Home

Besluit opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Geldig van 1 oktober 1998 tot 1 januari 2002
Geldig van 1 oktober 1998 tot 1 januari 2002

Besluit opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-10-1998 tot 01-01-2002]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 30 maart 1989, Hoofdafdeling Privaatrecht nr. 156/189;

Gelet op de artikelen 4, onder d, 5, derde lid, 7, achtste lid, en 16, achtste lid, van de Wet houdende regelen inzake de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie (Wet opneming buitenlandse pleegkinderen)(Stb. 1988, 566);

De Raad van State gehoord (advies van 27 juni 1989, nr. W03.89.0169);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 29 juni 1989, Hoofdafdeling Privaatrecht, nr. 309/189;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Vastgesteld worden de volgende bepalingen, die kunnen worden aangehaald als: Besluit opneming buitenlandse pleegkinderen.

Artikel 1

Onze Minister wijst, ter uitvoering van artikel 5, tweede lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid aan, die krachtens zijn doelstelling tot taak heeft algemene voorlichting te verstrekken aan aspirant-adoptiefouders die een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming hebben ingediend.

Artikel 2

De aan te wijzen rechtspersoon moet aan de volgende eisen voldoen:

  1. hij heeft zich verzekerd van de diensten van geschoolde voorlichters die bekend zijn met de gang van zaken op het gebied van interlandelijke adoptie;

  2. hij is op geen enkele wijze betrokken bij de bemiddeling inzake de opneming van buitenlandse kinderen ter adoptie en is ook overigens in staat tot een onafhankelijke vervulling van zijn taak;

  3. zijn organisatie is op zodanige wijze opgezet dat redelijkerwijze te verwachten is dat zijn werkzaamheden kunnen worden bekostigd uit de bijdragen van aspirant-adoptiefouders in de kosten van de algemene voorlichting;

  4. hij is bereid tot samenwerking met andere instanties die werkzaam zijn op het gebied van interlandelijke adoptie;

  5. hij is ook overigens in staat zijn taak naar behoren te vervullen;

  6. zijn werkzaamheden zijn niet gericht op winst.

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18 [Vervallen per 01-10-1998]

Artikel 19 [Vervallen per 01-10-1998]

Artikel II

Artikel III