Home

Wedervergeldingswet zeescheepvaart

Geldig vanaf 1 juli 2013
Geldig vanaf 1 juli 2013

Wedervergeldingswet zeescheepvaart

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-07-2013]

Aanhef

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen in het belang van de verdediging van de economische belangen van de Nederlandse koopvaardij en met het oog op de uitvoering van een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betrekking hebbende op het vervoer ter zee;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

zeeschip: een zeeschip in de zin van artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

Nederlands zeeschip: een zeeschip dat voldoet aan de vereisten van artikel 311 van het Wetboek van Koophandel of is ingeschreven in het rompbevrachtingsregister, genoemd in artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (Stb. 1992, 541).

Artikel 2

1.

Indien de verdediging van de economische belangen van de Nederlandse koopvaardij, dan wel een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betrekking hebbende op het vervoer ter zee zulks naar Ons oordeel vereist, kunnen Wij bij algemene maatregel van bestuur, in deze wet verder genoemd wedervergeldingsbesluit:

  1. verbieden, zonder vergunning van Onze Minister

    1. 1°.

      als gezagvoerder van een zeeschip, varende onder een bij die maatregel aangewezen vlag, met dat zeeschip goederen te vervoeren over Nederlandse wateren;

    2. 2°.

      als eigenaar van een onderneming opzettelijk te bewerkstelligen, dat goederen worden vervoerd met een zeeschip, varende onder een bij die maatregel aangewezen vlag;

    3. 3°.

      een Nederlands zeeschip ter uitvoering van een overeenkomst van huur en verhuur, rompbevrachting of tijdbevrachting ter beschikking te stellen van een natuurlijke of rechtspersoon, gevestigd in een bij die maatregel aangewezen land;

  2. een heffing vaststellen, door Onze Minister op te leggen volgens een bij die maatregel te bepalen tarief, op zeeschepen die over Nederlandse wateren varen onder een bij die maatregel aangewezen vlag.

2.

Bij een wedervergeldingsbesluit kan worden bepaald, dat het besluit mede van toepassing is ten aanzien van zeeschepen, varende onder een andere dan de bij het besluit aangewezen vlag, welk ingevolge een overeenkomst van huur en verhuur, rompbevrachting of tijdbevrachting ter beschikking staan van een natuurlijke of rechtspersoon, gevestigd in het land van die aangewezen vlag, indien van de zijde van dat land aan die schepen dezelfde voorrechten worden verleend als aan schepen varende onder de vlag van dat land.

3.

Een verbod of heffing, als bedoeld in het eerste lid, onder a, 1° of b, is niet van toepassing ten aanzien van een schip, dat zich in Nederlandse wateren bevindt uitsluitend

  1. in doorvaart, of

  2. wegens gevaar voor de veiligheid van het schip of de opvarenden, of

  3. wegens gevaar voor leven of gezondheid van de opvarenden, of

  4. voor het ondergaan van onderhouds- of herstelwerkzaamheden of het innemen van bunkervoorraad of proviand.

4.

De voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een wedervergeldingsbesluit wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij en voor Ontwikkelingssamenwerking.

Artikel 3

1.

Een wedervergeldingsbesluit, zomede een besluit tot wijziging of intrekking daarvan, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

2.

Een wedervergeldingsbesluit vervalt, behoudens eerdere intrekking, drie jaren na het inwerkingtreden, tenzij bij nadere wet anders wordt bepaald.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11a

Artikel 11b

Artikel 11c

Artikel 11d

Artikel 12 [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 13 [Vervallen per 14-04-1986]

Artikel 14 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19