de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf , de Wet toezicht beleggingsinstellingen onderscheidenlijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast zijn met het toezicht op verzekeraars, beleggingsinstellingen onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders

Artikel 68

Hoofdstuk IX. Liquidatie

Artikel 69

Hoofdstuk X. Noodregeling

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 77

Artikel 78

Artikel 79

Artikel 80

Hoofdstuk XI. Betrekkingen met derde landen

Artikel 81

Hoofdstuk XII. Bijzondere bepalingen

§ 1. Verbod op het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van het publiek

Artikel 82

§ 2. Bescherming van het woord "bank"

Artikel 83

§ 3. Collectieve garantieregeling

Artikel 84

§ 4. Minimumconditieregeling

Artikel 85

§ 5. Kosten van de toezichttaken

Artikel 86

§ 6. Publicaties en verslagen

Artikel 87

Artikel 88

§ 7. Aanwijzingsrecht van de minister van Financiën

Artikel 89

§ 8. Advisering door de Bank

Artikel 89a

Hoofdstuk XIII. Beroep

Artikel 90

Hoofdstuk XIV. Wijziging van andere wetten

Artikel 91

Artikel 93

Artikel 94

Artikel 95

Artikel 96

Artikel 97

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 100

Artikel 101

Artikel 102

Artikel 103

Artikel 104

Artikel 105

Artikel 106

Artikel 107

Artikel 108

Artikel 109

Artikel 110

Artikel 111

Hoofdstuk XV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 112

Artikel 113

Artikel 114

Artikel 115

Artikel 116

Artikel 117

Artikel 118 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 119

Artikel 120

Artikel 121

Artikel 122

Artikel 123

Artikel 124